ECLI:NL:RBAMS:2023:3467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
13/751302-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Hongarije; geen gelijkstelling met Nederlander op basis van artikel 6a OLW

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Hongarije. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Hongarije, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is en gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 april 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.D.A. Stam. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat hij in twee eerdere procedures in persoon is verschenen en dat er vrijheidsstraffen zijn opgelegd door Hongaarse rechtbanken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6a OLW, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft het aanhoudingsverzoek van de raadsman afgewezen, omdat de benodigde bewijsstukken niet tijdig zijn overgelegd en de opgeëiste persoon niet voldoende heeft aangetoond dat hij rechtmatig verblijf heeft gehad.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Hongarije toegestaan, conform de feiten zoals beschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751302-19
Datum uitspraak: 20 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 10 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 februari 2019 door
the Miskolc Regional Court, Penitentiary Unit,Hongarije, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.D.A. Stam, advocaat te Gouda, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot, mr. M.A.J. van Dam, en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB maakt melding van 2
enforceable judgments:
Judgement no. 17.B.185/2017/2van de
District Court of Kazincbarcikavan 10 april 2017 (ref. 1./17.B.185/2017/2), waarbij een vrijheidsstraf voor de duur van 9 maanden is opgelegd, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 8 maanden en 26 dagen.
Judgement no. 2.B.532/2015/3van de
District Court of Zalaegerszegvan 18 februari2016 (ref 2./2.B.532/2015/3), waarbij een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden is opgelegd, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in beide procedures in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde en gewapende diefstal
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon kan gelijkgesteld worden met een Nederlander, zoals bedoeld in lid 9 van artikel 6a OLW, zodat de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen door Nederland. Hij verblijft en werkt sinds oktober 2017 onafgebroken in Nederland. In het dossier bevinden zich reeds enkele stukken, waaronder een loonstrook uit 2020 en een (deel van een) tijdelijke arbeidsovereenkomst uit 2019. De raadsman heeft daarnaast ter zitting een aantal stukken overgelegd, waaronder onderdelen van arbeidscontracten. De raadsman is zich ervan bewust dat dit te laat is. De benodigde stukken zijn echter te laat en niet compleet, omdat deze bij de vriend of de neef van de opgeëiste persoon liggen en de opgeëiste persoon zijn bankafschriften niet vanuit detentie kan opvragen. Het is kortom ondanks diverse inspanningen nog niet gelukt deze te bemachtigen. De raadsman heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, zodat de verder benodigde stukken alsnog kunnen worden ingediend bij de rechtbank.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek. Op dit moment heeft de opgeëiste persoon niet aangetoond, en ook niet een begin daarvan aannemelijk gemaakt, dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De termijnen zijn duidelijk: de raadsman van de opgeëiste persoon had 10 dagen voor de zitting de bewijsstukken moeten aanleveren. Er liggen nu weliswaar een aantal stukken waaruit zou moeten blijken dat hij gewerkt heeft in die periode, maar dit is volstrekt onvoldoende. Bovendien blijkt uit het BRP dat hij weliswaar periodes ingeschreven heeft gestaan op verschillende adressen, maar ook dat hij in 2021 weer uitgeschreven is.
Oordeel van de rechtbank
Geen gelijkstelling op basis van thans overgelegde stukken
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de opgeëiste persoon niet aan het eerste vereiste, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij gedurende een periode van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat een beroep op gelijkstelling gebonden is aan bepaalde vereisten, waaronder het tijdig aanleveren van stukken. Uit artikel 6a, negende lid, OLW, volgt dat de bewijsstukken voor een gelijkstellingsverweer tijdig dienen te worden overgelegd. Uit vaste jurisprudentie van deze rechtbank volgt dat hierbij in beginsel een termijn van 10 dagen wordt gehanteerd en dat aanlevering van de benodigde documenten de verantwoordelijkheid van de verdediging is. De stukken die de raadsman ter zitting heeft overgelegd, zijn in beginsel te laat aangeleverd. Zelfs als de rechtbank deze stukken wel zou betrekken bij een beroep op gelijkstelling, zou dit beroep niet slagen. Uit de stukken die zijn overgelegd volgt namelijk, afgezien van één al eerder overgelegde loonstrook uit 2020, niets omtrent het inkomen dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren zou hebben genoten terwijl voorts ook niet blijkt dat de opgeëiste persoon hier heeft verbleven. Uit de BRP volgt dat de opgeëiste persoon wel op adressen in Nederland ingeschreven heeft gestaan, maar in 2019 en 2021 was hij uitgeschreven. Er zijn samengevat geen stukken overgelegd waarmee is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank verwerpt het verweer.
Afwijzing aanhoudingsverzoek
De rechtbank ziet daarnaast geen grond voor aanhouding, om de opgeëiste persoon en zijn raadsman in de gelegenheid te stellen om nadere stukken over te leggen. Allereerst geldt dat, zoals hiervoor overwogen, artikel 6a, negende lid, OLW bepaalt dat eventuele bewijsstukken tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank dienen te worden overgelegd. De opgeëiste persoon zit al geruime tijd in overleveringsdetentie en heeft tot op heden slechts zeer beperkte stukken overgelegd, die bovendien (op één salarisstrook na) niet zien op het genoten inkomen en evenmin op verblijf. Het gelijkstellingsverweer is op dit moment nog nauwelijks onderbouwd met stukken en het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden welke omstandigheden eraan in de weg hebben gestaan om de benodigde gegevens aan te leveren, althans de rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet van dien aard zijn dat deze een aanhouding rechtvaardigen. Bovendien is niet aangevoerd dat deze omstandigheden op korte termijn anders zullen worden. Het aanhoudingsverzoek wordt daarom afgewezen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Miskolc Regional Court, Penitentiary Unit(Hongarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. B. Vroom-Cramer en R.A. Sipkens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.