ECLI:NL:RBAMS:2023:3241

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
13/068686-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en toepassing van de Overleveringswet

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1979, die wordt verdacht van strafbare feiten waarvoor een gevangenisstraf van één jaar en zes maanden is opgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 2 mei 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman, mr. F.P. Slewe.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat zij niet haar verblijfsrecht zal verliezen door de opgelegde straf. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) van toepassing verklaard, omdat de opgeëiste persoon in Nederland verblijft en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden geweigerd en heeft gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen.

De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van de toepasselijke weigeringsgronden in de OLW en heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/068686-23
Datum uitspraak: 16 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 10 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 november 2020 door
the Regional Court in Szczecin [Sąd Okręgowy w Szczecinie],Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 mei 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsman, mr. F.P Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
the judgement of the District Court Szczecin – Right Bank and West in Szczecin [Sąd Rejonowy Szczecin -Prawobrzeże i Zachód w Szczecinie] of 10th February 2017(IV K 235/15). Bij brief met bijlage van 23 april 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven dat de advocaat van opgeëiste persoon in beroep is gegaan van dit vonnis, waarop is beslist door de
Regional Court in Szczecinbij arrest van 11 oktober 2017 (IV K a 803/7). Alhoewel dit noch in het EAB, noch in de aanvullende informatie uitdrukkelijk wordt benoemd, gaat de rechtbank ervan uit dat het in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep is bekrachtigd, aangezien de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf. In samenhang bezien met de aanvullende informatie, begrijpt de rechtbank echter dat feitelijk overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het arrest in hoger beroep, voor dezelfde straf die al in eerste aanleg was opgelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat de mogelijkheid bestaat dat de advocaat in hoger beroep niet gemachtigd was door de opgeëiste persoon, omdat zij geen contact meer had met haar advocaat. Daardoor is voor wat betreft de beroepsprocedure niet voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de hoger beroepsprocedure en een gemachtigd advocaat had.
Uit de aanvullende informatie van 26 april 2023 blijkt dat in de procedure van het hoger beroep bij het
Regional Court in Szczecindie heeft geleid tot het arrest van 11 oktober 2017 de zaak ten gronde is behandeld. Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4] De rechtbank zal daarom alleen de hoger beroepsprocedure toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - zich de omstandigheid in artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. In de aanvullende informatie van 26 april 2023 is het onderdeel d) ingevuld ten aanzien van het hoger beroep. Hierin is aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in het hoger beroep en dat zij een gemachtigd advocaat had die in hoger beroep de verdediging heeft gevoerd. In de toelichting onder d) is nog aangevuld dat zij in de procedure in hoger beroep door de advocaat vertegenwoordigd werd. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om aan de informatie in de aanvullende informatie van 26 april 2023 te twijfelen. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De raadsman heeft aangevoerd dat het eerste feit niet strafbaar is naar Nederlands recht, omdat uit de feitsomschrijving niet blijkt dat de opgeëiste persoon krachtens wet of overeenkomst verplicht was haar buurvrouw te verzorgen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Ten aanzien van feit 1 staat in de feitsomschrijving dat de opgeëiste persoon
obligatedwas. De rechtbank is van oordeel dat uit deze woordkeuze blijkt dat de verplichting (naar Pools recht) om voor haar buurvrouw te zorgen wel bestond, waarbij in het midden kan worden gelaten of deze verplichting uit de wet of uit een overeenkomst voortvloeide.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen/laten;
verduistering.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat zij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. De rechtbank constateert dat zij in 2019 weliswaar enige tijd in Polen stond ingeschreven, maar uit de overgelegde loonstroken met een Nederlands verblijfadres van dat jaar blijkt dat zij in 2019 wekelijks in Nederland heeft gewerkt.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 24 april 2023 volgt dat de opgeëiste persoon niet haar verblijfsrecht zal verliezen ten gevolge van de veroordeling voor de feiten in het EAB.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 255 en 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin [Sąd Okręgowy w Szczecinie],Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628.