6.2Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.
2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.
Artikel 6:1:23, eerste lid, Sv luidt:
1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.
Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen zij onder punt 5. ten aanzien van de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander heeft overwogen, er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld.
De rechtbank heeft onder punt 4. vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld voor eenvoudige mishandeling en gaat daarom ook bij haar verdere beoordeling hieronder daarvan uit.
Op dat feit staat naar Nederlands recht op grond van artikel 70 Sr een verjaringstermijn van zes jaar. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar een derde, dus twee jaar, bij worden opgeteld. Dat betekent dat de tenuitvoerleggingstermijn acht jaar beslaat.
De opgeëiste persoon is op 30 april 2010 veroordeeld. Onder rubriek f) van het EAB staat vermeld dat de tenuitvoerlegging van de straf naar Pools recht verjaart op 8 mei 2025. Daaruit leidt de rechtbank af dat de veroordeling op 8 mei 2010 onherroepelijk is geworden en ten uitvoer kon worden gelegd. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de tenuitvoerleggingstermijn met ingang van 9 mei 2018 is verstreken. Dit heeft tot gevolg dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Er is sprake van een oud feit dat op 16 januari 2010 is gepleegd. Het vonnis dateert van april 2010 en op 16 januari 2013 is een EAB uitgevaardigd. Op 1 maart 2023 is de opgeëiste persoon aangehouden op basis van het EAB met zaaknummer 13.062.424-23, dat gelijktijdig met dit EAB door de rechtbank is behandeld.
Gelet op het feit dat er intussen vele jaren zijn verstreken nadat het feit is gepleegd en het EAB is uitgevaardigd en met name op het tijdsverloop sinds het intreden van de verjaring, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Daarbij heeft de rechtbank tevens belang gehecht aan de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn leven heeft opgebouwd, hij intussen niet meer in aanraking met justitie kwam, terwijl uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon sinds
13 juni 2017 doorlopend in Nederland ingeschreven heeft gestaan zodat op grond daarvan niet kan worden aangenomen dat hij zich schuil heeft willen houden voor de Poolse autoriteiten.