ECLI:NL:RBAMS:2023:3314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
C/13/730717 / HA ZA 23-217
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake voorlopige voorziening in geschil tussen VCT International B.V. en ING Bank N.V. over opzegging klantrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening. De eiseressen, VCT International B.V., HNB Center B.V. en We Love Shisha B.V., hebben een vordering ingediend tegen ING Bank N.V. inzake de opzegging van hun bankrelatie. VCT c.s. heeft al 30 jaar een relatie met ING en handelt in rookproducten. ING heeft in 2019 besloten om geen diensten meer te verlenen aan bedrijven in de tabaksindustrie en heeft VCT c.s. meegedeeld dat zij vóór 1 januari 2023 bij een andere bank moet bankieren. VCT c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen deze opzegging, maar ING heeft de beëindiging uitgesteld tot 31 december 2023.

In het incident vorderde VCT c.s. dat de rechtbank ING zou bevelen de klantrelatie in stand te houden totdat er een eindvonnis in de hoofdzaak is gewezen. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat VCT c.s. een groter belang heeft bij het voortzetten van de klantrelatie dan ING bij de beëindiging daarvan. De rechtbank heeft daarom de vordering van VCT c.s. toegewezen en ING bevolen de klantrelatie voort te zetten tot aan het eindvonnis in de hoofdzaak. Tevens is ING veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn vastgesteld op € 598,-.

De rechtbank heeft geen dwangsom opgelegd, omdat zij ervan uitgaat dat ING zich aan het vonnis zal houden. De zaak zal op 5 juli 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/730717 / HA ZA 23-217
Vonnis in incident van 24 mei 2023
in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
VCT INTERNATIONAL B.V.,
te Cruquius,
2.
HNB CENTER B.V.,
te Nieuw-Vennep,
3.
WE LOVE SHISHA B.V.,
te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat: mr. J.S.K. Joustra te Leiden,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
De rechtbank noemt de eiseressen hierna samen VCT c.s. en de gedaagde/verweerster ING.

1.De procedure

1.1.
In het dossier van de rechtbank zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van 1 maart 2023, met daarin een incidentele vordering op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties 1 tot en met 18,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen in het incident.

2.De feiten en omstandigheden

2.1.
VCT c.s. handelt in nieuwsoortige rookproducten zoals e-sigaretten en shisha. Zij bankiert ongeveer 30 jaar bij ING. VCT International B.V., HNB Center B.V. en We love Shisha B.V. hebben ieder een zakelijke rekening bij ING; VCT International B.V. heeft ook een Vreemdevalutarekening en een Incasso contract.
2.2.
ING heeft een intern besluit genomen om geen diensten meer te verlenen aan bedrijven in de tabaksindustrie. Zij heeft dit besluit aan VCT c.s. meegedeeld in haar brief van 7 november 2019. In deze brief staat verder dat VCT c.s. vóór 1 januari 2023 bij een andere bank moet bankieren.
2.3.
VCT c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen de opzegging van de klantrelatie per 31 december 2022. ING heeft dit bezwaar afgewezen maar de datum van de beëindiging van de klantrelatie uitgesteld tot 31 december 2023.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
Kort samengevat vordert VCT c.s. dat de rechtbank:
- ING veroordeelt de bankrelatie onveranderd in stand te houden,
- voor recht verklaart dat de opzegging van de bankrelatie door ING onrechtmatig en/of ongegrond is,
- ING veroordeelt in de kosten van VCT c.s.
VCT c.s. vordert dat de rechtbank daarbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (dus dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard).

4.Het geschil in het incident

4.1.
VCT c.s. vordert dat de rechtbank:
- ING beveelt de klantrelatie voort te zetten zolang de procedure in de hoofdzaak loopt zodat VCT c.s. gebruik kan blijven maken van de faciliteiten zoals genoemd in 2.1.,
- een dwangsom oplegt aan ING van € 25.000,- ineens en € 5.000,- per dag dat ING zich niet houdt aan het vonnis,
- ING veroordeelt in de kosten van het incident.
4.2.
VCT c.s. stelt samengevat het volgende. ING heeft de klantrelatie met VCT c.s. ten onrechte opgezegd per 31 december 2023. Er is een kans dat de procedure van de hoofdzaak dan nog loopt, gezien de gemiddelde doorlooptijden van een procedure bij een rechtbank. De opzegging zal bij VCT c.s. direct leiden tot schade, omdat zij niet door kan gaan met haar bedrijfsvoering. Dit zal haar voortbestaan direct in gevaar brengen en de schade zal voor het grootste deel onherstelbaar zijn. VCT c.s. kan daarom een einduitspraak in de hoofdzaak niet afwachten.
4.3.
ING voert verweer. Haar conclusie is dat de vordering moet worden afgewezen met veroordeling van VCT c.s. in de proceskosten.
4.4.
Onder de beoordeling gaat de rechtbank in op wat partijen verder hebben aangevoerd, voor zover dat nodig is.

5.De beoordeling

5.1.
VCT c.s. vordert dat de rechtbank een voorlopige voorziening treft voor de duur van de procedure van de hoofdzaak. De gevorderde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de hoofdzaak kan worden gegeven.
5.2.
De rechtbank kan de vordering toewijzen als VCT c.s. een voldoende (dringend) belang heeft bij de vordering en van haar niet kan worden verlangd dat zij de afloop van de hoofdzaak afwacht. De rechtbank zal daarom het belang van VCT c.s. bij toewijzing van de vordering afwegen tegen het belang van ING bij afwijzing daarvan. Deze belangenafweging valt uit in het voordeel van VCT c.s. De redenen daarvoor zijn de volgende.
5.3.
De gevolgen van de beëindiging van de klantrelatie zijn voor VCT c.s. in potentie groot. De nazorg die ING geeft aan klanten waarmee de relatie is opgezegd, houdt alleen in dat een eventueel creditsaldo wordt gereserveerd op een ING-tussenrekening. VCT c.s. kan dan direct geen zaken meer doen met derden, tenzij zij beschikt over een vergelijkbare klantrelatie met een andere bank. Zonder die andere bank is het daarom aannemelijk dat beëindiging van de klantrelatie met ING de bedrijfsvoering van VCT c.s. (grotendeels) onmogelijk zal maken. VCT c.s. stelt dat zij niet bij andere banken terecht kan dan ING. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij afwijzingsbrieven van meerdere banken overgelegd. ING betwist deze stelling. De rechtbank acht het echter, gezien de afwijzingsbrieven, voldoende aannemelijk dat VCT c.s. haar bankzaken niet op korte termijn ergens anders kan onderbrengen.
5.4.
De beslissing van ING om de klantrelatie op te zeggen is gebaseerd op een beleidswijziging. Een uitgangspunt van dat beleid is dat ING geen diensten (meer) verleent aan bedrijven in de tabaksindustrie. Het belang van ING bij beëindiging van de klantrelatie is dus dat zij haar nieuwe beleid kan uitvoeren. ING voert verder geen concrete redenen aan waarom van haar niet kan worden verlangd VCT c.s. als klant te houden tot de afloop van de procedure in de hoofdzaak. Dat er andere omstandigheden zijn die maken dat van ING niet verlangd kan worden dat zij de relatie tot dat moment voortzet zijn niet aangevoerd en ook niet gebleken. De duur van de procedure in de hoofdzaak tussen partijen – de rechtbank gaat uit van de eerste aanleg – is afhankelijk van meerdere onzekere factoren en is daarom niet precies te voorspellen. In ieder geval is er een mogelijkheid dat de procedure in de hoofdzaak doorloopt tot ná 31 december 2023. Ook nu de opzegging al in november 2019 heeft plaatsgevonden ziet de rechtbank niet in waarom ING de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten.
5.5.
VCT c.s. heeft dus een groter belang bij toewijzing van haar gevorderde voorziening dan ING heeft bij afwijzing daarvan. De rechtbank zal daarom de gevorderde voorziening treffen, die zal gelden tot aan het eindvonnis van deze rechtbank. De rechtbank legt daarbij geen dwangsom op, omdat zij ervan uitgaat dat ING zich aan dit vonnis zal houden.
de kosten van het incident
5.6.
ING heeft ongelijk gekregen. Zij moet daarom de proceskosten van het incident betalen. De rechtbank begroot de kosten van VCT c.s. op € 598,- (een punt, tarief II).
5.7.
De rechtbank veroordeelt ING ook in de nakosten als vergoeding voor advocaatkosten en eventuele betekeningskosten van VCT c.s. die ontstaan na het wijzen van dit vonnis. Onder de beslissing staat om welke bedragen het gaat.
6. De beslissing
De rechtbank
in het incident
6.1.
beveelt ING de klantrelatie met VCT c.s. voort te zetten zolang deze rechtbank geen eindvonnis gewezen heeft in de procedure in de hoofdzaak, zodat VCT c.s. gebruik kan blijven maken van de faciliteiten zoals genoemd in 2.1.;
6.2.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de kant van VCT c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 598,-;
6.3.
veroordeelt ING in de nakosten van VCT c.s. van € 173,- aan salaris advocaat. Als ING niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis wordt betekend, dan moet ING daarnaast betalen: de explootkosten van betekening door de deurwaarder en € 90,- aan salaris advocaat;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 juli 2023voor conclusie van antwoord;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.