In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap PEBO TRANSPORTSERVICE B.V. (hierna: Pebo) en een gedaagde partij, wonende in Zweden. Pebo vorderde betaling van een openstaande factuur van € 48.445,50, die door de gedaagde niet was voldaan. De partijen hadden een mondelinge overeenkomst gesloten voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan de vrachtwagen van de gedaagde, waarbij de gedaagde een aanbetaling van € 10.000,- had gedaan. Na de uitvoering van de werkzaamheden vorderde Pebo het resterende bedrag, maar de gedaagde betwistte de hoogte van de factuur en stelde dat er een richtprijs van € 18.000,- tot € 20.000,- was afgesproken.
De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een overeenkomst van aanneming van werk was gesloten, maar dat Pebo de richtprijs niet met meer dan 10% mocht overschrijden zonder de gedaagde tijdig te waarschuwen. Aangezien Pebo dit niet had gedaan, werd de vordering tot betaling van het volledige factuurbedrag afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde slechts € 22.000,- voor de oorspronkelijk bedongen werkzaamheden verschuldigd was. Daarnaast erkende de gedaagde dat hij meerwerk had opgedragen, waarvoor hij ook de kosten moest vergoeden. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 26.589,11, inclusief btw, en werd hij ook veroordeeld in de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten.
De rechtbank oordeelde dat de gedaagde handelde in het kader van zijn beroep als zelfstandig vrachtwagenchauffeur, waardoor de overeenkomst niet als consumentenovereenkomst kon worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken over prijs en meerwerk in overeenkomsten van aanneming van werk.