ECLI:NL:RBAMS:2023:3222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
13/288973-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mensenhandel en dwang in de prostitutie

Op 24 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 46-jarige man, die werd beschuldigd van mensenhandel en dwang in de prostitutie. De man werd veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de man tussen januari 2016 en februari 2022 twee vrouwen had gedwongen zich beschikbaar te stellen voor prostitutie en seksafspraken met anderen te maken. De zaak kwam aan het licht na meldingen van mogelijke uitbuiting van vier vrouwen, waarbij de verdachte ook als medewerker van de gemeente en bondscoach van Euro Budo betrokken was. Tijdens de zittingen op 26 april en 10 mei 2023 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder verklaringen van de slachtoffers en getuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de grenzen van de slachtoffers had overschreden en hen onder druk had gezet, wat leidde tot de bewezenverklaring van dwang en het verstrekken van cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde mensenhandel, maar oordeelde dat er wel sprake was van strafbare dwang en het verstrekken van cocaïne. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en contactverboden met de slachtoffers en getuigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.288973.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/288973-22
Datum uitspraak: 24 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 26 april 2023 en 10 mei 2023 (sluiting onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Sahin, naar voren hebben gebracht
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door en namens de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , bijgestaan door mr. M.L. Hoogendoorn, en namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , door mr. A. Ubbergen, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. primair:
mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [benadeelde partij 1] in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 mei 2020 in Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Haarlem en/of Amsterdam en/of Weesp, in elk geval in Nederland;
subsidiair ten laste gelegd als dwang.
2. primair:
mensenhandel door middel van uitbuiting in de prostitutie van [benadeelde partij 2] in de periode van 21 juli 2021 tot en met 16 februari 2022 in Lelystad en/of Hilversum en/of Amsterdam en/of Weesp, in elk geval in Nederland;
subsidiair ten laste gelegd als poging daartoe; en
meer subsidiair ten laste gelegd als dwang.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De Aanwijzing Zeden is niet nageleefd door politie en justitie, waardoor niet kan worden uitgesloten dat er sprake is geweest van beïnvloeding. De informatieverstrekking door de politie is niet neutraal geweest. De audio opnames van de gesprekken komen niet overeen met de processen-verbaal, wat een schending oplevert van de artikelen 152 jo. 153 Sv. Er is doelbewust informatie achtergehouden die bepalend is geweest voor het verloop van het onderzoek. Daarnaast is gebleken dat er onderling overleg heeft plaatsgevonden tussen aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , waardoor verdere beïnvloeding niet kan worden uitgesloten. Door deze grove fouten die zijn gemaakt in de opsporing, is er een zodanig ernstige inbreuk gemaakt op het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
3.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv. Hoewel de verbalisant pittige ideeën heeft over de handelingen waarvan verdachte verdacht werd, is hij niet sturend geweest op de inhoud van de verklaring. Er is ook geen informatie achtergehouden. Uitwerkingen van de gevoerde gesprekken zijn door de verdediging overgelegd en kunnen door de rechtbank worden getoetst. Artikel 6 EVRM is niet geschonden.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verbalisant die het informatieve gesprek met mw. [benadeelde partij 1] heeft gevoerd, niet sturend is geweest op de inhoud daarvan. [benadeelde partij 1] legt tijdens dit gesprek een voor verdachte belastende verklaring af. De inhoud daarvan wordt herhaald tijdens de aangifte en bij de rechter-commissaris. Haar verklaring vindt daarnaast steun in de verklaringen van anderen, die op overeenkomende wijze over het handelen van verdachte verklaren.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat doelbewust essentiële informatie is achtergehouden in het proces-verbaal van aangifte van mw. [benadeelde partij 2] . Van een begin van aannemelijkheid is geen sprake. Dat de exacte bewoordingen uit de opnames niet precies overeenkomen met hetgeen in de processen-verbaal staat gerelateerd, is onvoldoende om de betrouwbaarheid daarvan in twijfel te trekken.
De beginselen van de behoorlijke procesorde, waaronder het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, zijn niet geschonden. Van vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv is geen sprake. De officier van justitie is ontvankelijk.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Het onderzoek Horta wordt op 31 oktober 2022 gestart nadat er op 27 oktober 2022 contact is opgenomen met de afdeling Zeden van de politie Amsterdam door het Bureau Integriteit van de gemeente Amsterdam. De gemeente maakt melding van mogelijk misbruik van vier vrouwen door verdachte, medewerker bij de gemeente en tevens bondscoach van Euro Budo. [1] Naar aanleiding van de meldingsgesprekken bij de gemeente, hebben er bij de politie informatieve gesprekken plaatsgevonden met deze vier meldsters: [getuige 1] [2] , [benadeelde partij 2] [3] , [getuige 2] [4] , en [benadeelde partij 1] [5] . Hun verklaringen komen op verschillende punten overeen. Zij verklaren onder meer dat verdachte hen bekend maakte met het gebruik van cocaïne in combinatie met seks. Ook verklaren zij over het BDSM-karakter van hun relaties, het (laten) maken van seksueel beeldmateriaal, het gewelddadige en boze handelen van verdachte en zijn wens om hen sekswerk voor hem te laten verrichten. Zij verklaren dat verdachte over de grenzen heen ging van wat zij eigenlijk zouden willen. Verdachte is op 7 november 2022 aangehouden op verdenking van mensenhandel. [6] Uiteindelijk hebben alleen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] aangifte gedaan. [7]
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde seksuele uitbuiting van aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Hij heeft daartoe – kortweg – het volgende naar voren gebracht.
De belastende verklaringen die aangeefsters hebben afgelegd zijn in beginsel betrouwbaar. Deze verklaringen dienen als uitganspunt voor het bewijs. Ze bevatten geen tegenstrijdigheden en zijn in grote lijnen consistent, ook als wordt gekeken naar de verklaringen die zijn afgelegd bij de rechter-commissaris.
De gesprekken die door aangeefsters en twee andere meldsters, [getuige 1] en [getuige 2] , via de groepschat op WhatsApp zijn gevoerd, doen hier geen afbreuk aan. Uit deze chats blijkt duidelijk wat de reden is om in de openbaarheid te treden en dit is op authentieke wijze gebeurd. Het is een open en eerlijk gesprek, waarin geen sprake is van stimulans over en weer om het verhaal groter te maken of op oneigenlijke wijze met het proces bezig te zijn.
De aangiftes worden verder ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , die laten zien dat er opvallende overeenkomsten zijn in de manier van werken van verdachte:
  • er wordt steeds contact gelegd met jongere, kwetsbare vrouwen;
  • er worden langdurige en intensieve gesprekken gevoerd via WhatsApp;
  • er wordt snel een seksuele relatie aangegaan;
  • geen van de dames wist van de vaste relatie van verdachte;
  • verdachte creëert steeds meer controle en overwicht in de relatie;
  • verdachte introduceert de vrouwen met het gebruik van cocaïne;
  • seksuele grenzen worden dwangmatig verlegd;
  • er wordt seksueel beeldmateriaal gemaakt of verdachte laat dit door de vrouwen maken;
  • er is sprake van pijnlijke en ruige seks, al dan niet in het kader van een BDSM-contract (waar verdachte zich niet altijd aan houdt); en
  • seks met derden wordt geïntroduceerd (al dan niet tegen betaling).
Andere bewijsmiddelen zijn de chatgesprekken van aangeefsters met verdachte en de gesprekken met [getuige 1] . Tot slot zijn de verklaringen van [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] relevant.
Verdachte is op vergelijkbare wijze met beide aangeefsters in contact getreden en is met hen een buitenechtelijke BDSM-relatie aangegaan. Deze relaties werden alsmaar dwingender, waarbij aangeefsters werden gemanipuleerd dingen te doen die ze niet wilden. Verdachte opereerde op een dusdanig dominante, dwingende en overtuigende manier, dat nee zeggen geen optie was. [benadeelde partij 1] heeft hierdoor meermaals tegen betaling seks gehad met andere personen in seksclubs. [benadeelde partij 2] is ook in een positie gebracht waarin zij zich beschikbaar heeft gesteld voor prostitutiewerkzaamheden door het aanmaken van een profiel op Kinky.nl en het aanschaffen van een werktelefoon. Door misbruik te maken van de kwetsbare posities van aangeefsters, met hen een BDSM-relatie aan te gaan en hen vervolgens te dwingen tot de ten laste gelegde handelingen, kunnen de primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend worden bewezen.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat tot bewezen verklaring kan worden gekomen van de (meer) subsidiair ten laste gelegde dwang in de zin van artikel 284 Sr. Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte aan meerdere vrouwen cocaïne heeft verstrekt (feit 3).
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde (poging tot) mensenhandel van beide aangeefsters. Onder verwijzing naar haar pleitnota, heeft zij hiertoe onder meer aangevoerd dat er sprake is geweest van een uit de hand gelopen BDSM-spel, waarbij het niet de bedoeling was om aangeefsters in een uitbuitingssituatie te brengen. Uit het dossier volgt niet dat er sprake was van enig financieel motief bij de uitvoering van het BDSM-spel; hij heeft hier geen financieel voordeel uit behaald.
De raadsvrouw heeft ook vrijspraak bepleit van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde dwang. De verklaringen van verdachte en [benadeelde partij 1] staan lijnrecht tegenover elkaar. De verklaringen van [benadeelde partij 1] zijn niet betrouwbaar, nu deze op tal van punten inconsistent zijn. De verklaringen zijn hierdoor niet bruikbaar voor het bewijs. Verder is er geen objectief bewijs dat haar verklaring ondersteunt. Verklaringen die haar verhaal ondersteunen, komen allemaal van ‘horen zeggen’, en zijn daardoor terug te voeren op één bron, te weten [benadeelde partij 1] .
Hoewel de raadsvrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van [benadeelde partij 2] eveneens niet betrouwbaar zijn doordat uit de WhatsAppgesprekken met verdachte een beeld naar voren komt dat zij zelf de seksuele grenzen opzocht en hiervan genoot en zij op essentiële punten niet consistent heeft verklaard, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde dwang.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat de verklaringen van meldsters [getuige 2] en [getuige 1] niet bruikbaar zijn voor het bewijs, nu zij door de vele gesprekken met aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn beïnvloed.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of het handelen van verdachte onder de specifieke omstandigheden van het geval kan worden beschouwd als mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en/of 9 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), dan wel tot een poging daartoe (feit 2 subsidiair). Mocht dit niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, dan dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte te kwalificeren is als het toepassen van dwang in de zin van artikel 284 Sr, zowel als het gaat om het uitvoeren van seksuele handelingen als bij de inname van verdovende middelen.
De rechtbank zal eerst het juridisch kader schetsen. Daarna zal de rechtbank de feiten en omstandigheden die volgen uit het dossier en het onderzoek op de zitting, aan dit kader toetsen. Tot slot zal de rechtbank motiveren tot welke conclusie dit leidt.
Ook zal de rechtbank oordelen over de onder 3 ten laste gelegde verstrekking van cocaïne.
4.4.1.
De verklaringen
[benadeelde partij 1] heeft kort samengevat verklaard dat zij verdachte op haar negentiende, begin 2016, heeft leren kennen via karate. Hun contact werd al snel intensief. Eerst hadden ze seks bij haar thuis, later in seksclubs en een seksshop. Er was sprake van gezamenlijk cocaïnegebruik bij de seks en de seks werd steeds extremer en ruiger. Verdachte en [benadeelde partij 1] hebben een BDSM-contract getekend, er was sprake van veel ruzies en uiteindelijk was er sprake van seks met anderen, ook tegen betaling. Aangeefster heeft alles onder invloed van cocaïne en drank over zich heen laten komen, ook dingen die zij niet wilde. Hoewel ze op die momenten geen gebruik heeft gemaakt van het ‘safe word’, heeft ze wel eens gezegd dat ze niet wilde. Ook was ze wel eens aan het huilen tijdens seksuele handelingen, maar dan ging verdachte toch door.
[benadeelde partij 2] heeft kort samengevat verklaard dat ze van 21 juli 2021 tot en met 16 februari 2022 een BDSM-relatie met verdachte heeft gehad. Ze leerden elkaar kennen via de sportbond Euro Budo. Het contact via WhatsApp werd seksueel getint, waarna ze hebben afgesproken. [benadeelde partij 2] verklaart dat zij op initiatief van verdachte regelmatig onder invloed van cocaïne seks hebben gehad, waardoor het experimenteren verder was gegaan: ze moest grote voorwerpen inbrengen waardoor er wel eens scheurtjes bij haar anus zijn ontstaan, ze is met een riem en een USB-kabel geslagen, ze heeft – hoewel ze dit niet wilde – aan urineseks gedaan en heeft diverse blauwe plekken opgelopen. [benadeelde partij 2] heeft seks met verdachte gehad bij haar ouders thuis, in haar eigen huis en in een erotische bioscoop in Hilversum. In deze bioscoop heeft ze ook seks gehad met andere mannen. Ze verklaart dat ze een wekker met camera moest kopen, zodat verdachte mee kon kijken. Uiteindelijk had verdachte gezegd dat ze geld kon vragen voor seksdates met andere mannen en is het zover gekomen dat hij haar – tegen haar wil in – heeft overgehaald om een advertentie te plaatsen op Kinky.nl om haar diensten aan te bieden. Hiervoor heeft ze ook een prepaid werktelefoon moeten aanschaffen. Omdat ze dit toch niet wilde, is de relatie beëindigd.
De verklaring van [getuige 1] komt er kort gezegd op neer dat zij verdachte via de vechtsport heeft leren kennen. Omdat ze samen online evenementen organiseerden tijdens de coronatijd van 2020-2021, werd hun contact intensiever en kregen ze een relatie waar niemand van mocht weten. Deze relatie heeft van mei 2020 tot en met oktober 2021 geduurd. De relatie was intens en verdachte ging in sommige dingen te ver. Hij wilde dat ze een contract ondertekende, maar dat wilde ze zelf niet. Verdachte hield van pijn en ruige seks, bood haar cocaïne aan zodat ze wat losser werd en hij wilde haar verleden van seksueel misbruik met haar naspelen zodat ze over haar trauma heen zou komen. Daarnaast maakte hij regelmatig fimpjes van de seks en wilde hij dat [getuige 1] webcamseks uitoefende en met andere mannen seks zou hebben. Ook wilde hij met haar naar parenclubs, maar dat is nooit gebeurd. Ze verklaart dat ze een trio heeft gehad met verdachte en aangeefster [benadeelde partij 2] , waarna hun relatie is beëindigd en hij verder is gegaan met haar.
[getuige 2] heeft samengevat verklaard dat zij verdachte sinds 2017 via Euro Budo kent en dat ze van mei 2022 tot en met september 2022, op achttienjarige leeftijd, een relatie met hem heeft gehad. Ze hadden intensief contact via WhatsApp. Na een maand hebben ze voor het eerst seks gehad in het huis van haar ouders. Hierbij overtuigde verdachte haar om cocaïne te gebruiken. Ze verklaart dat ze drie keer seks met verdachte heeft gehad. Na de seks heeft ze een keer een blauwe plek en een scheurtje vanuit haar vagina richting de anus opgelopen. Door de cocaïne werden haar grenzen verlegd.
Verdachte erkent dat hij bovengenoemde relaties heeft gehad. Over de relaties met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft hij uitgebreid verklaard. Alles wat er is gebeurd was consensueel en paste binnen de BDSM-relaties die hij met hen heeft gehad.
Hoewel de verklaringen van aangeefsters [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] door verdachte op onderdelen wordt tegengesproken, gaat de rechtbank uit van de inhoud daarvan. Aangeefsters hebben gedetailleerd en consistent verklaard en de verklaringen bevatten veel overeenkomsten, ook met de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Er is sprake van een overeenkomende modus operandi van verdachte. Er is steeds sprake van een BDSM-karakter binnen de relatie, het gebruik van cocaïne en het ruige karakter van de seks. Ook komt het hebben van seks met anderen steeds weer ter sprake. Dit geldt ook voor het bezoeken van parenclubs en het uitvoeren van seksuele handelingen voor de camera. Hoewel er bij [getuige 1] en [getuige 2] uiteindelijk geen strafbare feiten zijn geconstateerd, waardoor het niet tot het doen van aangifte is gekomen, bieden hun verklaringen wel steun aan de verklaringen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . De rechtbank gaat bij de beoordeling van de tenlastelegging dan ook uit van de inhoud van beide aangiftes.
4.4.3.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 primair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
Bij de beoordeling van de vraag of de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde mensenhandel, dan wel de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot mensenhandel, kan worden bewezen, dient allereerst te worden vastgesteld of sprake was van handelen met het oogmerk van uitbuiting van een andere persoon. Om te kunnen spreken van dit oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat een andere persoon door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte volgt dat dat hij grotendeels de feitelijke gedragingen die in de tenlastelegging van de feiten 1 en 2 zijn vermeld, heeft verricht. Hij heeft de twee aangevers kennis laten maken met het gebruik van cocaïne, waarna dit tijdens de seks steeds opnieuw terug kwam. Verdachte heeft met beide aangevers een BDSM-contract getekend en vervolgens hebben er meerdere seksuele handelingen plaatsgevonden, gedurende langere tijd.
Indien naar deze handelingen wordt gekeken, zijn dit handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zouden kunnen worden aangemerkt als te zijn gericht op het daadwerkelijk werven en uitbuiten van een persoon.
Met de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank echter van oordeel dat deze handelingen niet los kunnen worden gezien van de context waarin zij hebben plaatsgevonden, namelijk binnen de BDSM-sfeer, waardoor het oogmerk van seksuele uitbuiting van personen die zich in een kwetsbare positie bevonden ontbreekt.
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 en 2 primair en onder 2 subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4.4.
Het oordeel over het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegdeVoor het bewijs van strafbare dwang (artikel 284 Sr) moet worden vastgesteld dat degene tegen wie de dwang is gericht door de gebezigde dwangmiddelen in zijn of haar wilsvorming is beïnvloed, doordat hij of zij anders dan overeenkomstig de eigen vrije wil door die dwang doet of nalaat, opdat hij of zij daardoor het intreden van het voor hem of haar dreigende voorkomt.
Bij de beoordeling van het bewijs komt betekenis toe aan de aard van de handelingen, de context waarin deze zijn verricht, het subject van die handelingen en de positie van het (vermeende) slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 subsidiair en onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de in bijlage 2 uitgewerkte bewijsmiddelen. Verdachte heeft teveel druk op aangeefsters uitgeoefend, waardoor ze zich onder druk gevoeld hebben en dingen hebben gedaan die zij zelf niet wilden. Hoewel voor beide aangeefsters geldt dat zij zelf ook interesse hadden in een BDSM-relatie met verdachte, volgt uit het dossier dat hun grenzen herhaaldelijk zijn overschreden. Waar de regels aan het begin van de relaties duidelijk waren, zijn deze naarmate de relaties vorderden, vervaagd. Dit maakt echter niet dat elk handelen binnen het BDSM-spel toelaatbaar is. Uit de verklaringen van aangeefsters volgt dat de grenzen en afspraken door verdachte op een gegeven moment niet meer werden gehandhaafd. Dit volgt duidelijk uit het afnemen van het ‘safe word’ bij [benadeelde partij 2] in het kader van bestraffing. Het gebruik van een safe word zou een halt moeten toeroepen aan elk (seksueel) handelen binnen het BDSM-spel. Het negeren van zo’n woord of het afnemen daarvan staat daarmee in conflict. Het doorzetten van handelingen, duidt dan op dwang: er wordt echt iets tegen de wil van een ander gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook voor het uiten van emoties: zodra duidelijk is dat iemand verdrietig of bang is, moet het duidelijk zijn dat een persoon niet verder wil gaan en moeten grenzen worden gerespecteerd. Dit had voor verdachte dan bijvoorbeeld ook volstrekt helder moeten zijn in club Roxy in Haarlem, toen [benadeelde partij 1] huilend in een ‘swing’ zat en aangaf niet meer te willen. Hierna heeft zij alsnog seks gehad met anderen, tegen haar wil in, uit angst om verdachte ‘voor schut te zetten’ en uit angst dat hij de relatie zou verbreken. Hoewel verdachte aanvankelijk heeft verklaard dat de tenlastegelegde handelingen allemaal passen binnen de BDSM-relaties die hij met aangeefsters had, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op bepaalde punten te ver is gegaan. Verdachte ziet dit op bepaalde punten ook in met [benadeelde partij 2] : reden waarom de raadsvrouw zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is ten aanzien van beide aangeefsters van oordeel dat het op verschillende momenten voor verdachte duidelijk had moeten zijn dat er geen sprake (meer) was van consensus en dat aangeefsters enkel in zijn handelen mee zijn gegaan uit angst hem te verliezen, waarmee hij ook heeft gedreigd. Verdachte had zich zeker op de genoemde moeten bezinnen en moeten staken waar hij mee bezig was. Dat heeft hij niet gedaan en daardoor heeft hij strafbaar gehandeld.
De rechtbank komt ook tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde verstrekken van cocaïne. Verdachte heeft bekend dat hij verschillende keren cocaïne heeft meegenomen en aan aangeefster heeft verstrekt, waarna er sprake is geweest van gezamenlijk drugsgebruik.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

1 Subsidiair

op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 mei 2020 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Haarlem en/of Amsterdam en/of Weesp, een ander, te weten [benadeelde partij 1] (geboren [geboortedatum] ),
door enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, te weten die [benadeelde partij 1] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en te dulden, te weten
  • haar eigen seksuele grenzen op verschillende vlakken te overschrijden en
  • het ondergaan van grove seksuele handelingen als afstraffing en
  • seksafspraken met andere mannen te hebben en
  • het zichzelf in een positie te brengen waarbij zij zichzelf beschikbaar stelt tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden
door
  • voor die [benadeelde partij 1] de langdurige en duurzame relatie die hij, verdachte, met een andere vrouw had te verzwijgen en
  • die [benadeelde partij 1] bekend te maken met verdovende middelen, te weten cocaïne en
  • zich op boze en agressieve en dreigende en overheersende toon/wijze te uiten tegen die [benadeelde partij 1] en
  • die [benadeelde partij 1] verbaal onder druk te zetten en
  • te dreigen met beëindiging van de relatie;

2 Meer subsidiair

op tijdstippen gelegen in de periode van 21 juli 2021 tot en met 16 februari 2022 te Lelystad en Hilversum en Amsterdam en Weesp, een ander, te weten [benadeelde partij 2] (geboren [geboortedatum] ),
door geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, te weten die [benadeelde partij 2] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en te dulden, te weten
  • haar eigen seksuele grenzen op verschillende vlakken te overschrijden en
  • zichzelf voor de camera te bevredigen en hierbij te spreken over haar verleden van seksueel misbruik, terwijl verdachte via een beeldverbinding toekeek en
  • een wekker met camera-functie te kopen en deze in haar kamer te plaatsen, waardoor verdachte kon zien wat zij deed en toezicht kon houden en
  • een prepaid werktelefoon, ten behoeve van prostitutie werkzaamheden, aan te schaffen en
  • een account aan te maken op de prostitutiewebsite kinky.nl, waar zij op moest aangeven dat zij bereid is alle vergaande seksuele handelingen te verrichten en
  • het zichzelf in een positie te brengen waarbij zij zichzelf beschikbaar stelt tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden
door
  • voor die [benadeelde partij 2] de langdurige en duurzame relatie die hij, verdachte, met een andere vrouw had te verzwijgen en
  • die [benadeelde partij 2] bekend te maken met verdovende middelen, te weten cocaïne en
  • zich op boze en agressieve en dreigende en overheersende toon/wijze te uiten tegen die [benadeelde partij 2] en
  • op die [benadeelde partij 2] in te praten en haar te overtuigen dat naspelen van haar misbruikverleden goed voor haar is en
  • die [benadeelde partij 2] verbaal onder druk te zetten als zij aangeeft geen prostitutiewerkzaamheden te willen verrichten en hier vervolgens consequenties voor de relatie aan te verbinden en
  • het afgesproken safeword (splitje) niet te respecteren en af te pakken;
3.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 september 2022 te Lelystad en Capelle aan den IJssel en Rotterdam en Hilversum en Haarlem en Amsterdam en Weesp, opzettelijk aan vrouwen heeft verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 (primair), 2 (primair) en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft hierbij gevorderd dat aan de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [getuige 1] en [getuige 2] .
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht – in het geval zij tot bewezenverklaring van één of meer van de ten laste gelegde feiten komt – een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte staat open voor de hulpverlening die door de reclassering is geadviseerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toepassen van dwang in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft twee kwetsbare vrouwen onder druk gezet en gemanipuleerd en hen op die manier in situaties gebracht die voor hen onwenselijk waren. Hij heeft de door hen aangegeven seksuele grenzen, dan wel de grenzen die voor hem kenbaar moesten zijn, herhaaldelijk overschreden. Verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van de (aanvankelijk) experimentele seksuele voorkeuren van beide vrouwen. Hij is met beide dames een BDSM-relatie aangegaan, heeft hen van hem afhankelijk gemaakt – mede door het verstrekken van cocaïne – en heeft de tussen hen gemaakte afspraken niet gerespecteerd. Dat verdachte geen rekening heeft gehouden met de grenzen van aangeefsters – die voor hem volstrekt duidelijk hadden moeten zijn – en enkel oog heeft gehad voor zijn eigen seksuele genot, rekent de rechtbank hem aan. Verdachte heeft hierdoor ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van beide aangeefsters.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het verstrekken van cocaïne aan deze vrouwen. Verdachte heeft aangeefsters kennis laten maken met het gebruik van cocaïne en dit ingezet als middel om de seksuele grenzen te doen vervagen. Cocaïnegebruik is schadelijk voor de gezondheid van gebruikers. Daarnaast brengt cocaïnegebruik allerlei vormen van criminaliteit met zich mee. Om deze reden dient krachtig te worden opgetreden tegen het bezit ervan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 april 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Verdachte heeft meegewerkt aan psychologisch onderzoek. Uit het hierna opgestelde Pro Justitia rapport van 26 januari 2023 opgesteld door GZ-psycholoog drs. W. Groen volgt dat verdachte niet lijdt aan een psychische stoornis of psychogeriatrische aandoening, met uitzondering van de periode eind 2019 tot en met mei 2020, wanneer er sprake is geweest van een depressieve stoornis. Het wordt zeer onwaarschijnlijk geacht dat dit de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. De onderzoekster concludeert verder dat een parafiele stoornis niet met volledige zekerheid kan worden uitgesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van Reclassering Fivoor van 12 april 2023, opgesteld door reclasseringswerker mevrouw A. Smorenberg. Hieruit komt naar voren dat het recidive risico als laag wordt ingeschat, maar dat de inzet van interventies bij een veroordeling van belang is, omdat een veroordeling mogelijk ontwrichtende consequenties met zich meebrengt voor zijn werk – verdachte is momenteel geschorst vanwege een lopend integriteitsonderzoek – en zijn relatie. Een ambulante behandelverplichting is geïndiceerd ten behoeve van het bespreken van de (eventuele) gevolgen van zijn aanhouding en mogelijke veroordeling. Hierbij kan ook worden gekeken naar mogelijke denkfouten en keuzes die verdachte heeft gemaakt. Ook wordt een meldplicht geadviseerd, zodat de gevolgen van een veroordeling kunnen worden gemonitord en kan worden ingegrepen bij mogelijke ontwrichtende situaties.
Gelet op de ernst van de feiten, waarbij verdachte ernstig inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefsters, kan in deze zaak enkel worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Ter bescherming van aangeefsters, maar ook van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die allen hebben aangegeven bang te zijn voor verdachte, zal de rechtbank contactverboden opleggen. De rechtbank acht het van belang dat deze vrouwen in alle rust hun trauma’s kunnen verwerken.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.200,- aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij 1] moet worden afgewezen, omdat het een onevenredige belasting oplevert voor de strafprocedure.
[benadeelde partij 1] zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding, omdat verdachte van de primair ten laste gelegde seksuele uitbuiting wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel [benadeelde partij 1] niet is gediagnosticeerd met psychisch letsel, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat aan haar door het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.250,-. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het einde van de pleegperiode, te weten 26 mei 2020.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
9.2.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij 2] moet worden afgewezen, omdat het een onevenredige belasting oplevert voor de strafprocedure. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het toe te wijzen bedrag bij een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde aanzienlijk te matigen, omdat er geen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie waarmee financieel voordeel is behaald.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
[benadeelde partij 2] is gediagnosticeerd met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en PTSS, waarna een behandeltraject van 23 behandelingen is gevolgd, onder meer gericht op het verwerken van de traumatische gebeurtenissen van de relatie met verdachte. Naast de gestelde diagnose, staat naar het oordeel van de rechtbank buiten kijk dat aan [benadeelde partij 2] door het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het einde van de pleegperiode, te weten 16 februari 2022.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 284 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 meer subsidiair:
een ander door geweld en/of een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen en te dulden, meermalen gepleegd;
en ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier maanden), van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering:
Veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Inforsa op het adres Duivendrechtsekade 55, 1096 AH te Amsterdam (telefoonnummer 020 590 8100).
Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt voor de maximale duur van één jaar.
-
Ambulante behandeling:
Veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Contactverboden:
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met:
[benadeelde partij 1] (“ [benadeelde partij 1] ”), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
[benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
[getuige 1] (“ [getuige 1] ”), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ; en
[getuige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€ 1.250,- (twaalfhonderdvijftig euro)aan vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 mei 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 1.250,- (twaalfhonderdvijftig euro) te betalen ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 mei 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 22 (tweeëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro)aan vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 1.000,- (duizend euro) te betalen aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en mr. L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 mei 2023.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022230528-1 van 7 november 2022, p. 1; een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2022230528-/HOR-030 van 8 november 2022, p. 2-3.
2.Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met nummer PL1300-2022230528-2/HOR-014 van 7 november 2022, p. 4-6.
3.Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met nummer PL1300-2022230528-2/HOR-015 van 7 november 2022, p. 7-10.
4.Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met nummer PL1300-2022230528-2/HOR-016 van 1 november 2022, p. 11-14.
5.Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met nummer PL1300-2022230528-2/HOR-017 van 4 november 2022, p. 16-19.
6.Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2022230528-2 van 7 november 2022, p. 50-51.
7.Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2022230528/HOR-022 van 8 november 2022, p. 20-28; een proces-verbaal van verhoor aangeefster met nummer PL1300-2022278786-2 (incl. bijlagen) van 20 januari 2023, p. 275-325).