ECLI:NL:RBAMS:2023:3471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/751104-20 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice, Polen. De zaak betreft een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die in verband met een vrijheidsstraf van 5 jaar en 6 maanden werd aangehouden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 februari 2023 gestart, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. Tijdens de zitting op 6 april 2023 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn de gronden voor de overlevering besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep in Polen, waar de straf was opgelegd. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. De officier van justitie heeft dit standpunt ondersteund, maar stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte had kunnen zijn van de procedure.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure en er geen garanties waren dat zijn verdedigingsrechten niet geschonden zouden worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en dat er geen aanleiding is om van deze weigeringsgrond af te zien. De beslissing om de overlevering te weigeren is in het openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751104-20 (EAB III)
RK nummer: 20/235
Datum uitspraak: 20 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 24 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 december 2019 door
the Circuit Court in Katowice, V Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 15 februari 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 1 maart 2023
De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 maart 2023 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, omdat de raadsvrouw kort na de zitting van 15 februari 2023 nog informatie zou ontvangen van haar Poolse collega, welke informatie afkomstig is uit (dossieronderzoek in) de Poolse strafzaken die tot de vonnissen hebben geleid die ten grondslag liggen aan de EAB’s met de parketnummers 13/751941-18 (EAB I) en 13/751994-19 (EAB II). Deze informatie zou mogelijk ook van belang kunnen zijn voor het onderhavige EAB, terwijl de rechtbank er voorts aan hecht de in totaal vier zaken gezamenlijk te behandelen.
De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie. [3]
Zitting 6 april 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 6 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een door
the Circuit Court of Katowice (Polen) op 1 maart 2018 gewezen vonnis, met kenmerk XXI K 249/10-/-.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. [5] De toetsing van art. 12 OLW moet toegepast worden op het vonnis van de
Court of Appeal(II Penal Division) van Katowice van 31 januari 2019 (ref. II AKa 419/18). De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de zitting in hoger beroep waarbij definitief de straf is opgelegd en er doen zich geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW voor. Ook is er anderszins geen reden af te zien van weigering op grond van art. 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het vonnis van de
Court of Appeal(II Penal Division) van Katowice van 31 januari 2019 moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. Geen van de uitzonderingen van art. 12 onder a. tot en met d. is van toepassing. Weliswaar wordt in het EAB onder D alsmede in de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 6 maart 2020 gesproken van een advocaat (Joanna Konieczna) die opgeëiste persoon vertegenwoordigd zou hebben, maar het is onduidelijk of de opgeëiste persoon deze advocaat in hoger beroep gemachtigd heeft en dat deze advocaat hem daadwerkelijk in hoger beroep verdedigd heeft. Desalniettemin moet er toch van weigering worden afgezien. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 15 februari 2023 blijkt dat opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en toen is geïnstrueerd over de gevolgen van het niet doorgeven van een adreswijziging. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 6 maart 2020 blijkt dat de oproeping voor de zitting in hoger beroep op 7 november 2018 naar twee adressen van de opgeëiste persoon is verzonden. De opgeëiste persoon had zodoende op de hoogte van de procedure kunnen zijn. Onder deze omstandigheden levert het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op.
Oordeel van de rechtbank
Indien de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [6]
De rechtbank leidt uit het dossier af dat in dit geval de procedure die heeft geleid tot het arrest van de
Court of Appealin Katowice (II Penal Division) van 31 januari 2019 (ref. AKa 419/18) getoetst moet worden aan artikel 12 OLW.
Op grond van de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten stelt de rechtbank vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Voorts is dit arrest - kort gezegd - gewezen zonder dat zich de in artikel 12, sub a tot en met sub c, OLW genoemde omstandigheden hebben voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van de uitzondering van artikel 12, sub b.
Gelet op het voorgaande kan de overlevering worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij niet af wist van de procedure in hoger beroep bij de
Court of Appealin Katowice in 2019. Uit het EAB, in samenhang bezien met de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 6 maart 2020 en 15 februari 2023 blijkt ook niet dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. Uit de aanvullende informatie van 6 maart 2020 blijkt dat de advocaat, die ex officio was aangesteld, het hoger beroep heeft ingesteld. Uit niets blijkt dat opgeëiste persoon hiervan op de hoogte is gesteld. De oproeping voor de zitting in hoger beroep is op 7 november 2018 gestuurd naar twee adressen die de opgeëiste persoon eerder opgegeven had. Uit de aanvullende informatie van 15 februari 2023 blijkt voorts dat de opgeëiste persoon de oproepingen niet opgehaald heeft. Wel zou hij, zo blijkt uit dezelfde informatie, een adresinstructie hebben ontvangen. Uit de stukken blijkt echter niet om welke adressen het gaat. Ook blijkt nergens uit wanneer hij deze adressen heeft opgegeven en wanneer hij de adresinstructie heeft ontvangen. Met betrekking tot de adresinstructie is voorts niet aangegeven of deze ook nog van toepassing was op de procedure in hoger beroep. Ook anderszins is niet gebleken dat de opgeëiste persoon op de hoogte had kunnen of moeten zijn van de procedure in hoger beroep. De rechtbank kan daarom niet tot het oordeel komen dat de opgeëiste persoon in deze situatie op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin is hij kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt. De rechtbank is daarom, met de raadsvrouw, van oordeel dat de overlevering op grond van artikel 12 van de OLW moet worden geweigerd.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Katowice, V Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en B. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Waar in de pleitnota van de raadsvrouw EAB II wordt vermeld moet EAB III worden gelezen en andersom.
6.zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) van 10 augustus 2017, C‑270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).