ECLI:NL:RBAMS:2023:3253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
AMS 23/2768
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking voorlopige erkenning omroepvereniging

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de omroepvereniging afgewezen. De omroepvereniging had bezwaar gemaakt tegen een brief van de Raad van Bestuur van de stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO), waarin werd verzocht om de voorlopige erkenning van de omroepvereniging in te trekken. De voorzieningenrechter oordeelt dat de brief van de NPO niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens de voorzieningenrechter is er geen sprake van een besluit omdat de brief slechts een verzoek aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreft en geen rechtsgevolg heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond af, omdat het bezwaar van de omroepvereniging naar alle waarschijnlijkheid niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Tevens wordt er geen aanleiding gezien voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2768

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[omroepvereniging] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H. Külcü),
en
de Raad van Bestuur van de stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO), verweerder.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster.
1.2.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter zonder behandeling op zitting uitspraak doen, onder meer als het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
Met een brief van 24 april 2023 heeft verweerder aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (het ministerie) verzocht de voorlopige erkenning van verzoekster in te trekken op grond van artikel 2.33, vierde lid, van de Mediawet 2008 (de Mediawet).
2.2.
Verzoekster heeft tegen deze brief bij verweerder bezwaar gemaakt en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter. Volgens verzoekster is de brief met het verzoek om intrekking een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Het gaat namelijk om een schriftelijke beslissing, die genomen is door een bestuursorgaan. Ook is het besluit gericht op twee rechtsgevolgen.
2.3.
De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verzoekster niet. De brief bevat een verzoek aan het ministerie op grond van artikel 2.33, vierde lid, van de Mediawet. In dit artikel is bepaald dat de minister op verzoek van verweerder een voorlopige erkenning kan intrekken als verweerder aan de instelling binnen de erkenningsperiode tweemaal een sanctie als bedoeld in artikel 2.154 van de Mediawet heeft opgelegd, of als de instelling naar de mening van verweerder onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerking ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst.
2.4
Het gegeven dat verweerder, zoals verzoekster aanvoert, met dit verzoek een publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefent, nadat zij eerder al twee sanctiebesluiten op grond van de Mediawet tegen verzoekster heeft genomen, maakt niet dat dit verzoek kwalificeert als een besluit in de zin van de Awb. Het verzoek heeft zelf namelijk geen rechtsgevolg. Het is aan de Minister om met gebruikmaking van haar bevoegdheid op grond van genoemd artikel al dan niet tot inwilliging van dat verzoek over te gaan en een besluit te nemen. Tegen dat besluit, of eventueel een daaraan voorafgaand voornemen-besluit, kan verzoekster dan opkomen of haar zienswijze geven.

Conclusie en gevolgen

3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van verweerder niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Omdat het bezwaar van verzoekster daarom naar alle waarschijnlijkheid niet-ontvankelijk zal worden verklaard, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond af.
3.2.
Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.