Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlasteleggingen
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
optreden ter handhaving van de openbare orde of ter uitvoering van de hulpverleningstaak’. De politie is op grond van artikel 7 lid 1 van de Politiewet 2012 in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening bevoegd om ‘
geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt’. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaringen van de verbalisanten ter plaatse volgt onder meer dat in het kader van het uitoefenen van voornoemde politietaak de aanwezige politieambtenaren, waaronder [slachtoffer 2] , bezig waren om verdachte ter plaatse te houden in afwachting van de crisisdienst Geestelijke Gezondheidszorg. Zij maakten zich zorgen om verdachtes veiligheid en die van anderen vanwege zijn verwarde gedrag, waarbij zijn emoties alle kanten op gingen. Gelet hierop heeft [slachtoffer 2] verdachte, zonder al te veel kracht, bij zijn arm gepakt toen hij weg wilde lopen. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vervolgens in [slachtoffer 2] ’s richting keek en met zijn rechterhand tegen haar linkerarm sloeg. Daaruit volgt opzet op de mishandeling van [slachtoffer 2] had.
5.Bewezenverklaring
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
6.De strafbaarheid van de feiten
7.De strafbaarheid van verdachte
8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak B)
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 12 augustus 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.Beslissing
[verdachte]voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
[slachtoffer 2] toe, en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 12 augustus 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.