ECLI:NL:RBAMS:2023:3439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
C/13/719894 / HA ZA 22-529
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge overeenkomst voor werkzaamheden aan vrachtwagen met geschil over betaling en meerwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap PEBO TRANSPORTSERVICE B.V. (hierna: Pebo) en een gedaagde partij, wonende in Zweden. Pebo vorderde betaling van een openstaande factuur van € 48.445,50, die door de gedaagde niet was voldaan. De partijen hadden een mondelinge overeenkomst gesloten voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan de vrachtwagen van de gedaagde, waarbij de gedaagde een aanbetaling van € 10.000,- had gedaan. Na de uitvoering van de werkzaamheden vorderde Pebo het resterende bedrag, maar de gedaagde betwistte de hoogte van de factuur en stelde dat er een richtprijs van € 18.000,- tot € 20.000,- was afgesproken.

De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een overeenkomst van aanneming van werk was gesloten, maar dat Pebo de richtprijs niet met meer dan 10% mocht overschrijden zonder de gedaagde tijdig te waarschuwen. Aangezien Pebo dit niet had gedaan, werd de vordering tot betaling van het volledige factuurbedrag afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde slechts € 22.000,- voor de oorspronkelijk bedongen werkzaamheden verschuldigd was. Daarnaast erkende de gedaagde dat hij meerwerk had opgedragen, waarvoor hij ook de kosten moest vergoeden. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 26.589,11, inclusief btw, en werd hij ook veroordeeld in de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde handelde in het kader van zijn beroep als zelfstandig vrachtwagenchauffeur, waardoor de overeenkomst niet als consumentenovereenkomst kon worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken over prijs en meerwerk in overeenkomsten van aanneming van werk.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/719894 / HA ZA 22-529
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PEBO TRANSPORTSERVICE B.V.,
gevestigd te Ede,
eisende partij,
hierna te noemen: Pebo,
advocaat: mr. L. Bentohami te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] (Zweden),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.F.L. van der Hout te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 oktober 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 15 maart 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 12 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 10 maart 2022 en de daarin genoemde (proces)stukken,
- de bij brief van 1 mei 2022 ingezonden reacties van mr. Van der Hout op het procesverbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Pebo en [gedaagde] hebben een mondelinge overeenkomst gesloten voor het uitvoeren van (onderhouds)werkzaamheden aan de vrachtwagen van [gedaagde] . [gedaagde] heeft hiervoor een aanbetaling gedaan van € 10.000,-.
2.2.
Nadat Pebo is gestart met het uitvoeren van de werkzaamheden, heeft [gedaagde] opdracht gegeven voor een aantal aanvullende werkzaamheden.
2.3.
Op 25 februari 2022 heeft Pebo aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor € 48.445,50. [gedaagde] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.4.
Op 1 maart 2022 heeft Pebo de werkzaamheden afgerond en heeft [gedaagde] de vrachtwagen in gebruik genomen.
2.5
Tussen partijen hebben hierna meerdere gesprekken plaatsgevonden over de betaling van de factuur. [gedaagde] heeft van deze gesprekken opnames gemaakt. Hierop is te horen dat namens Pebo op 4 maart 2022 onder meer is gezegd:

(…) Ik zit niet met een hark te rekenen, we hebben van te voren een prijsafspraak bepaald, ik denk we hebben een prijsafspraak gemaakt en dat is basis maar hoeveel dingen zijn er wel niet bijgekomen (…) Ja maar die basis was tussen de 18 en 20, dat was de basis.”

3.Het geschil

3.1.
Pebo vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de openstaande factuur van € 48.445,50 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.259,45 en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Pebo heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij een overeenkomst van aanneming van werk heeft gesloten met [gedaagde] en in het kader daarvan werkzaamheden aan de vrachtwagen van [gedaagde] heeft uitgevoerd. [gedaagde] moet voor de uitgevoerde werkzaamheden betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Pebo, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Pebo in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Aangezien Pebo in Nederland is gevestigd en [gedaagde] in Zweden woont, heeft de zaak een internationaal karakter en moet de rechtbank ambtshalve beoordelen of zij bevoegd is daarvan kennis te nemen.
4.2.
Deze zaak is een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 Brussel I bis-Verordening [1] , zodat deze verordening materieel van toepassing is. Op de zitting hebben partijen een forumkeuze gemaakt voor deze rechtbank, zodat zij op grond van artikel 25 van deze verordening bevoegd is.
4.3.
De bepaling van het toepasselijk recht dient plaats te vinden aan de hand van de Verordening Rome I [2] . De overeenkomst tussen partijen is een overeenkomst inzake dienstverlening in de zin van deze verordening. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat door partijen een keuze is gemaakt ten aanzien van het toepasselijke recht, is op grond van artikel 4 lid 1 onder b van Verordening Rome I het recht van toepassing van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft. In dit geval is de dienstverlener, Pebo, in Nederland gevestigd, zodat op de vordering Nederlands recht van toepassing is.
Hebben partijen een vaste prijs of richtprijs afgesproken voor de oorspronkelijk bedongen werkzaamheden?
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat zij een overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 e.v. BW zijn aangegaan met betrekking tot het uitvoeren van (onderhouds)werkzaamheden aan de vrachtwagen van [gedaagde] .
4.5.
Volgens [gedaagde] zijn partijen daarbij een vaste prijs dan wel een richtprijs van
€ 18.000,- tot € 20.000,- overeengekomen. Op grond van artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten. [gedaagde] draagt dus de stelplicht en bewijslast van de stelling dat hij met Pebo een vaste prijs of richtprijs van € 18.000,- tot € 20.000,- is overeengekomen.
4.6.
Volgens [gedaagde] hebben partijen mondeling de prijs voor de werkzaamheden aan de vrachtwagen besproken en heeft Pebo toegezegd deze werkzaamheden voor € 20.000,- uit te voeren. Ter onderbouwing heeft [gedaagde] verwezen naar het transcript van een gesprek tussen partijen dat hij heeft opgenomen en waarbij Pebo zou erkennen dat partijen een vaste prijs dan wel richtprijs hebben afgesproken (zie nummer 2.5). Pebo heeft weersproken dat partijen een vaste prijs of een richtprijs zijn overeengekomen voor de (onderhouds)werkzaamheden. Ter zitting heeft Pebo toegelicht dat zij voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden aan [gedaagde] weliswaar een richtprijs heeft gegeven van
€ 20.000,-, maar dat die richtprijs ‘
exclusief eventuele schade, meerwerk, apk-keuring en daaruit voortvloeiende extra werkzaamheden’ was.
4.7.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat partijen een vaste prijs zijn overeengekomen. Op grond van de door Pebo gebruikte bewoordingen - zoals die volgen uit het transscript - en gelet op haar toelichting tijdens de zitting, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen een richtprijs van € 20.000,- zijn overeengekomen. Hoewel Pebo tijdens de zitting tegelijk te kennen heeft gegeven dat bepaalde werkzaamheden volgens haar niet onder deze richtprijs vallen (eventuele schade, meerwerk en (werkzaamheden voortvloeiend uit een) apk-keuring), neemt dat niet weg dat partijen voor het overige een richtprijs zijn overeengekomen.
4.8.
Overeenkomstig artikel 7:752 lid 2 BW mag Pebo deze richtprijs niet met meer dan 10 % overschrijden, tenzij zij [gedaagde] daarvoor zo tijdig mogelijk heeft gewaarschuwd. Pebo heeft niet gesteld dat zij [gedaagde] heeft gewaarschuwd voor een overschrijding van de richtprijs en uit het dossier is evenmin gebleken dat zij dat heeft gedaan. Hoewel Pebo heeft betoogd dat zij bepaalde werkzaamheden van deze richtprijs heeft uitgezonderd, heeft zij verder niet gemotiveerd welk deel van de werkzaamheden waarvan zij betaling vordert tot deze uitgezonderde werkzaamheden behoren (behoudens het meerwerk hierna onder 4.9) en wanneer [gedaagde] hiertoe opdracht zou hebben gegeven. Dat Pebo tijdens het uitvoeren van werkzaamheden heeft ontdekt dat zij – gelet op de staat van de vrachtwagen – meer werkzaamheden zou moeten uitvoeren en meer kosten heeft moeten maken, maakt op zichzelf niet [gedaagde] een hoger bedrag aan haar moet betalen. Ook voor kostenverhogende omstandigheden had Pebo [gedaagde] moeten waarschuwen. Hiervan is niet gebleken. De conclusie van het voorgaande is dat Pebo voor de oorspronkelijk bedongen werkzaamheden maximaal € 22.000,- bij [gedaagde] in rekening mag brengen.
4.9.
Tijdens de zitting is beslist dat [gedaagde] bij akte mag reageren op de nagekomen producties 11 en 12 van Pebo indien en voor zover hij niet gevolgd wordt in zijn stelling dat partijen een vaste prijs of een richtprijs hebben afgesproken, omdat deze producties enkel zijn ingediend ter staving van de stelling van Pebo dat zij een redelijk loon vraagt. Omdat [gedaagde] in zijnstandpunt wordt gevolgd dat partijen een richtprijs zijn overeengekomen, zal hij niet meer in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over voornoemde producties.
Zijn partijen meerwerk overeengekomen?
4.10.
Pebo heeft ter zitting voor het eerst het standpunt ingenomen dat [gedaagde] meerwerk aan haar heeft opgedragen. Deze stelling heeft Pebo onderbouwd met een ter zitting overgelegde factuur van 25 februari 2022 waarop zij het meerwerk heeft gearceerd en daaraan handmatig heeft toegevoegd hoeveel manuren zij per meerwerkpost zou hebben besteed. [gedaagde] heeft erkend dat hij meerwerk aan Pebo heeft opgedragen, maar betwist dat alle gearceerde posten meerwerk zijn. Volgens [gedaagde] heeft hij alleen opdracht gegeven voor de posten: antenne, nippel, banden en wielmoeren, led flitser, sierdop, expansietank, uitlaatklep, uitlaatklep cilinder, uitlaatklepventiel, uitlaatklem, RVS pijp 129 mm, kopkamp, instapbak, knipperlicht L/R, winscherm R, symboolradio, symbool lichtbak, symbool zwaailamp, symbool binnen verlichting, symbool verstraler en schakelaar.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat alle werkzaamheden die op de factuur van 25 februari 2022 staan, ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Gelet op de overeengekomen richtprijs voor de oorspronkelijk bedongen werkzaamheden, is [gedaagde] alleen de kosten van het meerwerk verschuldigd voor zover hij hiertoe opdracht heeft gegeven. Gelet op de erkenning van [gedaagde] van het meerwerk zoals opgenomen onder 4.10 en de daaraan verbonden materiaalkosten van € 6.524,47, is hij deze kosten alsmede de manuren voor dit meerwerk in ieder geval aan Pebo verschuldigd.
4.12.
De overige posten die volgens Pebo als meerwerk moeten worden aangemerkt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Met de pas ter zitting overgelegde gearceerde factuur van 25 februari 2022 heeft Pebo onvoldoende gemotiveerd dat deze posten als meerwerk zijn opgedragen. Het had op de weg van Pebo gelegen om al in de dagvaarding duidelijk te maken dat zij meerwerk is overeengekomen en inzichtelijk te maken om welke posten het gaat. Nu zij dat heeft nagelaten, wordt Pebo niet meer toegelaten tot het leveren van bewijs op dit punt.
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat het uurloon voor de werkzaamheden van Pebo € 57,50 bedraagt. Partijen zijn het niet eens hoeveel manuren Pebo heeft besteed aan het erkende meerwerk. Partijen hebben niet gesteld dat zij voor het meerwerk een vaste prijs of richtprijs zijn overeengekomen en dat blijkt ook niet uit de stukken. Daarom heeft Pebo voor de erkende meerwerkposten recht op een redelijk loon. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd dat het aantal uren dat Pebo stelt aan de meerwerkposten besteed te hebben, ertoe zou leiden dat Pebo een onredelijk loon ontvangt. De enkele stelling dat Pebo veel manuren in rekening heeft gebracht zonder concreet aan te geven voor welke posten Pebo te veel uren in rekening heeft gebracht, is in dat kader onvoldoende. Dat maakt dat aangesloten kan worden bij het aantal uren dat Pebo op de factuur van 25 februari 2022 heeft opgeschreven per meerwerkpost, zoals wordt weergegeven in onderstaand overzicht:
meerwerkpost
aantal manuren
kosten manuren
Antenne
6
€ 345,00
Nippel
€ -
Banden en wielmoeren
4
€ 230,00
Led flitser
6
€ 345,00
Sierdop
€ -
Expansietank
3
€ 172,50
Uitlaatklep
19
€ 1.092,50
Uitlaatklep cilinder
Uitlaatklepventiel
Uitlaatklem
RVS pijp 129mm
Koplamp
6
€ 345,00
Instapbak
16
€ 920,00
Knipperlicht L/R
€ -
Totaal
€ 3.450,00
4.14.
In totaal is dus een bedrag van € 3.450,- aan manuren voor het erkende meerwerk toewijsbaar. Voor het erkende meerwerk is [gedaagde] in totaal (€ 6.524,47 + € 3.450,-)
€ 9.974,47 aan Pebo verschuldigd.
conclusie en btw
4.15.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] aan Pebo nog een bedrag € 21.974,47 (€ 22.000,- + € 9.974,47 – het voorschot van € 10.000,-) is verschuldigd. Pebo heeft over dit bedrag btw gevorderd en [gedaagde] heeft niet weersproken dat te moeten betalen aan Pebo. Dat betekent dat [gedaagde] € 26.589,11 inclusief btw aan hoofdsom aan Pebo is verschuldigd.
Handelde [gedaagde] als consument?
4.16.
Vaststaat dat [gedaagde] de vrachtwagen zou gaan gebruiken om als zelfstandig vrachtwagenchauffeur een bedrijf te starten. De overeenkomst met Pebo voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de vrachtwagen is [gedaagde] daarmee dus aangegaan in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf en niet als consument. De rechtbank heeft dat bij de beoordeling van de vorderingen, waaronder bij de vaststelling van het toepasselijke recht hiervoor en bij de gevorderde wettelijke handelsrente hierna, als uitgangspunt genomen.
Rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.17.
Pebo heeft haar werkzaamheden bij factuur van 25 februari 2022 bij [gedaagde] in rekening gebracht. Nu Pebo niet heeft gesteld dat partijen een betaaltermijn zijn overeengekomen en dat evenmin is gebleken, verkeert [gedaagde] in verzuim vanaf dertig dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop hij de factuur heeft ontvangen (artikel 6:119a lid 2 aanhef en onder a BW). De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat [gedaagde] de brief vijf werkdagen na het versturen heeft ontvangen overeenkomstig de maximale bezorgtijd die PostNL hanteert voor brieven naar Zweden. Dat betekent dat [gedaagde] in verzuim verkeert vanaf 4 april 2022. Vanaf die datum is [gedaagde] de wettelijke handelsrente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De overeenkomst tussen partijen kan immers worden aangemerkt als een handelsovereenkomst.
4.18.
Pebo vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.259,45 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.040,89 bij € 26.589,11 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 1.040,89 toe.
4.19.
Hoewel de rechtbank [gedaagde] volgt in zijn standpunt dat partijen een richtprijs zijn overeengekomen, laat dit onverlet dat hij een groot bedrag aan Pebo onbetaald heeft gelaten. [gedaagde] zal daarom als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Pebo als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,22
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
4.476,22
4.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Pebo te betalen een bedrag van € 26.589,11, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 4 april 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Pebo te betalen een bedrag van € 1.040,89 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Pebo tot dit vonnis vastgesteld op € 4.476,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
2.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.