ECLI:NL:RBAMS:2023:3484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/282135-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling, voorhanden hebben van vuurwapens en cocaïne

Op 17 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling, het voorhanden hebben van vuurwapens en het aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 november 2020 zijn ex-vriendin heeft mishandeld door haar met kracht bij de keel vast te pakken, haar in het gezicht te slaan en haar haren met een schaar af te knippen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel. Echter, de mishandeling werd wel bewezen geacht.

Daarnaast vond de rechtbank voldoende bewijs voor het voorhanden hebben van twee vuurwapens en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, die in een verborgen ruimte in de auto van de verdachte waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze wapens en drugs, mede door DNA-sporen die op de voorwerpen waren aangetroffen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, en de rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, de ex-vriendin van de verdachte, voor de geleden schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/282135-20 (Promis)
Datum uitspraak: 17 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[GBA-adres] .

1.Onderzoek ter zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van
3 mei 2023. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. B.S. Selier, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat
mr. A.T. van Vulpen, advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] , namens haar naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is - kort weergegeven en na wijziging op de zitting van 27 januari 2023 - tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. poging tot zware mishandeling en/of mishandeling van [slachtoffer] op
6 november 2020 in Amsterdam;
2. medeplegen van het voorhanden hebben van twee pistolen op 6 november 2020 in Amsterdam;
3. bedreiging met een vuurwapen van [slachtoffer] op 6 november 2020 in Amsterdam;
4. medeplegen van het aanwezig hebben van 126 en/of 996 gram cocaïne op 6 november 2020 in Amsterdam;
5.
primair:poging tot zware mishandeling;
subsidiair:mishandeling,
van [slachtoffer] op 4 september 2020 in Amsterdam.
De gehele tekst is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling op
4 september 2020 (feit 5) wegens het ontbreken van steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
De poging tot zware mishandeling en de mishandeling op 6 november 2020 (feit 1) kunnen wel worden bewezen. Verdachte heeft aangeefster met enige intensiteit bij de keel vastgepakt en haar keel dichtgedrukt. Daarmee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat aangeefster hem heeft aangevallen, vindt geen steun in het dossier. Ook voor de bedreiging met een vuurwapen (feit 3) is voldoende steunbewijs voorhanden, omdat in een verborgen ruimte in de Citroën die stond geparkeerd in de garage onder de woning van verdachte twee vuurwapens zijn aangetroffen. Tot slot kan worden bewezen dat verdachte deze vuurwapens voorhanden heeft gehad (feit 2), alsook dat hij de in de verborgen ruimte aangetroffen cocaïne aanwezig heeft gehad (feit 4).
3.2.
Oordeel van de rechtbank over het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zijn toenmalige vriendin en aangeefster [slachtoffer] (hierna: aangeefster) op 6 november 2020 met kracht bij de keel heeft vastgepakt, meermalen in het gezicht heeft geslagen, aan haar haren heeft getrokken en haar haar met een schaar heeft afgeknipt. De verklaring van aangeefster voor wat de overige in de tenlastelegging opgenomen handelingen betreft wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Het door verdachte bij de politie en de rechter-commissaris geschetste alternatieve scenario dat aangeefster hem heeft aangevallen met een schaar en hij zich tegen haar heeft moeten verweren, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen en vindt geen steun in het dossier. Dit in tegenstelling tot de verklaring van aangeefster. Bij aangeefster is namelijk letsel in gezicht en nek waargenomen, haar haar was “bot” afgeknipt op diverse plekken, in de woning van verdachte trof de politie op verschillende plekken haar aan en volgens de politie was sprake geweest van een worsteling in de woning. Om die reden heeft de rechtbank geen reden om, in dit verband, aan de juistheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster als gevolg van de door verdachte gepleegde geweldshandelingen pijn en letsel heeft opgelopen en dat het afknippen van het haar tot een ontsiering van het uiterlijk van aangeefster heeft geleid en een gevoel van onbehagen bij haar heeft veroorzaakt.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte door het vastpakken van de keel van aangeefster ook opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de verklaring van verdachte kan dat opzet niet worden afgeleid. Ook uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte kan - voor zover dat uit het dossier blijkt - het opzet op zwaar lichamelijk letsel niet worden afgeleid. Het dossier bevat geen informatie over de duur en de kracht waarmee verdachte de keel van aangeefster heeft vastgepakt. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte haar keel ook dichtgeduwd/gedrukt heeft gehouden. De verklaring van aangeefster wordt op dit punt niet ondersteund door medische of anderszins objectieve gegevens. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
Op grond van het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende bewijs voor de onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde mishandeling.
Feit 2 en feit 4
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 6 november 2020 in een verborgen ruimte in de Citroën, die stond geparkeerd in de garage onder de woning van verdachte, twee pistolen zijn aangetroffen. Ook is in deze verborgen ruimte ruim een kilogram cocaïne aangetroffen.
De rechtbank ziet zich voor zowel feit 2 (voorhanden hebben vuurwapens) als
feit 3 (aanwezig hebben van harddrugs) voor de vraag gesteld of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht had over deze goederen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte staat ingeschreven op het adres aan de [GBA-adres] en dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij ook daadwerkelijk verbleef in de woning op dit adres. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de vuurwapens en de harddrugs zijn aangetroffen in een verborgen ruimte in de Citroën die stond geparkeerd in de garage behorend bij de woning van verdachte. De verklaring die verdachte bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd, inhoudende dat hij niet wist dat in de Citroën vuurwapens en harddrugs lagen, vindt de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat op beide vuurwapens en op de verpakkingen van de harddrugs DNA-sporen respectievelijk dactyloscopische sporen zijn aangetroffen die overeenkomen met het DNA en de dacty van verdachte. Nu een verklaring van verdachte over de aanwezigheid van deze sporen op de wapens en de verpakkingen van de harddrugs ontbreekt, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte deze goederen heeft aangeraakt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verdachte wetenschap had van en de beschikkingsmacht had over de in de verborgen ruimte in de Citroën aangetroffen goederen. Het gegeven dat de Citroën op naam van eerder genoemde [slachtoffer] stond maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de vuurwapens voorhanden heeft gehad (feit 2) en de harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 4).
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte feit 2 en feit 4 in vereniging heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij.
Feit 3
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de bedreiging met een vuurwapen op 6 november 2020 niet bewezen, wegens het ontbreken van voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster [slachtoffer] . Verdachte ontkent de bedreiging. De enkele omstandigheid dat in de Citroën die stond geparkeerd in de garage onder de woning van verdachte twee vuurwapens zijn aangetroffen, is onvoldoende voor de vaststelling dat de bedreiging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Verdachte zal daarom van het onder feit 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Feit 5
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling op 4 september 2020 niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 5 primair en subsidiair tenlastegelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
1 tweede cumulatief/alternatief
op 6 november 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met kracht bij haar keel vast te pakken, meermalen in haar gezicht te slaan, aan haar haren te trekken en haar haren met een schaar af te knippen;
2
op 6 november 2020 te Amsterdam wapens van categorie III, te weten een pistool
(merk: Glock, model 19 Gen 4, kaliber 9mm x 19 en voorzien van het serienummer BHMF671) en een pistool (merk: Walther, model PK380, kaliber 9mm x 17 en voorzien van het serienummer KP00290) voorhanden heeft gehad;
4
op 6 november 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 126 gram en 996 gram van een materiaal bevattende cocaïne.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd, omdat verdachte zich niet heeft gehouden aan de voorwaarde dat hij bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op de zitting aanwezig moest zijn.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten en overige relevante omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich op 6 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin, als gevolg waarvan zij pijn en letsel heeft opgelopen
(feit 1 tweede cumulatief/alternatief). Verdachte heeft daarmee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. In het bijzonder het afknippen van het haar heeft tot een ontsiering van het uiterlijk van aangeefster geleid en een gevoel van onbehagen bij haar veroorzaakt. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat het gaat om mishandeling binnen de relationele sfeer. Aangeefster heeft in de onderbouwing van haar verzoek tot schadevergoeding aangegeven dat de situatie erg beangstigend voor haar is geweest en dat zij als gevolg van de mishandeling last heeft gehad van traumagerelateerde klachten, waarvoor zij onder behandeling is geweest bij een psycholoog.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee pistolen (feit 2), waarbij - hoewel niet tenlastegelegd - ook munitie is aangetroffen. Dit feit weegt het zwaarst mee in de strafoplegging. De ervaring leert namelijk dat het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie kan leiden tot het gebruik daarvan. Het levert daarom een gevaar op voor de veiligheid van personen en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarbij komt dat verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ruim één kilogram cocaïne (feit 4). Harddrugs zijn in hoge mate schadelijk voor de volksgezondheid van gebruikers en vormen een bedreiging voor de samenleving door de daarmee gepaard gaande criminaliteit en overlast door verslaafden. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van deze negatieve effecten. De rechtbank rekent dit alles verdachte zeer aan.
Verdachte is blijkens zijn strafblad van 28 maart 2023 eerder veroordeeld voor een geweldsdelict. Deze veroordeling heeft verdachte er blijkbaar niet van weerhouden de bewezen verklaarde mishandeling te plegen.
Strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de
LOVS-oriëntatiepunten die de rechtbanken met elkaar hebben vastgesteld. Voor de bewezen verklaarde mishandeling in de relationele sfeer vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één maand passend. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van de categorie III in een woning wordt in beginsel een gevangenisstraf van vier maanden gehanteerd en voor het voorhanden hebben in de openbare ruimte een gevangenisstraf van acht maanden. Nu de twee vuurwapens in een verborgen ruimte in een voertuig zijn aangetroffen, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden per vuurwapen passend. Tot slot wordt voor het opzettelijk aanwezig hebben van ruim één kilogram harddrugs een gevangenisstraf van vijf maanden als uitgangspunt genomen.
De redelijke termijn
De rechtbank constateert dat er weliswaar meer dan twee jaar is verstreken sinds de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, maar dat er niettemin geen sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Verdachte is immers zelf verantwoordelijk geweest voor de vertraging in de afdoening van zijn strafzaak, door tweemaal niet op de inhoudelijke behandeling op de zitting te verschijnen.
Gevangenisstraf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Opheffing schorsing
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis toe nu verdachte niet overeenkomstig de voorwaarden op zitting is verschenen en heft de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van 3 mei 2023, welk bevel apart is geminuteerd.

8.Bijkomende straf en maatregel

Onder verdachte zijn - kort weergegeven - de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
1. motorfiets/spookvoertuig Yamaha (G5991816)
2. personenauto Citroën DS3 (G5991544)
3. geldbedrag ter hoogte van € 650,00 (G5991667)
4. geldbedrag ter hoogte van € 2,31 (G6001729)
5. patroonhouder (G5991709)
6. patroon (G5991713)
7. patroon (G5991706)
8. patroon (G5991712)
9. pistool (G5991704)
10. pistool (G5991711)
11. tas (G5991924)
12. koffer (G5991925)
13. drie plastic draagtassen (G5991926)
14. verpakking (G5992614).
De beslaglijst van 28 maart 2023 is als
bijlage IIIaan dit vonnis gehecht.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de personenauto, waarin de pistolen en harddrugs zijn aangetroffen, alsook de tassen, de koffer en de verpakking waarin de vuurwapens en harddrugs zijn bewaard (nummers 2 en 11 tot en met 14 op de beslaglijst), moeten worden verbeurdverklaard. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en feit 2 en feit 4 zijn met behulp van deze voorwerpen begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De voorwerpen onder nummers 5 tot en met 10 op de beslaglijst moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat met de vuurwapens het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan en de aan verdachte toebehorende patroonhouder en patronen bij gelegenheid van het onderzoek naar dat feit zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Deze voorwerpen zijn bovendien van zodanige aard, dat het bezit daarvan zonder de benodigde vergunning in strijd is met de wet.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal op grond van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering de bewaring van de motorfiets en de geldbedragen (nummers 1, 3 en 4 op de beslaglijst) ten behoeve van de rechthebbende gelasten, omdat op dit moment geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Verzoek tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: de benadeelde partij) heeft € 317,05 aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit de kosten van het eigen risico van de zorgverzekeraar (€ 163,05) en de kosten van de spoedeisende hulp en de behandelingen bij de fysiotherapeut (€ 154,00). Daarnaast heeft zij € 3.500,00 aan vergoeding van immateriële schade gevorderd. Verder is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 317,05 (zegge: driehonderdzeventien euro en vijf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 6 november 2020 tot het moment van algehele voldoening.
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade kan de rechtbank niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Maar de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, zijn in dit geval zo voor de hand liggend dat een aantasting in de persoon als bedoeld in
artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen.
De officier van justitie heeft gevorderd het verzochte bedrag te matigen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, vindt de rechtbank het door de benadeelde gevorderde bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) billijk en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 6 november 2020 tot het moment van algehele voldoening. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 1.317,05 (zegge: dertienhonderdzeventien euro en vijf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 6 november 2020 tot het moment van algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 33b, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief, feit 3 en feit 5 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief, feit 2 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 tweede cumulatief/alternatief
mishandeling;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
feit 4
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gevangenisstraf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden. Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen
- Verklaart verbeurdde voorwerpen onder nummers 2 en 11 tot en met 14 op de beslaglijst.
- Onttrekt aan het verkeerde voorwerpen onder nummers 5 tot en met 10 op de beslaglijst.
- Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de voorwerpen onder nummers 1, 3 en 4 op de beslaglijst.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 317,05 (zegge: driehonderdzeventien euro en vijf eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 (zegge: duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
6 november 2020 tot aan de dag van de algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 1.317,05 (zegge: dertienhonderdzeventien euro en vijf eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
6 november 2020 tot aan de dag van de algehele vergoeding. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Opheffing schorsing
Wijst de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis toe en
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenisvan verdachte met ingang van 3 mei 2023, welk bevel apart is geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Gruschke, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en M. Samadi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Tal en N. Heida, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 17 mei 2023.