In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2022 aangevochten, waarin haar verzoek om partneralimentatie werd afgewezen en de kinderalimentatie werd vastgesteld op € 298,- per maand voor de oudste minderjarige en € 228,- per maand voor de jongste minderjarige. De vrouw verzoekt het hof om de partneralimentatie vast te stellen op € 1.000,- per maand, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2018, en de kinderalimentatie op € 350,- per kind per maand. De man, verweerder in hoger beroep, verzoekt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De procedure in hoger beroep begon op 26 september 2022, en de mondelinge behandeling vond plaats op 27 maart 2023. De rechtbank heeft bij de berekening van de kinderalimentatie de wettelijke maatstaven toegepast volgens het Tremarapport. Het hof oordeelt dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de partneralimentatie, omdat zij geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie en de draagkracht van de man. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 16 mei 2023 openbaar uitgesproken.