ECLI:NL:RBAMS:2023:3424

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
13.752.326-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verjaring en gelijkstelling met een Nederlander in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 9 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in Polen, met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, omdat hij meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Dit geeft hem duurzaam verblijfsrecht, wat van belang is voor de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft de feiten en de juridische context van het EAB onderzocht, dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Gorzów Wielkopolski. De opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden voor medeplegen van mishandeling. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de overlevering op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd, omdat de tenuitvoerleggingstermijn van acht jaar was verstreken. Dit betekent dat de opgeëiste persoon niet meer vervolgd kan worden voor het feit waarvoor de overlevering is gevraagd.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er sprake is van een oud feit, dat al in 2010 heeft plaatsgevonden, en dat er sindsdien veel tijd is verstreken. De opgeëiste persoon heeft in Nederland een nieuw leven opgebouwd en is sindsdien niet meer in aanraking gekomen met justitie. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten om de overlevering te weigeren, en de opgeëiste persoon is vrijgelaten uit zijn geschorste overleveringsdetentie. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.752.326-19
Datum uitspraak: 9 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 3 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 januari 2013 door de
Sąd Okręgowy (Circuit Court), Gorzów Wielkopolski, II Wydział Karny (Criminal Division Two), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgment by the District Court of Sulęcinvan 30 april 2010 met zaaknummer II K 167/10.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
Door de officier van justitie is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat het feit als openlijke geweldpleging kan worden gekwalificeerd. Desgevraagd heeft de opgeëiste persoon immers verklaard dat het feit plaatsvond in een club. De rechtbank volgt deze zienswijze niet. Uit de feitsomschrijving in het EAB, in samenhang gelezen met de betreffende Poolse wetsartikelen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat er van openlijke geweldpleging sprake was. Dat de opgeëiste persoon ter zitting op daartoe strekkende vragen van de officier van justitie heeft geantwoord dat het in een club is gebeurd, maakt dit niet anders.

5.Gelijkstelling met een Nederlander

Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, gelet op de vereisten in artikel 6a, negende lid, OLW.
De opgeëiste persoon heeft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleven, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en heeft dus duurzaam verblijfsrecht verkregen. Bovendien bestaat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel, naar blijkt uit de verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 11 april 2023.
Aan de uit artikel 6a, negende lid, OLW voortvloeiende vereisten om met een Nederlander te kunnen worden gelijkgesteld, is derhalve voldaan. De rechtbank volstaat wat betreft artikel 6a OLW met deze conclusie, gelet op haar onder 6. weergegeven oordeel.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW
6.1
Standpunten verdediging en officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat Nederland rechtsmacht heeft kunnen uitoefenen nu de opgeëiste persoon met een Nederlander kan worden gelijkgesteld en dat de tenuitvoerleggingstermijn acht jaar bedraagt en dus is verstreken. De overlevering moet op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW worden geweigerd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat na de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting dat een en ander in de publieke ruimte heeft plaatsgevonden, het feit naar Nederlands recht als openlijke geweldpleging kan worden gekwalificeerd en de tenuitvoerleggingstermijn daarom niet is verjaard. Voorts kan de rechtbank afzien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW te weigeren.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.
2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.
Artikel 6:1:23, eerste lid, Sv luidt:
1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.
Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen zij onder punt 5. ten aanzien van de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander heeft overwogen, er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld.
De rechtbank heeft onder punt 4. vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld voor eenvoudige mishandeling en gaat daarom ook bij haar verdere beoordeling hieronder daarvan uit.
Op dat feit staat naar Nederlands recht op grond van artikel 70 Sr een verjaringstermijn van zes jaar. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar een derde, dus twee jaar, bij worden opgeteld. Dat betekent dat de tenuitvoerleggingstermijn acht jaar beslaat.
De opgeëiste persoon is op 30 april 2010 veroordeeld. Onder rubriek f) van het EAB staat vermeld dat de tenuitvoerlegging van de straf naar Pools recht verjaart op 8 mei 2025. Daaruit leidt de rechtbank af dat de veroordeling op 8 mei 2010 onherroepelijk is geworden en ten uitvoer kon worden gelegd. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de tenuitvoerleggingstermijn met ingang van 9 mei 2018 is verstreken. Dit heeft tot gevolg dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Er is sprake van een oud feit dat op 16 januari 2010 is gepleegd. Het vonnis dateert van april 2010 en op 16 januari 2013 is een EAB uitgevaardigd. Op 1 maart 2023 is de opgeëiste persoon aangehouden op basis van het EAB met zaaknummer 13.062.424-23, dat gelijktijdig met dit EAB door de rechtbank is behandeld.
Gelet op het feit dat er intussen vele jaren zijn verstreken nadat het feit is gepleegd en het EAB is uitgevaardigd en met name op het tijdsverloop sinds het intreden van de verjaring, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Daarbij heeft de rechtbank tevens belang gehecht aan de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn leven heeft opgebouwd, hij intussen niet meer in aanraking met justitie kwam, terwijl uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon sinds
13 juni 2017 doorlopend in Nederland ingeschreven heeft gestaan zodat op grond daarvan niet kan worden aangenomen dat hij zich schuil heeft willen houden voor de Poolse autoriteiten.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW en die van artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 47 en 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7 en 9 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy (Circuit Court), Gorzów Wielkopolski, II Wydział Karny (Criminal Division Two), Polen.
HEFT OPde - geschorste - overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.