ECLI:NL:RBAMS:2023:3483

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/019628-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling en vernieling met verwerping van noodweerverweer en schuldigverklaring zonder straf of maatregel

Op 17 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en vernieling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 18 januari 2023 te Amsterdam, waarbij de verdachte de aangever meermalen in het gezicht en tegen het lichaam heeft geslagen en opzettelijk een tafel heeft vernield die toebehoorde aan een bar. Tijdens de zitting op 3 mei 2023 heeft de officier van justitie, mr. B.S. Selier, de vordering ingediend en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.B. Faassen, heeft zijn verweer gevoerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen beoordeeld, evenals camerabeelden die het incident documenteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de agressor was en dat zijn beroep op noodweer niet kon worden aangenomen. De rechtbank heeft beide ten laste gelegde feiten bewezen verklaard en de verdachte schuldig bevonden zonder oplegging van een straf of maatregel, met inachtneming van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen voor immateriële en materiële schade, respectievelijk € 550,- en € 282,89, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/019628-23
Parketnummers vorderingen tul: 09/216014-20 en 22/002882-19
Datum uitspraak: 17 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende op het [adres] ,
gedetineerd [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.S. Selier, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.B. Faassen, naar voren hebben gebracht. Daarnaast is [naam] , reclasseringswerker, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 18 januari 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. mishandeling van [aangever] ;
2. vernieling van een tafel van [naam bar]
De gehele tekst is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar zijn schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De verklaring van aangever, waarin hij aangeeft door verdachte te zijn geslagen, vindt steun in de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] Dat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging, vindt de officier van justitie onaannemelijk. Deze verklaring komt namelijk niet overeen met wat is te zien op de camerabeelden. Te zien is dat verdachte in de aanval gaat en dat hij aangever bij zijn nek vastgrijpt, waarna de situatie escaleert en er rake klappen vallen.
De ten laste gelegde vernieling is ook duidelijk op de camerabeelden waar te nemen. Verdachte heeft bekend de tafel te hebben gegooid.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, onder verwijzing naar zijn schriftelijke pleitnotities, aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de mishandeling. Verdachte erkent dat hij aangever heeft geslagen, maar heeft gehandeld uit zelfverdediging. De raadsman betoogt dat aangever de eerste vuistslag uitdeelt, waarna verdachte uiteindelijk klem komt te staan tussen de gokkast, een tafel en mensen naast hem. Nu sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever jegens verdachte, en verdachte de bar niet kon verlaten zonder aangever te passeren, komt verdachte een geslaagd beroep op noodweer toe. Subsidiair dient een beroep op noodweerexces aangenomen te worden, aangezien verdachte door zijn traumatische verleden uit een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld.
Over de ten laste gelegde vernieling, stelt de verdediging zich op het standpunt dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen. Verdachte heeft bekend de tafel te hebben gegooid, maar zijn handelen is - gelet op de bestaande noodweersituatie - niet strafbaar. Verdachte had niet de intentie om aangever te raken, maar wilde enkel afstand tussen hemzelf en aangever creëren, aangezien aangever verdachte steeds verder naar achteren dreef.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. De door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging worden weersproken door de bewijsmiddelen als opgenomen in
bijlage II.
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte en aangever in eerste instantie allebei binnen bij de uitgang van [naam bar] staan. Aangever en verdachte staan bij elkaar en aangever wijst/gebaart verschillende keren richting de voordeur, waaruit lijkt te volgen dat hij verdachte verzoekt de bar te verlaten. Verdachte loopt daarop verder de bar in. Vervolgens draait verdachte zich om, slaat op zijn borst en loopt met een dreigende houding richting aangever. Verdachte pakt met zijn linkerhand de nek van aangever vast, waarna aangever met zijn rechterhand de linkerhand van verdachte vastpakt om vervolgens de linkerarm van verdachte weg te duwen. Er ontstaat een vechtpartij tussen verdachte en aangever, waarbij over en weer wordt geslagen. Tijdens de vechtpartij verliest verdachte zijn evenwicht, waardoor hij over een tafel heen valt, en deze tafel daarop met beide armen richting aangever gooit. Deze handelingen komen overeen met de verklaring van aangever.
Voor een noodweersituatie zoals geschetst door de verdediging is geen enkel aanknopingspunt in het dossier te vinden. Aangever heeft verdachte meermalen verzocht de bar te verlaten. Op het moment dat verdachte hier niet naar luistert, en juist agressief gedrag jegens aangever vertoont, probeert aangever ervoor te zorgen dat de situatie niet escaleert. Daarbij is van belang dat aangever pas naar verdachte toeloopt op het moment dat verdachte verder de bar inloopt en dus geen aanstalten lijkt te maken om de bar te verlaten. Dat verdachte door aangever verder de bar in wordt gedreven, en dat aangever vervolgens de eerste klap uitdeelt, vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Verdachte is de vechtpartij begonnen en is aan te merken als agressor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
1
op 18 januari 2023 te Amsterdam, [aangever] heeft mishandeld door hem meermalen in het gezicht en tegen het lichaam met een gebalde vuist te slaan;
2
op 18 januari 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een tafel die aan [naam bar] toebehoorde heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Gelet op hetgeen hiervoor inzake het noodweerverweer door de rechtbank is overwogen, komt verdachte, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen geslaagd beroep op noodweer toe. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

8.1
Eis van de officier van justitie
Voor de door verdachte onder 1 en 2 bewezen geachte feiten heeft de officier van justitie schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel gevorderd. Dit omdat hij ook de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) vordert, nu het niet is gelukt om binnen het ambulante kader tot gedragsverandering bij verdachte te komen. Aangezien het van belang is dat verdachte zo snel mogelijk kan starten met het ISD-traject, wordt voor de op
18 januari 2023 gepleegde feiten geen aparte straf of maatregel gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, en daarnaast eventueel een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft, bij het bepalen om aan verdachte geen aparte straf of maatregel op te leggen voor de bewezenverklaarde mishandeling en vernieling, gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling in een druk bezochte bar in het centrum van Amsterdam. De mishandeling heeft niet alleen pijn en zichtbaar lichamelijk letsel veroorzaakt, maar heeft ook psychische gevolgen voor het slachtoffer teweeg gebracht. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen het slachtoffer een onveilig gevoel gegeven, maar heeft hij ook bijgedragen aan algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving die dergelijke delicten met zich brengen.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat het gaat om uitgaansgeweld. Het is zeer kwalijk dat aangever, die een vervelende situatie probeert te de-escaleren, hier slachtoffer van is geworden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling. Vernieling is een hinderlijk feit dat naast overlast ook materiële schade veroorzaakt. Door het plegen van de vernieling geeft verdachte bovendien blijk geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering [plaats] van 13 april 2023, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Er is sprake van een delictpatroon in het plegen van vermogensdelicten en het plegen van delicten onder invloed van middelen. De kans op recidive volgens de RISC is hoog. Hoewel betrokkene binnen het reclasseringstoezicht heeft meegewerkt aan klinische behandeling is er tijdens verlof of na een overgang naar begeleid of zelfstandig wonen meerdere keren sprake van terugval in middelengebruik en delictgedrag geweest. Een overgang naar de benodigde ambulante behandeling kwam hierdoor niet van de grond. Betreffende het huidige hem ten laste gelegde heeft hij een risicovolle situatie gecreëerd door de dagen ervoor cocaïne te gebruiken, impulsief geld uit te geven en een grote hoeveelheid sterke drank te drinken. Dit terwijl betrokkene aantoonbaar abstinent moest zijn voor plaatsing in een begeleide woonvorm van de [naam woonvorm] . Betrokkene kan moeilijk omgaan met negatieve gevoelens, zoals de teleurstelling over de wachttijd op woonruimte, en blijft dit ondanks zijn gevolgde behandeling nog steeds dempen met middelen. Hoewel betrokkene in gesprekken deels inzicht toont in zijn problematiek, blijft hij zich keer op keer overschatten, met forse terugvallen en recidive tot gevolg. GGZ reclassering [plaats] is van mening dat het reeds gevolgde behandeltraject binnen de voorwaardelijke ISD onvoldoende heeft geleid tot gedragsverandering en recidivevermindering. In navolging van het klinische behandeldeel is een begeleid woontraject met ambulante behandeling noodzakelijk, maar de risico's binnen een voorwaardelijk kader kunnen onvoldoende beheerst worden. De kans op onttrekking en overtreding van de voorwaarden binnen een toezicht is te groot gebleken. Aangeleerde vaardigheden in het omgaan met negatieve emoties en verleidingen in middelengebruik dienen nog verder ontwikkeld te worden. Het programma binnen de ISD-maatregel biedt mogelijkheden om dit verder te ontwikkelen, indien hij mee wil werken aan de aangeboden interventies. Hij kan dan op den duur, onder de paraplu van de penitentiaire inrichting, in kleine stappen oefenen met het omgaan met vrijheden. De maatschappij wordt met de maatregel ook gedurende langere tijd beschermd tegen het delictgedrag van betrokkene. Derhalve adviseren wij om de onvoorwaardelijke ISD maatregel voor de duur van twee jaar op te leggen.
Daarnaast heeft de rechtbank op de zitting van 3 mei 2023 [naam] , werkzaam als reclasseringswerker bij GGZ Reclassering [plaats] , als deskundige gehoord. De deskundige heeft de informatie uit het reclasseringsrapport bevestigd en - voor zover hier relevant - het volgende verklaard. De in het rapport opgenomen informatie is nog steeds van toepassing. Verdachte lijkt binnen de kliniek gemotiveerd om aan zijn problematiek te werken, maar het gaat mis zodra hij moet resocialiseren. Verdachte werd voorafgaand aan een gepland intakegesprek bij Stichting [naam stichting] afgewezen vanwege een terugval in middelengebruik. Zijn toezichthouder heeft verdachte aangemeld voor een beschermde woonvorm van de [naam woonvorm] , een zogenoemd ‘cleanhouse’. Daar kon hij niet direct na zijn detentie terecht. Wel mocht hij in de tussentijd gebruikmaken van de nachtopvang van voornoemde [naam woonvorm] , maar verdachte heeft destijds zelf onderdak geregeld. Na zijn laatste detentieperiode zou hij wel in het cleanhouse in [locatie] verblijven, maar op het laatste moment bleek dit toch niet mogelijk te zijn. Verdachte staat daar nog steeds op de wachtlijst.

9.Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Verzoek tot schadevergoeding [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft € 550,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd. De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Subsidiair voert de verdediging aan dat de vordering dient te worden gematigd, gelet op een zekere mate van eigen schuld van de benadeelde partij.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij
[aangever] door het onder feit 1 bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht. De vordering tot schadevergoeding van immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 550,- (zegge: vijfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 januari 2023 tot het moment van algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens [aangever] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die
door het onder feit 1 bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 550,- (zegge: vijfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 januari 2023 tot het moment van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 11 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verzoek tot schadevergoeding [naam benadeelde]
De benadeelde partij [naam benadeelde] , vertegenwoordiger van [naam bar] , heeft € 282,89 aan vergoeding van materiële schade gevorderd, bestaande uit kosten voor het nieuwe tafelblad (€ 224,09) en kosten voor het monteren daarvan (€ 58,80). De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde] door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering tot schadevergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 282,89 (zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro en negenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 januari 2023 tot het moment van algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens [naam benadeelde] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 bewezenverklaarde is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 282,89 (zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro en negenentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 6 november 2020 tot het moment van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 5 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

10.Beslissing na voorwaardelijke veroordelingen

10.1
Vordering tot tenuitvoerlegging (09/216014-20)
Verdachte is in de zaak met parketnummer 09/216014-20 op 4 maart 2021 door de meervoudige strafkamer te Den Haag veroordeeld tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren. De meervoudige strafkamer heeft bevolen dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op
grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft op 3 april 2023 een schriftelijke vordering ingediend die inhoudt dat die voorwaardelijke ISD-maatregel alsnog ten uitvoer gelegd zal worden. Gebleken is dat
verdachtezich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat oplegging van een ISD-maatregel een ultimum remedium betreft, en dat nog niet alle mogelijkheden zijn uitgeput. Verdachte werkt mee tijdens klinische behandelingen en wil ambulante begeleiding. Het feit dat op het moment dat zijn detentie eindigt geen ambulante plek voor hem beschikbaar is, kan hem niet worden toegerekend. De problemen die hieruit voortkomen kunnen hem ook niet (volledig) worden toegerekend. Derhalve verzoekt de verdediging om afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 09/216014-20.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 jaren opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Ten tijde van de voorwaardelijke veroordeling is al vastgesteld dat verdachte voldoet aan de harde en zachte criteria, waardoor de tenuitvoerlegging geen nadere motivering behoeft. Ter bescherming van de samenleving ziet de rechtbank aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel te gelasten. Daarom zal de vordering tot tenuitvoerlegging, overeenkomstig het advies van de reclassering, worden toegewezen.
10.2
Vordering tot tenuitvoerlegging (22/002882-19)
Verdachte is in de zaak met parketnummer 22/002882-19 op 26 januari 2021 door het gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken. Het gerechtshof heeft bevolen dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft op 5 april 2023 een schriftelijke vordering ingediend die inhoudt dat die voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken alsnog ten uitvoer gelegd zal worden.
Op de terechtzitting van 3 mei 2023 vordert de officier van justitie echter de vordering af te wijzen, zodat het ISD-traject zo snel mogelijk in gang kan worden gezet.
De verdediging heeft te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 22/002882-19. In dat geval kan de reclassering de tijd die verdachte komt vast te zitten benutten om een geschikte ambulante woonplek voor hem te vinden. Wel verzoekt de verdediging de straf te matigen tot een gevangenisstraf van 6 weken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 jaren opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat zij de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel toewijst. Het daarnaast ook nog ten uitvoer leggen een gevangenisstraf van 12 weken heeft naar het oordeel van de rechtbank geen toegevoegde waarde.. Bovendien zal een tenuitvoerlegging voor vertraging zorgen bij het opstarten van de ISD-maatregel, terwijl de rechtbank van oordeel is dat het van belang is dat de maatregel zo snel mogelijk aanvangt. Daarom zal deze vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
mishandeling;
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoren, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
feit 1 en 2:
Verklaart verdachte
schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen:
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/216014-20, zijnde een
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van 2 (twee) jaren.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 22/002882-19.
De vordering van de benadeelde partij [aangever]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van
€ 550,- (zegge: vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op
18 januari 2023 tot aan de dag van de algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat
€ 550,- (zegge: vijfhonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 januari 2023 tot aan de dag van de algehele vergoeding. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 11 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van benadeelde partij [naam benadeelde]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] toe tot een bedrag van
€ 282,89 (zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro en negenentachtig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 januari 2023 tot aan de dag van de algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam benadeelde] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam benadeelde] aan de Staat
€ 282,89 (zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro en negenentachtig eurocent) te betalen,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 januari 2023 tot aan de dag van de algehele vergoeding. Bij gebreke van betaling en verhaal
kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 5 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en M. Samadi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Tal en N. Heida, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 17 mei 2023.
[…]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]