ECLI:NL:RBAMS:2023:3340

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
13/080762-22 (zaak A); 13/203953-22 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en mishandeling van een politieambtenaar met ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in twee samenhangende strafzaken tegen een verdachte, geboren in 1993, die werd beschuldigd van bedreiging en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van een schooldirectrice en mishandeling van een politieambtenaar. De bedreiging vond plaats in de periode van 11 maart 2022 tot en met 31 maart 2022, waarbij de verdachte via voice-mail dreigende boodschappen heeft gestuurd naar de schooldirectrice. De mishandeling van de politieambtenaar vond plaats op 12 augustus 2022 te Alkmaar, tijdens de rechtmatige uitoefening van haar functie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte lijdt aan ernstige psychiatrische stoornissen, waaronder niet-aangeboren hersenletsel en een psychotische stoornis, waardoor hij niet in staat was om de feiten te begrijpen of te controleren. Hierdoor is de verdachte niet strafbaar en is hij ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft daarnaast een zorgmachtiging opgelegd, omdat behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk is. De benadeelde partij, de politieambtenaar, heeft een schadevergoeding van €350,00 gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen, ondanks de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/080762-22 (zaak A); 13/203953-22 (zaak B)
Datum uitspraak: 26 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1993,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2023 en 12 mei 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 23 november 2023 reeds gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.S. Selier, en van wat de raadsman van verdachte, mr. J.J. Mul, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
bedreiging van [slachtoffer 1] en/of leerlingen van de Basisschool [basisschool] in de periode van 11 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 te Amsterdam;
Zaak B
mishandeling van politieambtenaar [slachtoffer 2] op 12 augustus 2022 te Alkmaar.
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In zaak A heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd. In zaak B heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken. De raadsman heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat politieambtenaar [slachtoffer 2] niet heeft gehandeld in de rechtmatige uitoefening van haar bediening. Uit haar eigen verklaring blijkt dat zij verdachtes arm heeft vastgepakt om te verhinderen dat hij zou weglopen. Verdachte had slechts vastgepakt mogen worden ter aanhouding van een strafbaar feit. Daar was geen sprake van. Ten tweede kan niet worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te slaan, hij heeft alleen een beweging gemaakt met zijn arm.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat beide ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, ook de mishandeling van politieambtenaar [slachtoffer 2] bewezen (zaak B). De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] wel degelijk handelde in de rechtmatige uitoefening van haar bediening. Op grond van artikel 2a van de Politiewet 2012 heeft de politie onder meer als taak ‘
optreden ter handhaving van de openbare orde of ter uitvoering van de hulpverleningstaak’. De politie is op grond van artikel 7 lid 1 van de Politiewet 2012 in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening bevoegd om ‘
geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt’. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaringen van de verbalisanten ter plaatse volgt onder meer dat in het kader van het uitoefenen van voornoemde politietaak de aanwezige politieambtenaren, waaronder [slachtoffer 2] , bezig waren om verdachte ter plaatse te houden in afwachting van de crisisdienst Geestelijke Gezondheidszorg. Zij maakten zich zorgen om verdachtes veiligheid en die van anderen vanwege zijn verwarde gedrag, waarbij zijn emoties alle kanten op gingen. Gelet hierop heeft [slachtoffer 2] verdachte, zonder al te veel kracht, bij zijn arm gepakt toen hij weg wilde lopen. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vervolgens in [slachtoffer 2] ’s richting keek en met zijn rechterhand tegen haar linkerarm sloeg. Daaruit volgt opzet op de mishandeling van [slachtoffer 2] had.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
Zaak A
op meerdere tijdstippen in de periode van 11 maart 2022 tot en met 31 maart 2022 te Amsterdam telkens [slachtoffer 1] van de Basisschool [basisschool] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte telkens opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] (via voice-mail) dreigend de woorden toegevoegd:
“Hé kanker directrice. Met je kanker vieze kankerkop ben je al kanker negerinnen en kanker negers aan het neuken. Wacht maar effe binnen een maand sta ik voor de deur en trap ik en schiet ik elke kanker neger dood. Waar zijn je smerige (…) Ooooo. Meisje, meisje, meisje. Je bent al een lelijke kanker hoer, nou ga ik je hele kanker bek helemaal (…). (hierna luidere stem) kanker wijf. Je bent een kanker neger. Hoer” en
“Kanker vies, kanker (fon) orobese hoertje. Ga naar je kanker huis dat je je kanker telefoon opneemt. Ik zeg toch ook wat ik doe en kanker al je kanker neger kinderen kapot, kankerwijf. Hey kanker hoertje je kan opnemen of niet maar je weet ik sta toch binnen paar van deze dagen voor je deur en ik kanker al je kanker neger kinderen kapot. Kanker hoer. Wacht maar. Ik kom toch wel of je opneemt of niet. Kanker snol. Ik weet de weg wel te vinden hoor naar je kanker school met je kanker neger kinderen kanker hoer. Hey gestoorde kanker obese hoer, het maakt niet uit of je je kanker telefoon opneemt, want ik sta toch wel in no time voor de deur, om al je kanker neger kinderen af te maken joh. Kanker obese. Wacht maar af kanker hoertje nog effe en ik sta voor de deur van jouw kanker school en al die kanker neger kinderen sla ik kanker dood (…) kanker hoer.”;
Zaak B
op 12 augustus 2022 te Alkmaar ambtenaar [slachtoffer 2] (hoofdagent Politie Eenheid Noord-Holland), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft mishandeld door te slaan tegen de linkerarm van voornoemde [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de raadsman hebben zich beide op het standpunt gesteld dat gezien de gedragskundige rapportages verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor de tenlastegelegde feiten en dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de pro Justitia rapportage van 27 januari 2023, opgesteld door M.C. Hack, klinisch neuropsycholoog, van de pro Justitia rapportage van 10 februari 2023, opgesteld door Y. Nijhuis, GZ-psycholoog, en van de pro Justitia rapportage van 15 februari 2023, opgesteld door J.J.F.M. de Man, psychiater.
Alle rapporteurs concluderen dat bij verdachte in ieder geval sprake is van niet aangeboren hersenletsel, schizofreniespectrum of een andere psychotische stoornis en misbruik van/verslaving aan cocaïne en cannabis. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel dat verdachte lijdt aan deze ernstige psychiatrische stoornissen.
De deskundigen hebben in de rapportages geconcludeerd dat de door hen vastgestelde ernstige stoornissen bij verdachte aanwezig waren toen hij de ten laste gelegde feiten pleegde en dat die stoornissen zijn keuzevrijheid en gedragingen in grote mate hebben beïnvloed. Neuropsycholoog Hack en psycholoog Nijhuis adviseren om verdachte de feiten in zaak A en B in het geheel niet toe te rekenen. Psychiater De Man adviseert om het feit in zaak A in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en om het feit in zaak B niet aan verdachte toe te rekenen.
Ter terechtzitting van 17 februari 2023 zijn psycholoog Nijhuis en psychiater De Man gehoord. Psycholoog Nijhuis heeft de inhoud van de door hem opgestelde rapportage bevestigd. Psychiater De Man heeft zijn advies in zaak A aangepast, in die zin dat hij nu ook adviseert om het feit in zaak A niet aan verdachte toe te rekenen. Verdachte kon door zijn stoornissen geen weerstand bieden aan zijn gedachten, waardoor de realiteit, normen en waarden geen invloed meer hadden op zijn handelen, aldus de verklaring van De Man op zitting.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies over en volgt de adviezen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd als gevolg van zijn ziekelijke stoornissen zodat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Zorgmachtiging
Door alle deskundigen wordt geadviseerd om op grond van artikel 2.3, lid 1, van de Wet forensische zorg (Wfz) een zorgmachtiging overeenkomstig de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) te onderzoeken/af te geven.
Uit het neuropsychologisch rapport blijkt ten aanzien van de geadviseerde interventies onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende:
Zonder een gedwongen kader komt een behandeling niet van de grond en vanwege de cognitieve problemen is een ambulante behandeling niet haalbaar.
Uit het psychologisch rapport blijkt ten aanzien van de geadviseerde interventies onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende:
Het risico op recidive van (eenvoudige) mishandeling en bedreiging wordt voor de korte termijn als laag ingeschat nu verdachte gedetineerd zit, onder toezicht staat en medicatie krijgt. Het risico op recidive wordt voor de lange termijn als matig tot hoog ingeschat in het geval verdachte weer alleen thuis komt te zitten, geen hulp krijgt en geen behandeling heeft gehad. Benadering en behandeling vanuit een zorgkader wordt bij deze problematiek passender gevonden dan benadering en behandeling vanuit een strafrechtelijk kader. Geadviseerd wordt om een zorgmachtiging via artikel 2.3 Wfz te laten onderzoeken.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt ten aanzien van de geadviseerde interventies onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende:
Vanuit klinische overwegingen is het risico op recidive van de bedreiging niet hoog te achten. Een angsttoestand gepaard met onmacht – wanneer verdachte zich in het nauw gedreven voelt – kan onder omstandigheden tot controleverlies leiden dat schade aan verdachte, maar ook aan derden, kan veroorzaken. Het risico op recidive voor gewelddadige gebeurtenissen (inclusief verbaal geweld) wordt als hoog ingeschat. Het risico op letsel wordt als matig ingeschat. Geadviseerd wordt om aan verdachte met gebruikmaking van artikel 2.3 Wfz een zorgmachtiging af te geven.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de e-mail van GGZ Reclassering Fivoor van 11 mei 2023, opgesteld door E.L. Heerens (reclasseringswerkster). Daaruit blijkt dat de reclassering opname middels een zorgmachtiging geïndiceerd acht.
De rechtbank heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer 23/2306, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden verleend. Gelet daarop zal de rechtbank bepalen dat het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak B)

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in zaak B € 350,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen. De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen vanwege de door hem bepleitte ontoerekeningsvatbaarheid.
Beoordeling rechtbank
Anders dan de raadsman heeft betoogd, vormt de omstandigheid dat het ten laste gelegde verdachte niet kan worden toegerekend geen beletsel voor oplegging van de verplichting tot vergoeding van schade, zoals volgt uit artikel 6:165 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat in deze zaak ook een zorgmachtiging is verleend staat evenmin in de weg aan het toekennen van schadevergoeding en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (ECLI:NL:HR:2022:983).
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, komt de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering zal daarom geheel worden toegewezen
,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 12 augustus 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B bewezen geachte feit is toegebracht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Zaak B
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Wijst in zaak B de vordering van het
[slachtoffer 2] toe, en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 12 augustus 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 350,00 (driehonderdvijftig euro) te betalen, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 12 augustus 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis..
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.L. Scheeren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2023.