Met betrekking tot de dividenduitkering van de man overweegt het hof als volgt. De man heeft niet, althans onvoldoende, aangetoond dat de diverse vennootschappen waarvan de man (indirect) aandeelhouder is een zodanig laag resultaat tegemoet kunnen zien dat in afwijking van eerdere jaren geen enkele ruimte is voor een dividenduitkering. Uit de overgelegde cijfers over de winst van [BV 4] in 2020 en 2021 blijkt een daling van het resultaat van € 225.348,- naar € 198.873,-. In het bericht van de accountant van de man, de heer Loos, van 7 februari 2023 wordt met betrekking tot de geconsolideerde winst van de B.V’s van de man aangegeven dat geen grote afwijking voor 2022 wordt verwacht ten opzichte van 2021. Deze winst was in 2021 volgens Loos afgerond € 67.000,-. Door Loos is per mail van 21 februari 2023 bevestigd dat de geconsolideerde winst in 2021 € 67.546,- bedroeg. Eerder had hij per brief van 26 januari 2022 aangegeven dat in 2022 ruimte bestaat voor een salaris van € 78.000,- en een dividenduitkering van € 43.000,-.
Uit de door de vrouw overgelegde jaarrekening over 2021 is gebleken dat het resultaat is toegevoegd aan het eigen vermogen in [BV 1] aangezien dit eigen vermogen in 2021 is toegenomen met € 67.546,-. Ook in 2020 is het eigen vermogen in [BV 1] toegenomen, namelijk met € 95.525,- zoals blijkt uit de jaarrekening over 2020. Naast de wettelijke reserves van € 175.000,- en het aandelenkapitaal van € 18.000,- resteren de zogenoemde ‘niet verdeelde winsten’. Uit de stukken blijkt dat deze zijn toegenomen tot € 277.643,- in 2019; € 374.168,- in 2020 en € 441.714,- in 2021 (€ 634.714,- minus € 175.000,- en € 18.000,-). De winstcijfers over 2022 zijn niet door de man overgelegd, maar, zoals hiervoor reeds overwogen, volgens zijn accountant wordt geen grote afwijking verwacht ten opzichte van 2021.
Op basis hiervan volgt het hof de man dan ook niet in zijn standpunt dat geen rekening kan worden gehouden met inkomsten uit dividend. In feite heeft de man al een voorschot genomen op uit te keren dividend, aangezien hij de schuld in rekening courant laat oplopen door onder andere zijn persoonlijke verplichtingen (hypotheek, arbeidsongeschiktheidspremie en pensioenpremie) daaruit te betalen. Dit blijkt immers uit de brief van Loos van 26 januari 2022 waarin deze stelt dat er in 2022 geen ruimte is voor extra opnames in rekening courant voor partneralimentatie, kinderalimentatie en kinderopvang,
naast de bedragen voor inkomensvoorzieningen en hypotheek” (cursivering hof).
Het hof ziet geen aanleiding om vooruit te lopen op het mogelijke vertrek van één van de partners bij [BV 4] , omdat nog onvoldoende vaststaat dat dit zal gebeuren en evenmin duidelijk is welke (financiële) gevolgen dit zal hebben.
De man heeft tot slot niet toegelicht waarom er elk jaar meer geld gereserveerd zou moeten worden voor onvoorziene omstandigheden.
Mede in aanmerking genomen dat het resultaat in [BV 3] in 2021 wel enigszins is afgenomen en om te voorkomen dat partijen telkens weer opnieuw in een juridische strijd belanden wanneer de resultaten anders zijn dan hiervoor genoemd, zal het hof rekening houden met een bedrag van € 50.000,- per jaar aan dividend. Het hof heeft onvoldoende aanwijzingen dat het dividend moet worden beperkt tot € 43.000,- per jaar, zoals Loos heeft geschreven, gelet op de hoogte van het resultaat dat in 2020 en 2021 is toegevoegd aan het eigen vermogen. Van een “verboden” alimentatie is geen sprake, gelet op hetgeen het hof in het voorgaande heeft overwogen.