ECLI:NL:RBAMS:2023:3423

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
13.062.424-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verjaring en niet-naleving van verdedigingsrechten in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 mei 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Gorzowie Wielkopolskim II Wydział Karny. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van één jaar en vijf maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak in Polen, wat een weigeringsgrond vormt op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen en dat hij geen afstand had gedaan van zijn verdedigingsrechten. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat de oproeping op het juiste adres was verzonden.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, hij wel op de hoogte was van de procedure en dat hij geen gehoor had gegeven aan de oproeping. De rechtbank concludeerde dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet waren geschonden. Daarnaast werd vastgesteld dat de tenuitvoerleggingstermijn van de straf was verstreken, wat ook een weigeringsgrond is volgens artikel 9 OLW. De rechtbank weigerde de overlevering op basis van deze gronden en oordeelde dat er geen aanleiding was om van deze bevoegdheid af te zien, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van de opgeëiste persoon in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.062.424-23
Datum uitspraak: 9 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 7 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 januari 2011 door de
Sąd Okręgowy w Gorzowie Wielkopolskim II Wydział Karny (District Court in Gorzów Wlkp. 2nd Penal Department), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment by the Provincial Court in Sulęcinvan 27 november 2009 met zaaknummer VII K 766/09.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, vier maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
In het EAB is rubriek D) niet ingevuld.
In het kader van zijn voorgeleiding inzake de overleveringsprocedure heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij aanwezig was bij het proces dat tot de veroordeling heeft geleid. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft desgevraagd verklaard dat dit niet het geval was: de opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 27 november 2009 met zaaknummer VII K 766/09 heeft geleid.
In de aanvullende informatie van 22 maart 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld:
With respect to case II K 766/09, Il Kop 1/11, regarding the convict [opgeëiste persoon] , the son of [naam] , born on [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] , the District Court in Sulecin - 2nd Criminal Division informs you herewith that the convict has appointed a defense counsel in the enforcement proceedings (…)
In de aanvullende informatie van 28 maart 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit verder meegedeeld:
Mr. [opgeëiste persoon] received a summons to the trial by mail to the address that he had indicated himself. The mail delivery was collected by an adult household member living with the convict, which comprises grounds to consider the mail to have been duly delivered.
In the course of preparatory proceedings, Mr. [opgeëiste persoon] was personally instructed that such a manner of the mail delivery would be deemed appropriate and effective. Furthermore, please be also informed that during the pre-trial interrogation Mr. [opgeëiste persoon] agreed the degree of penalty with the public prosecutor and consented that a judgment of conviction be handed down with the agreed penalty imposed without holding a hearing. The judgment was delivered as such and served on Mr. [opgeëiste persoon] with instructions on how to appeal against it.
4.2
Standpunten verdediging en officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet in persoon aanwezig bij de behandeling van zijn zaak. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW doet zich niet voor en de advocaat waarover in de aanvullende informatie wordt gesproken, kent de opgeëiste persoon helemaal niet. Hij heeft aan die advocaat ook geen enkele rol toebedeeld. Niet kan worden gesteld, dat de opgeëiste persoon al dan niet stilzwijgend afstand van zijn verdedigingsrechten heeft gedaan. Hij heeft zich snel in Nederland ingeschreven en dus niet getracht om zich te verschuilen. Hij stelt geen adresinstructie te hebben ontvangen en deze ook niet te hebben getekend. De opgeëiste persoon erkent dat er een afspraak met de Poolse officier van justitie was, maar hij meende dat het om een geheel voorwaardelijke straf ging en dat daarmee de zaak was afgedaan.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De opgeëiste persoon heeft een afspraak met de Poolse officier van justitie gemaakt en dergelijke afspraken moeten altijd ter zitting worden bekrachtigd. De oproeping is aan het door hem opgegeven adres gezonden, alwaar hij bereikbaar moest zijn voor de Poolse justitiële autoriteiten.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Gelet op hetgeen onder 4.1 is weergegeven, was de opgeëiste persoon op de hoogte van de verdenking, alsmede van het feit dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en er een zitting zou volgen waarop in beginsel de met de officier van justitie gemaakte afspraak betreffende de strafoplegging zou worden bekrachtigd. Tevens heeft de opgeëiste persoon in dat verband een adres verstrekt, aan welk adres post van de Poolse justitiële autoriteiten kon worden gezonden. De opgeëiste persoon heeft geen gehoor aan de oproeping gegeven, alhoewel deze naar het door hem opgegeven adres is gezonden. Naar het oordeel van de rechtbank is de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon dan ook niet geschonden.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Medeplegen van mishandeling;
Medeplegen van bedreiging met zware mishandeling
Voortgezette handeling van medeplegen van in de woning of het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen en wederrechtelijk in de woning of het besloten erf vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen
Medeplegen van opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Door de officier van justitie is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat het eerste feit als openlijke geweldpleging kan worden gekwalificeerd. Desgevraagd heeft de opgeëiste persoon immers verklaard dat het feit plaatsvond tijdens een feest. De rechtbank volgt deze zienswijze niet. Uit de feitsomschrijving in het EAB, in samenhang gelezen met de betreffende Poolse wetsartikelen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat er van openlijke geweldpleging sprake was. Dat de opgeëiste persoon ter zitting op daartoe strekkende vragen van de officier van justitie heeft geantwoord dat het op een feest is gebeurd, maakt dit niet anders.

6.Gelijkstelling met een Nederlander

Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, gelet op de vereisten in artikel 6a, negende lid, OLW.
De opgeëiste persoon heeft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleven, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en heeft dus duurzaam verblijfsrecht verworven. Bovendien bestaat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel, naar blijkt uit de verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 11 april 2023.
Aan de uit artikel 6a, negende lid, OLW voortvloeiende vereisten om met een Nederlander te kunnen worden gelijkgesteld, is derhalve voldaan. De rechtbank volstaat wat betreft artikel 6a OLW met deze conclusie, gelet op haar onder 7. weergegeven oordeel.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW
7.1
Standpunten verdediging en officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat Nederland rechtsmacht heeft kunnen uitoefenen nu de opgeëiste persoon met een Nederlander kan worden gelijkgesteld en dat de tenuitvoerleggingstermijn acht jaar bedraagt en dus is verstreken. De overlevering moet op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW worden geweigerd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat na de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting dat een en ander in de publieke ruimte heeft plaatsgevonden, het eerste feit naar Nederlands recht als openlijke geweldpleging kan worden gekwalificeerd en de tenuitvoerleggingstermijn daarom ten aanzien van dat feit niet is verjaard. Voorts kan de rechtbank afzien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW te weigeren.
7.2
Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.
2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.
Artikel 6:1:23, eerste lid, Sv luidt:
1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.
Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat hetgeen zij onder punt 6. ten aanzien van de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander heeft overwogen, er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld.
De rechtbank heeft onder punt 5. vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen met betrekking tot het eerste feit is veroordeeld voor eenvoudige mishandeling en gaat daarom ook bij haar verdere beoordeling hieronder daarvan uit.
Op deze feiten staat naar Nederlands recht op grond van artikel 70 Sr een verjaringstermijn van zes jaar. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar een derde, dus twee jaar, bij worden opgeteld. Dat betekent dat de tenuitvoerleggingstermijn acht jaar beslaat.
De opgeëiste persoon is op 27 november 2009 veroordeeld. Onder rubriek f) van het EAB staat vermeld dat de tenuitvoerlegging van de straf naar Pools recht verjaart op 5 december 2024. Daaruit leidt de rechtbank af dat de veroordeling op 5 december 2009 onherroepelijk is geworden en ten uitvoer kon worden gelegd. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de tenuitvoerleggingstermijn met ingang van 6 december 2017 is verstreken. Dit heeft tot gevolg dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Er is sprake van oude feiten die in de periode van 11 op 12 juli 2009 zijn gepleegd. Het vonnis dateert van november 2009 en op 5 januari 2011 is een EAB uitgevaardigd. Op
1 maart 2023 is de opgeëiste persoon aangehouden op basis van het EAB.
Gelet op het feit dat er intussen vele jaren zijn verstreken nadat de feiten zijn gepleegd en het EAB is uitgevaardigd en met name op het tijdsverloop na de intreding van de verjaring, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Daarbij heeft de rechtbank tevens belang gehecht aan de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn leven heeft opgebouwd, hij intussen niet meer in aanraking met justitie kwam, terwijl uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon sinds
13 juni 2017 doorlopend in Nederland ingeschreven heeft gestaan zodat op grond daarvan niet kan worden aangenomen dat hij zich schuil heeft willen houden voor de Poolse autoriteiten.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW en die van artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS van toepassing zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgronden. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 138, 285, 300 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7 en 9 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Gorzowie Wielkopolskim II Wydział Karny (District Court in Gorzów Wlkp. 2nd Penal Department)in Polen.
HEFT OPde - geschorste - overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.