In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, heeft de besloten vennootschap MAJESTIC HOME CARE B.V. (hierna: MHC) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die niet bij naam is genoemd. MHC vordert betaling van een bedrag van € 19.500,- aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten, als gevolg van een vermeende tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. De gedaagde heeft betwist dat er een overeenkomst is gesloten en heeft ook de onrechtmatigheid van zijn handelen ontkend. De procedure is gestart met een dagvaarding op 16 november 2022, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 10 mei 2023.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat MHC haar vordering heeft beperkt tot € 25.000,-, maar niet onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van het meerdere. Dit is van belang omdat volgens artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zaken met een vordering van ten hoogste € 25.000,- door de kantonrechter worden behandeld, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat MHC niet bevoegd is om haar vordering aan de kantonrechter voor te leggen, omdat de gedaagde niet heeft ingestemd met deze keuze en de vordering niet onvoorwaardelijk is beperkt.
Daarom heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank. Tevens is aan partijen meegedeeld dat zij in de verdere procedure vertegenwoordigd moeten worden door een advocaat en dat het griffierecht zal worden verhoogd. Deze beslissing is genomen op 26 mei 2023 en is uitgesproken in een openbare zitting.