ECLI:NL:RBAMS:2023:3428

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.316.707/01
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en partneralimentatie met betrekking tot echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2022 aangevochten, waarin haar verzoek om partneralimentatie werd afgewezen en de kinderalimentatie werd vastgesteld op € 298,- per maand voor de oudste minderjarige en € 228,- per maand voor de jongste minderjarige. De vrouw verzoekt het hof om de partneralimentatie vast te stellen op € 1.000,- per maand, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2018, en de kinderalimentatie op € 350,- per kind per maand. De man, verweerder in hoger beroep, verzoekt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De procedure in hoger beroep begon op 26 september 2022, en de mondelinge behandeling vond plaats op 27 maart 2023. De rechtbank heeft bij de berekening van de kinderalimentatie de wettelijke maatstaven toegepast volgens het Tremarapport. Het hof oordeelt dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de partneralimentatie, omdat zij geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie en de draagkracht van de man. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 16 mei 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.316.707/01
zaaknummer rechtbank: C/13/697628 / FA RK 21-1071 (LH TM)
beschikking van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Blakborn te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.J. Pieters te Leiden.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 6 juli 2022 in deze zaak (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 26 september 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 18 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 4 oktober 2022 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vrouw van 21 maart 2023 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de man van 22 maart 2023 met bijlagen.
2.4
De minderjarige [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om het hof schriftelijk te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2004 te [plaats C] gehuwd. Het huwelijk is op 8 augustus 2014 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2006 te [plaats A] (hierna: [minderjarige 1] ), en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2013 te [plaats A] (hierna: [minderjarige 2] ).
3.3
In het kader van het uiteengaan van partijen hebben zij in een echtscheidingsconvenant afspraken vastgelegd ten aanzien van de kinderalimentatie en de partneralimentatie. Die houden het volgende in:
Artikel 2. PARTNERALIMENTATIE
2.1
Partijen zijn op de hoogte van de wettelijke alimentatieprincipes, en hebben een onafhankelijke berekening laten maken. Hieruit is gebleken dat de man onvoldoende draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen op het moment van ondertekening van dit convenant. Partijen spreken het volgende af, omdat het inkomen van zowel de vrouw als de man sterk kan fluctueren, laten zij aan het begin van elk jaar een nieuwe alimentatie berekening maken.
2.2
Niet-wijzigingsbeding
Dit beding kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens het bepaalde in art. 1:159 lid 3 BW, neerkomend op een feitelijk ingrijpende wijziging met rechterlijke toetsing op grond van redelijkheid en billijkheid.
ARTIKEL 3 KINDERALIMENTATIE
3.1
Ouders hebben er voor gekozen een gezamenlijke rekening te openen waarvan alle kosten met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van betaald zullen worden. Ouders hebben afgesproken dat de kinderbijslag en het eventuele kindgebonden budget op de gezamenlijke rekening zal worden gestort. Ouders spreken verder af dat gelet op de draagkracht vader per maand € 280,00 op deze rekening zal storten. Partijen zijn overeengekomen eigen onderhoudskosten en verblijf zelf te betalen.
Ouders spreken af dat alle kosten tot € 50,- zonder toestemming van de andere ouder betaald kunnen worden dan wel opgenomen kunnen worden, mits bonnen kunnen worden overlegd. Uitgaven groter dan € 50,= zullen eerst met de andere ouder worden overlegd, dit overleg kan zowel per telefoon als per mail als tijdens het overdrachtsmoment plaats vinden. Ouders verklaren zich inprinciepe bereid mits billik en redelijk bij te zullen dragen in bijzondere kosten op basis van gelijke helfte. Partijen komen overeen dat de kinderalimentatie-regeling in zal gaan op het moment dat de vrouw haar eigen woning zal kunnen betrekken
3.2
Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoel in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin dit convenant werd ondertekend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is:
  • het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van partneralimentatie afgewezen, en
  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen die de man aan de vrouw dient te voldoen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 6 juli 2022 bepaald op € 298,- per maand voor [minderjarige 1] en € 228,- per maand voor [minderjarige 2] , met wijziging van het convenant van 15 juli 2013 tussen partijen in zoverre.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat:
  • de partneralimentatie wordt gesteld op € 1.000,- per maand, te betalen door de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2018, althans met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum, met indexatie voor het eerst per 1 januari 2023,
  • de kinderalimentatie wordt vastgesteld op een bedrag van € 350,- per kind per maand, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag exclusief de door de man te betalen verblijfsoverstijgende kosten, met ingang van 1 juli 2018, althans met ingang van een door het hof in goede justitie bepalen datum,
  • de man te veroordelen tot betaling van de voor de kinderen te maken verblijfsoverstijgende kosten voor kleding, sport-, spel- en hobbybenodigdheden, fietsen, OV-kosten, schoolkosten, telefoonkosten, medische kosten,
  • met veroordeling van de man in de kosten van het geding in twee instanties.
4.3
De man verzoekt:
  • de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, en
  • de vrouw te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de man gesteld op € 1.500,-, dan wel conform de liquidatietarieven.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
Standpunten van partijen
5.1
De vrouw stelt dat bij de rechtbank is besproken dat zij de alimentatie berekend wilde zien naar een situatie waarin de verblijfsoverstijgende kosten volledig voor rekening van de man zouden blijven en dat de man zich daartoe bereid had verklaard. De verblijfsoverstijgende kosten zoals de kosten voor kleding, sport en spel en de benodigdheden daarvoor, fietsen, het openbaar vervoer, school, opvang, telefoon en medische kosten moeten volledig voor rekening van de man komen.
5.2
De man stelt dat het standpunt van de vrouw neerkomt op een onjuiste lezing van wat op de zitting in eerste aanleg is besproken. De man heeft zich – ook in eerste aanleg – niet bereid verklaard om de verblijfsoverstijgende kosten te betalen in een situatie waarin hij (ook) volgens de wettelijke maatstaven vastgestelde kinderalimentatie zou betalen. De man was destijds wel bereid de onderling getroffen regeling te continueren. Inmiddels is de man daar echter niet meer toe bereid en wil hij dat de kinderalimentatie zoals de rechtbank die heeft vastgesteld, in stand blijft.
Beoordeling door het hof
5.3
Een rechter die op verzoek van een partij kinderalimentatie vaststelt, past daarbij de wettelijke maatstaven toe zoals die onder meer volgen uit artikel 1:397 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De wettelijke maatstaven zijn nader uitgewerkt in het rapport alimentatienormen (ook wel: Tremarapport). Ouders kunnen onderling afspraken maken waarbij zij afwijken van de wettelijke maatstaven en de uitwerking daarvan in het Tremarapport. In deze zaak hebben partijen dat aanvankelijk gedaan: zij zijn in een echtscheidingsconvenant een regeling overeengekomen om de kosten voor de kinderen te verdelen. Partijen hebben daar enige tijd (in enigszins van het convenant afwijkende vorm) gevolg aan gegeven.
De vrouw heeft in deze procedure aan de rechter verzocht de onderling getroffen regeling te wijzigen en de kinderalimentatie opnieuw te berekenen. De rechtbank heeft bij die berekening terecht de wettelijke maatstaven toegepast volgens de systematiek in het Tremarapport. Dat systeem houdt in dat de verblijfsoverstijgende kosten onderdeel zijn van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen. Deze moeten worden voldaan door de ouder bij wie de kinderen de hoofdverblijfplaats hebben, in dit geval de vrouw. De kosten die de vrouw heeft genoemd, zoals de kosten voor sport en hobby’s, kosten voor school en de medische kosten, vallen onder de verblijfsoverstijgende kosten die voor rekening komen van de vrouw. Aangezien de vrouw geen andere bezwaren naar voren heeft gebracht met betrekking tot de wijze waarop de rechtbank de kinderalimentatie heeft berekend, zal het hof dit onderdeel van de bestreden beschikking bekrachtigen.
Partneralimentatie
Standpunten van partijen
5.4
Volgens de vrouw volgt uit artikel 2.2 van het echtscheidingsconvenant niet dat de strengere norm van artikel 1:159 lid 3 BW op een wijzigingsverzoek van toepassing is. Partijen hebben juist uitdrukkelijk afgesproken dat jaarlijks gekeken zou worden of de afspraak wijziging behoefde. De bepaling in artikel 2.1 van het echtscheidingsconvenant impliceert dat zodra de man wel draagkracht heeft, hij partneralimentatie moet betalen. De vrouw meent dat zij gemotiveerd heeft gesteld dat haar financiële situatie ingrijpend is gewijzigd doordat zij substantieel minder is gaan verdienen. De man is juist twee keer zo veel gaan verdienen. De vrouw maakt daardoor aanspraak op partneralimentatie.
5.5
De man stelt zich primair op het standpunt dat vanwege het niet-wijzigingsbeding de verzwaarde stelplicht die volgt uit artikel 1:159 lid 3 BW op het verzoek van de vrouw van toepassing is. De vrouw heeft daaraan niet voldaan. Subsidiair voert de man aan dat, ook als de verzwaarde stelplicht niet van toepassing is, de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De vrouw heeft nagelaten haar behoefte en aanvullende behoefte inzichtelijk te maken. Bovendien betwist de man dat hij voldoende draagkracht heeft. Het is aan de vrouw om inzichtelijk te maken dat de man wel voldoende draagkracht heeft en zij heeft dat niet gedaan.
Beoordeling door het hof
5.6
Partijen zijn in artikel 2.1 van het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat zij elk jaar de partneralimentatie opnieuw berekenen. Zij hebben daarbij vermeld dat zij op de hoogte zijn van de wettelijke alimentatieprincipes. Partijen zullen bij de jaarlijkse herberekening allereerst de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw moeten vaststellen, nu de huwelijksgerelateerde behoefte niet volgt uit het convenant. Het ligt daarbij voor de hand dat partijen de huwelijksgerelateerde behoefte vaststellen op 60 % van het netto te besteden gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan, verminderd met het eigen aandeel in de kosten van de kinderen. Het netto gezinsinkomen wordt daarbij gevormd door de daadwerkelijke inkomsten (uit arbeid, uitkering en/of vermogen), verminderd met de op dit inkomen drukkende belastingen en netto uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Vervolgens kan de aanvullende behoefte van de vrouw worden bepaald door van de huwelijksgerelateerde behoefte het (redelijkerwijs te verwerven) netto inkomen van de vrouw in mindering te brengen, nadat het aandeel van de vrouw in de kosten van kinderen op dat netto inkomen in mindering is gebracht, voor zover dat aandeel meer is dan het kindgebonden budget. Tenslotte zal ook jaarlijks de draagkracht van de man voor partneralimentatie moeten worden berekend.
5.7
Partijen zijn in artikel 2.2 van het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat ‘dit beding’ niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 BW. Artikel 2.2 van het echtscheidingsconvenant beoogt kennelijk dat de in artikel 2.1 overeengekomen verplichting om de partneralimentatie jaarlijks opnieuw te berekenen niet (eenvoudig) kan worden gewijzigd. De toelichting die partijen op zitting hebben gegeven op het convenant, leidt niet tot een andere uitleg. Het is partijen de afgelopen jaren niet gelukt om tot een gezamenlijke berekening te komen en de vrouw heeft een verzoek gedaan om de hoogte van de partneralimentatie vast te stellen. Zij heeft niet verzocht om de verplichting tot jaarlijkse herberekening te wijzigen. Op haar verzoek is de verzwaarde stelplicht van artikel 1:159 lid 3 BW daarom niet van toepassing. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de vrouw heeft voldaan aan de stelplicht die in het algemeen geldt voor verzoeken tot (wijziging van de) partneralimentatie.
5.8
De vrouw heeft geen standpunt ingenomen over de hoogte van haar huwelijksgerelateerde behoefte en evenmin over haar behoeftigheid. De vrouw heeft ten aanzien van de draagkracht van de man niets aangevoerd. De vrouw heeft het door haar verzochte bedrag op geen enkele wijze cijfermatig onderbouwd. Op de zitting heeft de vrouw slechts gesteld dat de behoefte en de draagkracht uit de overgelegde stukken kunnen worden afgeleid. Onder die omstandigheden heeft de vrouw niet voldaan aan haar stelplicht en zal het hof – net als de rechtbank – haar verzoek afwijzen. Het hof zal ook dit onderdeel van de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
5.9
Het hof zal de proceskosten compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof bekrachtigt weliswaar de bestreden beschikking, maar geeft een andere uitleg aan het niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant dan de rechtbank, zodat beide partijen deels in het gelijk worden gesteld. Daarnaast ziet het hof in de familierechtelijke aard van de procedure aanleiding tot het compenseren van de proceskosten: partijen zijn (gewezen) echtgenoten en de procedure betreft de bijdrage ten behoeve van de uit het huwelijk geboren kinderen en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J.F. Miedema en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 16 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.