ECLI:NL:RBAMS:2023:3408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AMS 23/2498
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning voor belwinkel in Amsterdam

Op 1 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, h.o.d.n. [winkel], en de burgemeester van Amsterdam. Verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd tegen de weigering van een exploitatievergunning voor zijn winkel, die hij sinds 2017 exploiteert. De burgemeester had op 3 april 2023 de vergunning geweigerd, omdat hij vreesde dat de bedrijfsvoering van verzoeker een nadelige invloed zou hebben op het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Dit besluit was gebaseerd op politie-informatie die wees op de aanwezigheid van namaakgoederen in de winkel en op het feit dat verzoeker mogelijk valsheid in geschrifte had gepleegd bij zijn aanvraag.

Tijdens de zitting op 17 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker gehoord, die stelde dat de afwijzing van de vergunning onterecht was en dat de burgemeester zijn stellingen niet had onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de burgemeester voldoende feiten en omstandigheden had gepresenteerd die de vrees voor een negatieve impact op de omgeving onderbouwden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester terecht was uitgegaan van de informatie van de politie en dat de verklaring van verzoeker over de herkomst van de goederen niet voldoende was om aan de bezorgdheid van de burgemeester te tornen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de winkel gesloten moet blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. K.H.E. Swinkels, en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2498

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [winkel] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van der Dong en mr. R. Nomden).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de weigering van een exploitatievergunning voor de winkel [winkel] .
1.2.
De burgemeester heeft met het besluit van 3 april 2023 de exploitatievergunning geweigerd.
1.3.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht dat de winkel [winkel] mag worden geëxploiteerd tot op het bezwaar is beslist.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, K. Ghaffra als tolk en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker exploiteert sinds 2017 de winkel [winkel] aan de [adres] . Op 1 december 2021 heeft de burgemeester op grond van artikel 2.16A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) de Oude Hoogstraat, Nieuwe Hoogstraat, Damstraat en Oude Doelenstraat aangewezen als gebied waarin het verboden is om zonder vergunning detailhandel uit te oefenen. Voor bestaande detailhandel in het gebied treedt de vergunningplicht na vier maanden in werking. Daarom heeft verzoeker op 5 april 2022 een exploitatievergunning aangevraagd voor de winkel [winkel] . Bij de aanvraag heeft verzoeker een ingevuld Bibob [1] -formulier overgelegd. Gedurende de aanvraag heeft verzoeker [winkel] mogen exploiteren.
3. Met het besluit van 3 april 2023 heeft de burgemeester de aanvraag van verzoeker voor een exploitatievergunning afgewezen, omdat de burgmeester vreest dat de wijze van bedrijfsvoering van verzoeker een nadelige invloed zal hebben op het woon- en leefklimaat en/of de openbare orde en veiligheid in de omgeving van [winkel] . [2] Daarnaast vreest de burgemeester een ernstig gevaar dat de vergunning mede gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen. [3] Uit politie-informatie blijkt dat tijdens een controle op 24 juni 2021 goederen in de winkel [winkel] zijn aangetroffen die niet voorzien waren van de voorgeschreven echtheidskenmerken. Verzoeker is hiervoor op 17 december 2021 als verdachte verhoord door de politie. Uit politie-informatie blijkt verder dat ook tijdens controles op 12 mei 2022 en 18 januari 2023 in samenwerking met [bedrijf] in de winkel [winkel] namaakgoederen zijn aangetroffen. Tevens is de exploitatievergunning geweigerd omdat ter verkrijging van de vergunning een strafbaar feit is gepleegd. [4] Verzoeker heeft vermoedelijk valsheid in geschrifte gepleegd. Hij heeft namelijk de vraag op het Bibob-formulier of hij de afgelopen vijf jaar in aanraking is geweest met politie of justitie niet naar waarheid beantwoord.

Standpunt van verzoeker

4. Verzoeker voert – kort samengevat – aan dat de aanvraag voor de exploitatievergunning onterecht is afgewezen. De stellingen van de burgemeester dat sprake is van een slechte wijze van bedrijfsvoering en dat ernstig gevaar is te duchten dat verzoeker de vergunning mede zal gebruiken om strafbare feiten te plegen, zijn door de burgemeester ongemotiveerd en niet onderbouwd. Verzoeker wordt op een disproportionele wijze afgerekend en beschuldigd van feiten zonder enige veroordeling. Verzoeker heeft nooit erkend dat hij namaakproducten in de winkel verkoopt. Hij koopt de producten te goeder trouw in bij groothandels en soms bij de Mediamarkt. Tevens heeft na een strafrechtelijk onderzoek verzoeker een sepotverklaring ontvangen vanwege onvoldoende bewijs.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester concreet en uitvoerig uiteen heeft gezet welke feiten en omstandigheden erop wijzen dat de vrees bestaat dat de wijze van bedrijfsvoering een nadelige invloed zal hebben op het woon- en leefklimaat en/of de openbare orde en veiligheid in de omgeving, en dat ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De burgemeester is terecht uitgegaan van de informatie van de politie. Dit oordeel wordt niet anders door de verklaring die verzoeker heeft gegeven over de herkomst van de goederen en de sepotverklaring. De voorzieningenrechter wijst in dit verband allereerst op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van processen-verbaal en van rapportages van de politie. Dit betekent dat de verklaring die verzoeker thans geeft over de herkomst van de goederen niet maken dat de burgemeester niet mag uitgaan van de inhoud van de informatie van de politie. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat de recente verklaringen van verzoeker haaks staan op de eerdere verklaringen van verzoeker tegenover de politie dat hij de producten bij de bazaar in Beverwijk heeft gekocht en van een Belgische man die langskomt met de auto. Ook de sepotverklaring maakt niet dat de burgemeester niet uit mag gaan van de informatie van de politie. De overgelegde sepotverklaring is namelijk niet gericht aan verzoeker en ziet op een andere datum dan de data van de controles.
7. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in bezwaar waarschijnlijk zal standhouden. Er bestaat daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de winkel [winkel] gesloten dient te blijven. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.
de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
2.Artikel 3.67 van de APV.
3.Artikel 3, eerste lid onder b van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet Bibob).
4.Artikel 3, zesde lid van de wet Bibob.