ECLI:NL:RBAMS:2023:3404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
C/13/729398 / FA RK 23-909
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging gezag moeder in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad stelde dat de kinderen, die onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling, een belaste voorgeschiedenis hadden en dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden om hen duidelijkheid en stabiliteit te bieden. De moeder, die erkende dat zij niet in staat was om voor de kinderen te zorgen, voerde verweer en stelde dat beëindiging van haar gezag niet noodzakelijk was, aangezien zij de kinderen emotioneel steunde en hen toestemming gaf om bij de pleegouders op te groeien.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen. Hoewel de Raad en de GI zich achter het verzoek tot beëindiging van het gezag schaarden, concludeerde de rechtbank dat de moeder tot op heden in staat was om op afstand de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat een beëindiging van het gezag noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank wees het verzoek van de Raad af, met de overweging dat de moeder een groei had doorgemaakt en dat het in het belang van de kinderen was om de situatie nog enige tijd te observeren voordat een ingrijpende beslissing als gezagsbeëindiging werd genomen.

De rechtbank benadrukte dat de kinderen tot 1 mei 2024 onder toezicht zouden blijven staan en bij de pleegouders zouden verblijven, zoals eerder was bepaald. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/729398 / FA RK 23-909
Datum uitspraak: 31 mei 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.C. Spil te Amsterdam,
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling/de GI.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek van de Raad van 31 januari 2023 met als bijlage het raadsrapport, ingekomen bij de rechtbank op 2 februari 2023;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 25 april 2023.
1.2.
Op 9 mei 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak mondeling behandeld achter gesloten deuren.
Gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk gebarentaal,
  • mw. [naam 1] , namens de Raad,
  • mw. [naam 2] , namens de GI.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de vader en de moeder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen) geboren. De vader heeft de kinderen erkend. Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 1 mei 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd bij beschikking van deze rechtbank van 25 april 2023 tot 1 mei 2024.
2.3.
Bij beschikking van 20 januari 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 april 2023 tot 1 mei 2024.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds 20 augustus 2021 bij de huidige pleegouders.
2.5.
Tussen de ouders en de kinderen vond eenmaal per drie weken gedurende twee uur begeleide omgang plaats op een neutrale plek in het bijzijn van tenminste één pleegouder. Sinds oktober 2022 vindt alleen tussen de moeder en de kinderen omgang plaats, aanvankelijk om de vier weken, maar inmiddels om de zes weken gedurende één uur onder begeleiding. De kinderen hebben (momenteel) geen contact met de vader.
2.6.
Op 7 oktober 2021 heeft de GI een opvoedbesluit genomen en besloten dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt.

3.Het verzoek

De Raad
3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een belaste voorgeschiedenis. Onder de zorg van hun ouders heeft het hen ontbroken aan voldoende veiligheid, harmonie, rust, stimulans, begeleiding, duidelijkheid en toereikende zorg. Tussen de ouders waren de verhoudingen spanningsvol, waarbij de vader zich agressief kon opstellen. De kinderen konden zich niet optimaal ontwikkelen, werden blootgesteld aan situaties die niet geschikt voor hen waren en werden onder de zorg van hun ouders verwaarloosd.
De kinderen hebben veel stress ervaren in de jaren dat zij bij hun ouders woonden. De hulpverlening geeft aan dat er bij [minderjarige 2] sprake is van een posttraumatische stressstoornis en van hechtingsproblemen. De kinderen vertonen daarnaast trauma gerelateerd gedrag, met name na de contactmomenten met hun ouders. Nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds 20 januari 2021 uit huis zijn geplaatst en er inmiddels een opvoedbesluit is genomen, stelt de Raad zich op het standpunt dat de aanvaardbare termijn is verstreken. Ervaringen en contacten met de hulpverlening hebben uitgewezen dat een thuisplaatsing van de kinderen niet mogelijk is.
Uit het raadsonderzoek blijkt verder dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gelet op hun belaste voorgeschiedenis, meer dan andere kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid en stabiliteit. Daarom is het voor hen van het grootste belang dat er duidelijkheid komt over waar zij zullen opgroeien en de rol die de ouders hierbij gaan vervullen. De verwachting is dat een beëindiging van het gezag van de moeder hen rust en ruimte in hun hoofd zal geven, zodat zij zich volledig kunnen richten op hun eigen ontwikkeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn nu nog te jong om bij een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te worden betrokken, maar zullen hier over een paar jaar wel steeds mee worden geconfronteerd als een gezagsbeëindiging uitblijft. Een dergelijke onzekerheid staat een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van de kinderen in de weg. Bovendien dient er in het kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gewerkt te worden aan doelen ingeval het perspectief van de kinderen toch bij de ouders ligt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, zodat een gezagsbeëindiging passender is.
Verder is het de Raad gebleken dat de moeder onvoldoende in staat is zelfstandig beslissingen te nemen. De moeder heeft in het verleden geen weerstand tegen vader kunnen bieden, waardoor zij niet altijd de juiste keuzes in het belang van de kinderen maakte. Ook wilde zij al jaren weg bij vader, maar heeft zij deze stap (tot augustus 2022) nooit durven zetten. De Raad betwijfelt daarom of moeder nu wel voldoende weerbaar is en ook daadwerkelijk buiten de invloedssfeer van vader zal blijven. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat moeder het nog steeds moeilijk vindt om bij haar eigen mening te blijven en zich soms laat beïnvloeden door derden.
Tot slot is de moeder niet in staat om op acute situaties te anticiperen, omdat zij altijd afhankelijk is van hulpverlening. Hierdoor bestaat een risico dat er niet tijdig gereageerd kan worden.

4.De standpunten van de belanghebbenden

De moeder
4.1.
De moeder voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek. De moeder beseft dat zij niet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan zorgen. Zij is beperkt in haar gehoor en zicht en vaak moe vanwege schildklierproblemen. Hierdoor gaan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vaak te snel voor haar en kan zij hen niet bijhouden in hun doen en laten. Ook erkent moeder dat de kinderen veel hebben meegemaakt in de thuissituatie en ondersteunt zij de therapie van de kinderen. Bovenstaande is voor moeder reden dat zij het in het belang van de kinderen acht dat zij verder bij de pleegouders opgroeien. De moeder steunt de kinderen hier emotioneel in en toont daarmee aan dat zij wel degelijk inzicht heeft in wat de kinderen nodig hebben. Beëindiging van haar gezag is dan ook niet noodzakelijk om duidelijkheid te krijgen over het toekomstperspectief van de kinderen. Voor alle betrokkenen, ook voor de kinderen, is het sinds april 2022 duidelijk dat de kinderen verder bij de pleegouders zullen opgroeien. De moeder geeft de kinderen hier emotionele toestemming voor en ook de vader acht het in het belang van de kinderen dat zij in ieder geval niet bij de moeder opgroeien. De moeder zal haar verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen verder op afstand uitoefenen, net zoals nu het geval is. Zij wil wel betrokken blijven bij de kinderen en samen met de GI beslissingen over hen blijven nemen. De moeder heeft goed contact met de GI en (per e-mail) met de pleegouders. Uit verschillende voorbeelden blijkt dat zij wel degelijk tijdig en in het belang van de kinderen heeft gehandeld, aldus de moeder. In het verleden was dit soms lastiger in verband met het verzet van de vader tegen bepaalde beslissingen, maar inmiddels is de relatie verbroken en heeft de moeder zich aan de invloedssfeer van de vader onttrokken. Ten slotte benoemt de Raad de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing als punt van spanning. De moeder staat echter achter het opvoedbesluit, waardoor de verlenging wat haar betreft schriftelijk en zonder zitting kan worden afgedaan. Nergens blijkt uit dat de kinderen geschaad worden omdat de moeder het gezag uitoefent. Een gezagsbeëindiging is niet noodzakelijk en niet proportioneel, aldus de moeder.
De GI
4.2.
De GI sluit zich aan bij het verzoek van de Raad. De GI heeft aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgelegd dat zij bij de pleegouders zullen blijven wonen. Toch hoort de GI van de pleegouders dat bij de kinderen veel onduidelijkheid bestaat. De GI en de pleegouders weten niet waar dat aan ligt. Het kan mogelijk komen door de vele wisselingen van pleeggezin voorafgaand aan de huidige plaatsing of doordat de kinderen bang zijn dat zij terug moeten naar hun ouders. In ieder geval is merkbaar dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog worstelen in het pleeggezin. De kinderen ervaren ook veel spanning als de GI langskomt om over de ouders te praten. Wel lijkt [minderjarige 2] zich iets meer te hechten in het pleeggezin dan [minderjarige 1] . Hij heeft Sherborne-therapie afgerond en reageert goed op EMDR traumatherapie. Over [minderjarige 1] bestaan nog veel zorgen, omdat zij zoveel bewust heeft meegemaakt. Zij is ook bezig met EMDR traumatherapie, maar vindt het niet leuk en is van mening dat de therapie klaar is. Zij kan erg zelfbepalend zijn. De GI verwacht dat een maatregel ter beëindiging van het gezag de kinderen veel rust zal geven. De GI kan dan duidelijk aan de kinderen uitleggen dat zij bij de pleegouders zullen opgroeien, dat er geen zittingen bij de rechtbank meer zullen plaatsvinden, dat de GI voortaan de beslissingen over hen zal nemen en dat de GI in gesprek blijft met de ouders.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 1:266 van het BW volgt het volgende. Voor het beëindigen van het ouderlijk gezag op de voet van artikel 1:266 van het BW is vereist dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en duidelijk is dat de ouders niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn of de ouder het gezag misbruikt. Dit spiegelt zich aan het criterium voor een ondertoezichtstelling, nu deze alleen kan worden uitgesproken indien de ouders wel in staat kunnen worden geacht om (na verloop van enige tijd) met behulp van hulp en steun de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen (weer) op zich te nemen (
Kamerstukken II2008/09, 32015, 3 (MvT), p. 34).
5.3.
Een gezagsbeëindiging betekent een inmenging in het gezinsleven van ouders en kind. Om die reden is het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) van belang bij de beoordeling of de inmenging gerechtvaardigd is. Op grond van dit artikel is vereist dat de maatregel bij wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen. Ook is vereist dat indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze boven de zwaardere maatregel verkozen dient te worden. Daarnaast behoort de inmenging in redelijke verhouding te staan tot het doel dat wordt nagestreefd (
Kamerstukken II2008/09, 32015, 3 (MvT), p. 35).
5.4.
In de onderhavige zaak staat vast dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt. Het is de bedoeling dat zij verder zullen opgroeien bij de pleegouders. De moeder is het hier ook mee eens. In die zin is aan de voorwaarden voor gezagsbeëindiging op grond van artikel 1:266 van het BW voldaan. Gelet op de “kan” bepaling in de tekst van voornoemd artikel is beëindiging van het gezag echter niet dwingend voorgeschreven en kan in bepaalde gevallen, mede gelet op het bepaalde in artikel 8 EVRM, gekozen worden voor instandhouding van het gezag, ondanks dat voldaan is aan de wettelijke voorwaarden voor beëindiging ervan.
De Raad heeft naar voren gebracht dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk is om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijkheid te geven over waar zij zullen opgroeien en welke rol hun ouders zullen spelen. Vanwege hun belaste voorgeschiedenis hebben zij een zwaarwegend belang bij deze duidelijkheid. Zij kunnen zich dan pas volledig richten op hun eigen ontwikkeling en verwerking van de gebeurtenissen uit het verleden, aldus de Raad. De GI heeft reeds een opvoedbesluit genomen en bepaald dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. Dit brengt volgens de Raad mee dat de aanvaardbare termijn is verstreken en het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. De GI heeft zich bij het standpunt van de Raad aangesloten.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat een beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is om de kinderen duidelijkheid te geven over hun toekomstperspectief. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verder bij de pleegouders zullen opgroeien. De moeder geeft duidelijk aan dat zij vanwege haar fysieke gezondheid en beperkte zicht en gehoor niet voor de kinderen kan zorgen en dat zij de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin in hun belang acht. Zij staat achter het perspectiefbesluit. Het raadsrapport bevestigt dit beeld. Zo blijkt uit de verklaring van de GI in het rapport dat de moeder toestemming aan de kinderen geeft om bij de pleegouders te zijn en dit ook uitspreekt. De moeder gaat tijdens de omgangsmomenten rustig en liefdevol met de kinderen om en vertelt niets aan de kinderen qua volwassenzaken. Zij houdt zich sterk voor de kinderen en laat haar emoties pas gaan als de kinderen weg zijn. De rechtbank maakt hieruit op dat de moeder emotionele toestemming aan de kinderen geeft om op te groeien bij de pleegouders en dat zij inziet dat het in het belang van de kinderen is om verder op te kunnen groeien in het pleeggezin. De GI heeft in april 2022 ook aan de kinderen uitgelegd dat zij verder in het pleeggezin zullen opgroeien.
Voor zover bij de kinderen nog onduidelijkheid en onrust bestaat, zoals de Raad en de GI hebben betoogd, is onvoldoende komen vast te staan dat dit wordt veroorzaakt doordat zij onzekerheid ervaren over de vraag of zij in de toekomst weer bij de moeder moeten of kunnen gaan wonen (zie ook onder 5.8).
5.5.
De Raad heeft voorts zijn vraagtekens gezet bij de weerbaarheid van moeder, nu in het verleden is gebleken dat zij niet tegen de vader in durfde te gaan en hij alles bepaalde in het gezin ten aanzien van de opvoeding en verzorging van de kinderen. In aanvulling hierop heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat moeder het soms moeilijk vindt om bij haar eigen mening te blijven. De Raad en de GI betwijfelen of de moeder altijd in staat zal zijn om beslissingen te nemen in het belang van de kinderen.
De rechtbank overweegt dat het raadsrapport een ander beeld schetst. Uit de verklaring van de moeder in het raadsrapport blijkt dat zij sinds het uiteengaan met vader alles samen met de GI beslist. De moeder vindt dit goed en prettig gaan en haar vertrouwen in de GI is groot. Het voorgaande wordt ook door de GI bevestigd in het rapport. Zo blijkt uit de verklaring van de GI dat het contact tussen de moeder en de GI goed verloopt. De moeder reageert snel op e-mails of appberichten. Als de moeder ergens niet uitkomt, vraagt zij de hulpverlening om mee te denken. Ook De Waerden, waar de moeder al een aantal jaar hulpverlening vanuit ontvangt, onderschrijft het voorgaande. De Waerden benoemt dat moeder in het verleden niet weerbaar genoeg was tegenover vader om directe keuzes te maken in het belang van de kinderen, maar ook dat zij altijd een manier zocht om tóch de juiste beslissingen voor de kinderen te nemen buiten vader om. Vanuit De Waerden wordt gezien dat moeder altijd in het belang van de kinderen denkt en beslissingen vanuit de GI niet tegenwerkt. De Waerden ziet dat moeder wel leerbaar is en vindt het dan ook te vroeg voor een beëindiging van haar gezag. Op de vraag van de rechtbank of de moeder belangrijke beslissingen van de GI belemmert, heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling ontkennend geantwoord. De rechtbank concludeert hieruit dat het gezag van de moeder tot zover niet in de weg heeft gestaan aan het maken van beslissingen in het belang van de kinderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de moeder tot op heden heeft getoond in staat te zijn om op afstand de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.
5.6.
Verder heeft de Raad als zorg genoemd dat er mogelijk niet tijdig gereageerd kan worden in noodsituaties, omdat de moeder vanwege haar beperkte zicht en gehoor altijd afhankelijk is van hulpverlening. De rechtbank acht dit niet voldoende om te concluderen dat de moeder niet langer in staat is haar gezag uit te oefenen. Zoals hierboven aan bod is gekomen, reageert de moeder volgens de GI snel op e-mails of appberichten. De rechtbank begrijpt wel dat het de GI veel inspanning kost om de moeder overal bij te betrekken. Toch acht de rechtbank het met het oog op de identiteitsontwikkeling van de kinderen van belang dat de moeder op deze manier betrokken blijft.
5.7.
Dat er door de GI en de pleegouders onduidelijkheid en onrust bij de kinderen is geconstateerd, acht de rechtbank zorgelijk doch begrijpelijk gelet op hetgeen de kinderen hebben meegemaakt in de thuissituatie, door de uithuisplaatsing an sich en vanwege de meerdere wisselingen van pleeggezin voorafgaand aan de huidige plaatsing. Het is, zoals eerder weergegeven, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast komen te staan dat het gezag van de moeder hierin een bepalende rol speelt en dat een beëindiging van haar gezag voor de kinderen op dit moment noodzakelijk is. De kinderen hebben, gelet op hun achtergrond, wellicht meer tijd nodig om te wortelen in het huidige pleeggezin en de rechtbank acht het van toegevoegde waarde om de situatie in ieder geval nog een periode aan te kijken, alvorens een zodanige ingrijpende beslissing te nemen als een gezagsbeëindiging.
5.8.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment te voorbarig is om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat de rechtbank dit verzoek zal afwijzen. De rechtbank concludeert uit de overgelegde stukken en de toelichtingen van partijen dat de moeder een groei heeft doorgemaakt, haar rug tot nu toe recht heeft weten te houden en zich constant inspant om in het belang van de kinderen te handelen. De rechtbank begrijpt wel dat de positieve ontwikkelingen aan de zijde van de moeder pril zijn. Het is daarom aan de moeder om te laten zien dat zij dit blijvend kan waarmaken en het welbevinden van de kinderen blijft stimuleren.
Mocht uiteindelijk blijken dat de moeder niet langer duurzaam kan instemmen met de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin of dat instandhouding van het gezag op andere wijze schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dan zal op basis van de dan geldende omstandigheden moeten worden onderzocht of een gezagsbeëindiging toch de aangewezen maatregel is.
5.9.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen in ieder geval tot 1 mei 2024 door middel van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders verblijven, zoals toegewezen bij beschikking van deze rechtbank van 25 april 2023.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter, mr. M.P.G. Rietbergen en mr. A. Paats, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023, in tegenwoordigheid van Y.L. Boogaard, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.