ECLI:NL:RBAMS:2023:344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
C/13/727564 / KG ZA 22-1087
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V. en Venture Participant B.V. De eiseres vorderde de opheffing van een op 19 december 2022 gelegd conservatoir beslag op haar bankrekeningen, dat door Venture Participant was gelegd in het kader van een bodemprocedure. De eiseres stelde dat de vordering van Venture Participant ondeugdelijk was en dat het beslag onnodig en disproportioneel was, wat de continuïteit van haar onderneming in gevaar bracht. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de belangen van beide partijen zijn afgewogen. De rechter oordeelde dat de kans van slagen van de vordering van Venture Participant uiterst gering was, en dat de belangen van de eiseres bij opheffing van het beslag aanzienlijk waren. De rechter heeft geoordeeld dat het beslag op de bankrekeningen van de eiseres ernstige gevolgen had voor haar bedrijfsvoering, aangezien zij hierdoor niet in staat was om vergoedingen aan haar franchisenemers te betalen. De voorzieningenrechter heeft daarom de vorderingen van de eiseres toegewezen, het beslag opgeheven en Venture Participant veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/727564 / KG ZA 22-1087 EAM/MB
Vonnis in kort geding van 16 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 5 januari 2023,
advocaten mr. E.L. de Haan en mr. P. van Elzelingen te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VENTURE PARTICIPANT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. N.J.P. Vanaken te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Venture Participant worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 13 januari 2023 heeft [eiseres] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Venture Participant heeft verweer gevoerd.
[eiseres] heeft schriftelijke stukken ingediend en beide partijen hebben hun standpunt doen toelichten aan de hand van een pleitnota.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 16 januari 2023 de beslissing gegeven, in de vorm van een ‘kopstaartvonnis’. Het hierna volgende bevat de uitwerking van dat vonnis en is afgegeven op 26 januari 2023.
Ter zitting waren aanwezig:
- aan de kant van [eiseres] : [naam 1] , [naam 2] ,
mr. De Haan en mr. Van Elzelingen;
- aan de kant van Venture Participant: [naam 3] , [naam 4] en
mr. Vanaken.

2. De feiten

2.1.
Op 17 september 2009 hebben [naam 2] en [naam 1] (hierna ook [naam 1] c.s.) de vennootschap [naam vennootschap] B.V. opgericht. [naam vennootschap] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] . [naam 2] en [naam 1] zijn enig aandeelhouder en bestuurder van [naam vennootschap] .
2.2.
[eiseres] is een franchiseorganisatie die een franchiseformule exploiteert. De franchisenemers zijn coaches die zich richten op begeleiding van mensen met autisme, ADHD, niet-aangeboren hersenletsel, schizofrenie, PTSS, lichte verstandelijke beperkingen en verslavingen. In Nederland zijn ongeveer 85 coaches/franchisenemers aan [eiseres] verbonden.
2.3.
[naam 2] verricht de bestuurstaak binnen [eiseres] . Omdat zij ernstig ziek werd is [eiseres] in 2015 een samenwerking aangegaan met Venture Participant, waarvan [naam 3] enig aandeelhouder en bestuurder is. Aanvankelijk verrichtte [naam 3] namens Venture Participant werkzaamheden als interim zakelijk leider voor [eiseres] .
2.4.
Vanwege een verslechterde medische toestand van [naam 2] is Venture Participant (in de persoon van [naam 3] ) in 2018 op basis van managementovereenkomst voor (laatstelijk) 32 uur per week à 85,- per uur, met als einddatum 31 december 2022, aangesteld als algemeen directeur van [eiseres] . Met ingang van 12 januari 2018 was [naam 3] naast [naam vennootschap] ook zelfstandig bestuurder van [eiseres] . De meest recente managementovereenkomst (overeenkomst van opdracht met [eiseres] als opdrachtgever en Venture Participant als opdrachtnemer) is getekend door [naam 3] (namens [naam bedrijf] B.V.) en door [naam 1] c.s. namens [eiseres] .
2.5.
Op 28 februari 2022 heeft [naam 1] aan [naam 3] een e-mail gestuurd met een uitnodiging voor een financieel overleg. Daarin stond onder meer een verzoek om ‘het verhaal achter de cijfers’ te krijgen voor 2021 en 2022, een voorstel om vanaf dan maandelijks te worden bijgepraat en een verzoek aan [naam 3] om half maart 2022 een verdere bespreking over de financiën te hebben voorbereid, om vanaf dan weer een gezonde financiële basis te hebben.
2.6.
Op 15 maart 2022 heeft [naam 3] aan [eiseres] onder meer meegedeeld dat ‘wij op ongeveer 40.000 negatief uitkomen’ en de financiële situatie toegelicht.
2.7.
Op 14 april 2022 heeft een aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden waarbij ook [naam 3] ) aanwezig was. In de daarvan gemaakte notulen
staat onder meer:

Bij de bespreking van de voorlopige W&V worden [naam 1], vzr.)
en [naam 2], vzr.)
onaangenaam verrast door een te verwachten verlies van € 132.500 over 2021 waar een week eerder nog gesproken werd over
€ 30.000 - € 40.000 verlies. De toelichting van [naam 3] hoe het zo uit de klauwen heeft kunnen lopen is voor de aandeelhouders onbevredigend en daar hebben ze vragen bij. (…)
De boekhoudkundige correcties verklaren echter maar een deel van de verliezen. Als deze buiten beschouwing worden gelaten, blijft er nog meer dan € 80.000 verlies over. Er komt geen heldere verklaring van de directeur (ook niet later op de dag) waarom hij dit niet gezien heeft, dan wel dit niet eerder aan de aandeelhouders medegedeeld heeft.”
2.8.
In een e-mail van 19 april 2022 heeft [naam 1] aan [naam 3] meegedeeld dat [naam 1] c.s. voorlopig niet willen dat er besluiten met financiële gevolgen worden genomen.
2.9.
In een e-mail van 20 april 2022 heeft [naam 3] aan [naam 1] c.s. onder meer meegedeeld: “
Het feit dat ik als directeur geen overeenkomsten meer mag sluiten is een belangrijke inperking van mijn bevoegdheden. Defacto ben ik geen directeur meer, maar een coördinator.” In deze e-mail stelt [naam 3] ook dat zijns inziens ten onrechte een onuitgesproken ‘schuld’ bij hem wordt neergelegd.
2.10.
[naam 1] en [naam 2] hebben in overleg met [naam 3] een vergadering gepland voor 28 april 2022. In een e-mail van 22 april 2022 aan [naam 3] staat: “
Dan maken we er een aandeelhoudersvergadering van. Op die manier hopen we een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de financiële situatie.
2.11.
Tijdens de vergadering van 28 april 2022 hebben [naam 1] c.s. aan [naam 3] een beëindigingsovereenkomst voorgelegd. In die overeenkomst is opgenomen dat [eiseres] van [naam 3] persoonlijk een schadevergoeding eist. Bij het bedrag is met pen ingevuld dat het gaat om een bedrag van één euro. De beëindigingsovereenkomst bevatte verder de volgende bepaling:

Voorbehoud:
Mocht blijken dat er sprake is van nieuwe feiten, gevolgschade en/of strafbare feiten in de (gehele) periode dat [naam 3] directeur geweest is van [eiseres] , dan kan alsnog een claim op schadevergoeding bij Venture Participant BV of de heer [naam 3] persoonlijk neergelegd worden.”
Deze passage is met pen geheel doorgestreept.
[naam 1] c.s. en [naam 3] hebben deze overeenkomst op 28 april 2022 ondertekend, [naam 1] c.s. namens [eiseres] en [naam 3] namens Venture Participant.
Bij deze vergadering waren fysiek aanwezig [naam 1] c.s., [naam 3] en [naam 5] , business coach; gedurende een deel van de vergadering waren de accountants [naam 6] en [naam 7] online aanwezig. Tijdens de vergadering heeft [naam 5] om 17.06 uur per e-mail aan [naam 1] c.s. en [naam 3] aanvullende afspraken vastgelegd “naast hetgeen vastgelegd is in de beëindigingsovereenkomst en aanvullende brief”, waarmee [naam 3] zich om 17:08 uur akkoord heeft verklaard.
Na 28 april 2022 is Venture Participant met haar werkzaamheden voor [eiseres] gestopt.
2.12.
Bij brief van 13 mei 2022 heeft (de raadsman van) Venture Participant aan [eiseres] meegedeeld dat de beëindigingsovereenkomst volgens Venture Participant niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat [naam 1] c.s. deze als natuurlijke personen hebben ondertekend en niet in de hoedanigheid van bestuurder van [naam vennootschap] B.V. Daarnaast zou sprake zijn van misbruik van omstandigheden door [eiseres] en dwaling aan de kant van Venture Participant, die de overeenkomst daarom heeft vernietigd.
2.13.
Bij dagvaarding van 26 juli 2022 heeft Venture Participant een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [eiseres] , [naam vennootschap] en [naam 1] c.s. en onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat de beëindigingsovereenkomst is vernietigd, althans deze te vernietigen en [eiseres] te veroordelen om aan Venture Participant een bedrag van € 88.880,- te betalen (schadevergoeding ter hoogte van de managementvergoeding van mei tot en met december 2022). In reconventie heeft [eiseres] veroordeling van Venture Participant gevorderd tot betaling van
€ 44.380,94, onder meer ter vergoeding van extra kosten voor het inhuren van derden en eigen extra werkzaamheden.
2.14.
Bij brief van 5 oktober 2022 heeft [naam 5] op verzoek van [naam 1] c.s. een verslag gemaakt van de vergadering van 28 april 2022. In het verslag staat dat de beëindigingsovereenkomst om 17.15 uur is getekend. Dit verslag eindigt aldus:

Jullie namen afscheid van elkaar met een knuffel en bevestigden naar elkaar dat jullie elkaar persoonlijk hoog hadden.”
2.15.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Venture Participant op 19 december 2022 ten laste van [eiseres] beslag gelegd onder de ABN AMRO BANK B.V. op twee bankrekeningen. De vordering van Venture Participant is begroot op € 115.500,- inclusief rente en kosten.
2.16.
Op 23 december 2022 heeft een regiomanager haar zorgen geuit over de beslaglegging en om een oplossing gevraagd. In een e-mail van 27 december 2022 heeft één van de coaches vanwege de beslaglegging en het uitblijven van betaling de overeenkomst met [eiseres] met onmiddellijke ingang beëindigd.
2.17.
Op 20 februari 2023 zal in de bodemprocedure een mondelinge behandeling plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, de opheffing van het op 19 december 2022 gelegde beslag en een verbod om, terzake van het in dit kort geding aan de orde zijnde feitencomplex, opnieuw beslag te leggen, met veroordeling van Venture Participant in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Venture Participant voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.2.
Het ligt in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.3.
[eiseres] heeft betoogd dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd ondeugdelijk is, dat het beslag onnodig is, dat het disproportioneel is en dat het de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt.
Vordering ondeugdelijk?
4.4.
Venture Participant heeft haar vordering waarvoor beslag is gelegd in de eerste plaats gestoeld op de stelling dat de beëindigingsovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat [naam 1] c.s. op persoonlijke titel zouden hebben gehandeld in plaats van als bestuurder van [naam vennootschap] . Deze stelling gaat niet op. [eiseres] heeft terecht betoogd dat het voor iedereen duidelijk moet zijn geweest dat [naam 1] c.s. optraden als bestuurder. Bovendien heeft zij terecht aangevoerd dat ook de managementovereenkomst op deze wijze is ondertekend, zodat, wanneer de redenering van Venture Participant gevolgd zou worden, ook die zou sneuvelen, en met haar de vordering van Venture Participant, aangezien die op de managementovereenkomst is gebaseerd. De kans van slagen van de vordering op deze grondslag moet daarom uiterst gering worden geacht.
4.5.
Dat geldt ook voor zover de vordering is gebaseerd op de stelling dat de beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen onder misbruik van omstandigheden, dwaling en/of bedrog. [eiseres] heeft terecht gesteld dat de lat om op dergelijke gronden een overeenkomst te vernietigen hoog ligt.
Voorshands is onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] [naam 3] in de val heeft gelokt en hem zodanig heeft geïntimideerd dat hij onder grote druk de beëindigingsovereenkomst heeft moeten tekenen. Wel kan aan [naam 3] worden toegegeven dat het zorgvuldiger was geweest als het mogelijke ontslag van Venture Participant als directeur op de agenda had gestaan en [eiseres] hem niet ter plekke zou hebben geconfronteerd met een beëindigingsovereenkomst. Aan de andere kant moet het Venture Participant, in de persoon van [naam 3] , duidelijk zijn geweest dat hij zich tijdens die vergadering zou moeten verantwoorden voor het financiële beleid, dat dat al langer een punt van zorg was, en dat een vertrouwenskwestie speelde. Daarnaast is hem in de e-mail van 22 april 2022 meegedeeld dat de bijeenkomst van 28 april 2022 een aandeelhoudersvergadering betrof. [naam 3] kan, gezien zijn ervaring en functieniveau, voldoende capabel worden geacht om niet zomaar een document als een beëindigingsovereenkomst te ondertekenen, ook niet als hij, zoals hij stelt, zich zorgen maakte omdat hij niet wist of hij wel of niet verzekerd was tegen eventuele schadeclaims en/of erg opzag tegen juridische procedures. Hij heeft niet weersproken dat tijdens de vergadering, die van 14.30 tot 17.15 uur heeft geduurd, twee pauzes zijn ingelast, gedurende welke hij desgewenst advies had kunnen inwinnen. Ook zijn per e-mail berichten uitgewisseld over aanvullingen op de overeenkomst en zijn op verzoek van [naam 3] wijzigingen in de beëindigingsovereenkomst aangebracht. Daarnaast lijkt de vergadering, zo valt af te leiden uit – met name de laatste zin van – het verslag van [naam 5] , niet in een vijandige sfeer te hebben plaatsgevonden. Daar komt nog bij dat [naam 3] pas na geruime tijd, op 13 mei 2022, de rechtsgeldigheid van de beëindigingsovereenkomst heeft betwist en hij na 28 april 2022 geen werkzaamheden meer voor [eiseres] heeft verricht.
4.6.
Al met al ligt het dus niet voor de hand dat de vordering van Venture Participant, gebaseerd op vernietiging van de beëindigingsovereenkomst, zal worden toegewezen. De vordering is daarmee summierlijk ondeugdelijk
Belangenafweging
4.7.
Het belang van [eiseres] bij opheffing van het beslag is aanzienlijk. Het beslag ligt op twee bankrekeningen van [eiseres] . Een van die rekeningen, waarop een bedrag van rond de € 200.000,- door het beslag is getroffen, fungeert naar Venture Participant erkent, als een soort derdengeldrekening, in die zin dat op die rekening de vergoedingen worden gestort voor de werkzaamheden van de coaches, die vervolgens één op één aan hen worden doorbetaald. Zij zullen in de regel daarvan in hun levensonderhoud moeten voorzien. [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt door de beslaglegging in ernstige problemen te zijn geraakt, omdat zij deze vergoedingen nu niet kan uitbetalen. Dit heeft zij onderbouwd met onder meer de onder 2.16 aangehaalde berichten. Als deze situatie langer voortduurt is de kans aanzienlijk dat meerdere coaches hun werkzaamheden zullen beëindigen waardoor de continuïteit van de onderneming in gevaar komt. Daarnaast moet zij over haar betaalrekening kunnen beschikken om aan haar lopende andere verplichtingen te kunnen voldoen. Tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiseres] , heeft Venture Participant niet aannemelijk gemaakt dat [eiseres] over andere bankrekeningen, of andere middelen beschikt om de door de beslaglegging gerezen problemen het hoofd te bieden of om voor het volledige bedrag dat Venture Participant vordert zekerheid te kunnen stellen. Dat de franchisenemers op hun beurt een vergoeding verschuldigd zijn aan [eiseres] als franchisegever, waarop Venture Participant heeft gewezen, is daartoe onvoldoende.
Conclusie
4.8.
Gelet op enerzijds de geringe kans van slagen van de vordering van Venture Participant en anderzijds de zwaarwegende belangen van [eiseres] bij opheffing van het beslag, slaat de balans uit in het voordeel van [eiseres] en zullen haar vorderingen worden toegewezen. De kans dat [eiseres] geen verhaal zal bieden indien de vordering van Venture Participant ondanks het hiervoor overwogene toch wordt toegewezen is niet zodanig groot om daarover anders te oordelen.
Daar komt bij dat [eiseres] een tegenvordering stelt te hebben, die niet bij voorbaat kansloos is en met een mogelijke vordering van Venture Participant zou kunnen worden verrekend, en dat in een bodemprocedure op korte termijn een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Er zit dus voldoende schot in de zaak, terwijl de beslaglegging van recente datum is.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing, met veroordeling van Venture Participant, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 19 december 2022 door Venture Participant ten laste van
[eiseres] onder ABN AMRO Bank N.V. gelegde conservatoire beslag;
5.2.
verbiedt Venture Participant om terzake van het in dit kort geding aan de orde zijnde feitencomplex opnieuw conservatoir beslag te leggen,
5.3.
bepaalt dat Venture Participant een dwangsom verbeurt van € 25.000,- voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het onder 5.2 bepaalde, te vermeerderen met € 5.000,- voor iedere dag dat dat beslag voortduurt, met een maximum van
€ 100.000,-,
5.4.
veroordeelt Venture Participant in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
– € 109,33 € 109,33 aan explootkosten,
– € 109,33 € 676,- aan griffierecht en
– € 109,33
€ 1.016,- aan salaris advocaat
totaal € 1.801,33,
vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Venture Participant deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
5.5.
veroordeelt Venture Participant in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MB