ECLI:NL:RBAMS:2023:3469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/751941-18 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Warsaw. De zaak betreft een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in verschillende zittingen voortgezet, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, niet altijd aanwezig waren. Tijdens de zitting van 15 februari 2023 was de opgeëiste persoon wel aanwezig, bijgestaan door een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander voor de toepassing van artikel 6a OLW. De rechtbank heeft ook beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure in hoger beroep in Polen, maar dat hij zijn advocaat had gemachtigd om hem te vertegenwoordigen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon in Nederland verblijft en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751941-18 (EAB I)
RK nummer: 19/5399
Datum uitspraak: 20 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 13 september 2019 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 augustus 2019 door de
Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 16 januari 2020
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 januari 2020.
Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam zijn niet verschenen ter zitting van de rechtbank. De behandeling van de zaak is op voorhand aangehouden.
Zitting 25 januari 2023
De behandeling van de zaak is voortgezet op de zitting van 25 januari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie.
De opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam zijn niet verschenen ter zitting van de rechtbank. De behandeling van de zaak is aangehouden om EAB I en EAB II tegelijk met EAB III en IV ter zitting te kunnen behandelen.
Zitting 15 februari 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 15 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak 1 maart 2023
De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 maart 2023 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, omdat de raadsvrouw kort na de zitting van 15 februari 2023 nog informatie zou ontvangen van haar Poolse collega, welke informatie afkomstig is uit (dossieronderzoek in) de Poolse strafzaken die tot de vonnissen hebben geleid die ten grondslag liggen aan de EAB’s met de parketnummers 13/751941-18 (EAB I) en 13/751994-19 (EAB II).
De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie. [3]
Zitting 6 april 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 6 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een door het
District Court in Gliwice(Polen) op 8 mei 2013 gewezen vonnis, met kenmerk IX K 2108/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 4 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [5]
De rechtbank leidt uit het EAB onder F. alsmede de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 5 maart 2023 af dat in hoger beroep op 26 maart 2014 door de
Regional Court in Gliwice (Ref. IX Ka 937/13)definitief is geoordeeld over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld. Dit betekent dat de procedure die heeft geleid tot het arrest van 26 maart 2014 getoetst moet worden aan artikel 12 OLW. [6]
Uit de aanvullende informatie van 5 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure in hoger beroep. Ook blijkt uit die informatie dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij van het voorgenomen proces op de hoogte was. Daarnaast blijkt dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd om hem ter zitting te vertegenwoordigen en dat deze advocaat de verdediging van de opgeëiste persoon daadwerkelijk heeft gevoerd.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot artikel 12 OLW gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, met de officier van justitie, van oordeel dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is, met de raadsvrouw en de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Uit de overgelegde belastingaanslagen, belastingaangiften, huurovereenkomst, arbeidsovereenkomsten, jaaropgaven, verzekeringspolis, salarisstroken en bankafschriften met bijschrijvingen van salaris blijkt dat de opgeëiste persoon vanaf 2016 tot en met 2022 in Nederland heeft verbleven en voldoende inkomsten heeft gehad.
Gelet hierop stelt de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsvrouw – vast dat is voldaan aan de eerste hiervoor genoemde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 13 februari 2023 volgt dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 302, 304 en 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en B. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) van 10 augustus 2017, C‑270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
6.Hof van Justitie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.