ECLI:NL:RBAMS:2023:3218

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
C/13/679773/ FA RK 20-716
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksvermogen volgens Oekraïens recht met betrekking tot privé- en gemeenschappelijk vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2023 een beschikking gegeven over de verdeling van huwelijksvermogen tussen een vrouw en een man, waarbij het Oekraïense recht van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het privévermogen van de man, een woning, op basis van redelijkheid en billijkheid gemeenschappelijk wordt verklaard. De procedure begon met een tussenbeschikking op 21 oktober 2020, waarin nevenvoorzieningen bij echtscheiding werden behandeld. De rechtbank heeft verschillende rapportages van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) ontvangen over het toepasselijke Oekraïense recht, dat een beperkte gemeenschap van goederen kent. De rechtbank heeft de intenties van partijen en hun gezamenlijke levensstijl in aanmerking genomen bij de beoordeling van de eigendomsstatus van de woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor een significante waardestijging van de woning door haar bijdragen, maar heeft desondanks de woning als gemeenschappelijk verklaard op basis van de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft ook de verdeling van andere activa, zoals een appartement en lijfrente, behandeld en de Wet Verevening Pensioen bij Echtscheiding van toepassing verklaard op het pensioen van de man bij KLM. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/679773/ FA RK 20-716 (veve)
Beschikking d.d. 24 mei 2023 betreffende de verdeling
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P.W.M. Franssen, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.S. Bodha, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Op 21 oktober 2020 is een tussenbeschikking gegeven waarin de rechtbank een beslissing heeft gegeven op de nevenvoorzieningen bij echtscheiding en de zaak is aangehouden ten aanzien van de verdeling.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de na de beschikking van 21 oktober 2020 binnengekomen stukken, waaronder:
  • akte uitlating van de vrouw, ingekomen ter griffie op 15 november 2021;
  • akte uitlating van de man, ingekomen per e-mail op 10 maart 2023;
  • akte uitlating van de vrouw met bijlagen, ingekomen ter griffie 13 maart 2023;
  • reactie van de vrouw op het stuk van de man van 10 maart 2023, ingekomen per mail op 15 maart 2023;
  • reactie van de man op het stuk van de vrouw van 15 maart 2023, binnengekomen op 15 maart;
  • akte uitlating van de man tevens houdende vermeerdering van eis, ingekomen op 20 maart 2023.
1.3.
De rechtbank heeft in de beschikking van 21 oktober 2020 ten aanzien van het toepasselijke Oekraïense recht op bepaalde punten reeds overwogen en de beslissing voor het overige aangehouden in afwachting van het beantwoorden van vragen door het Internationaal Juridische Instituut (hierna het IJI).
1.4.
De rechtbank heeft na de beschikking van 21 oktober 2020 het IJI om rapportage verzocht. Zij heeft op 12 juli 2021 een eerste voorlopige rapport uitgebracht. Hierin heeft het IJI op enkele punten rapport uitgebracht en aangegeven op het leeuwendeel van de hoofdvragen geen antwoord te kunnen geven vanwege het ontbreken van de daarvoor benodigde kennisbronnen.
1.5.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op de tussentijdse rapportage en het gewenste verdere verloop van de procedure.
1.6.
Op de mondelinge behandeling van 17 november 2021 heeft de rechtbank met partijen op een regiezitting gesproken over de mogelijkheden voor nadere rapportage ten aanzien van het Oekraïense recht en de opties voor het vinden van een ter zake deskundige, binnen of buiten Nederland. De rechtbank heeft partijen daarbij voorgehouden dat op basis van de rapportage van 12 juli 2021 de rechtbank nog onvoldoende is ingelicht. Partijen zijn niet in staat gebleken gezamenlijk een deskundige te vinden. De door de kant van de vrouw aangedragen deskundige heeft geen instemming van de man kunnen vinden.
1.7.
De rechtbank heeft hierop besloten dat het IJI om nadere informatie zal worden verzocht en heeft de zaak hiertoe nader pro forma aangehouden. De rechtbank heeft hierop veelvuldig per e-mail en telefoon contact gehad met het IJI voor de vraag wie in Oekraïne als deskundige geraadpleegd zal worden, (door het IJI als correspondent aangemerkt).
1.8.
Het IJI heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke correspondenten in Oekraïne en deze voorgedragen aan de rechtbank. De rechtbank heeft hierop een correspondent aangewezen voor de beantwoording van de voorliggende vragen. Door dit proces van het vinden van een correspondent en door het uitbreken van de oorlog in Oekraïne in deze periode heeft het enige tijd geduurd voor de rechtbank de rapportage heeft kunnen ontvangen. De rechtbank heeft tevens tussentijds op verzoek van de correspondent antwoord gegeven op haar aanvullende vragen/verheldering die werd verzocht ten aanzien van de voorgelegde vragen.
1.9.
Op 25 november 2022 heeft het IJI een aanvullende rapportage uitgebracht met daarin begrepen de Legal Opinion van mevrouw mr. Moroz, de correspondent in Kiev (Oekraïne).
1.10.
De rechtbank heeft met partijen op de mondelinge behandeling van 22 maart 2023 gesproken over de rapportage van het IJI van 25 november 2022. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld de verzoeken en verweren, en de daaraan ten grondslag liggende stellingen, nader aan te vullen met het oog op de bevindingen van het IJI.
1.11.
De beschikking is nader bepaald op heden.

2.Processuele orde

2.1.
De vrouw heeft bij haar stuk van 13 maart 2023 haar verzoek aangevuld in die zin dat zij een voorwaardelijk vergoedingsrecht heeft ingediend ten aanzien van de door haar sinds december 2003 betaalde kosten voor de [adres 1] , zijnde een bedrag van € 148.263,-. Tevens heeft zij haar standpunten gewijzigd over de waarde van de [adres 2] waarvan uitgegaan kan worden bij de verdeling.
Bij haar stuk van 15 maart 2023 heeft de vrouw een verklaring van recht verzocht ten aanzien van het pensioen.
2.2.
De man heeft bij zijn stuk van 20 maart 2023 een vermeerdering van eis ingediend. De vordering ten aanzien van de huurinkomsten heeft de man uitgebreid over de periode augustus 2014 tot en met mei 2019 en daarmee verhoogd van een bedrag van
€ 87.320,- naar een bedrag van € 124.120,- (verschil € 36.800,-) en hij heeft een vordering ingesteld tot het betalen van een gebruikersvergoeding door de vrouw over de periode vanaf juli 2019, wat neerkomt op een bedrag van € 52.900,-.
2.3.
Partijen hebben over en weer bezwaar gemaakt tegen de late indiening hiervan, althans gesteld dat gelijkluidend dient te worden omgegaan met de beide vermeerderingen van eis.
2.4.
De rechtbank heeft partijen op de mondelinge behandeling van 22 maart 2023 gelegenheid gegeven hun standpunten naar voren te brengen.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de verzoeken van partijen rekening houden met alle (aanvullende en vermeerderde) verzoeken en aanvullende stukken van partijen, ook al zijn deze ten dele te laat ingediend. De rechtbank is van oordeel dat partijen, gezien de duur en de complexiteit van de procedure en de voorliggende vragen een gerechtvaardigd belang hebben bij een zo compleet mogelijk oordeel op hun verzoeken. De aanvullingen op de verzoeken en de in die zin ingenomen standpunten borduren naar het oordeel van de rechtbank voort op de reeds eerder ingenomen standpunten. Partijen hebben hier tijdens de mondelinge behandeling mee ingestemd en hebben ook voldoende gelegenheid gehad om zich ter zake inhoudelijk te verweren.

3.Het recht

3.1.
In de beschikking van 21 oktober 2020 is overwogen dat op het tussen partijen geldende huwelijksvermogensregime het Oekraïense recht van toepassing is vanaf de datum van huwelijkssluiting op 21 augustus 2009 tot 1 januari 2019 en dat van 1 januari 2019 tot 9 augustus 2019 (het moment dat de gemeenschap is ontbonden) het Nederlands recht van toepassing is.
Uitleg (bij herhaling) van het Oekraïense recht en de aanvullende beantwoording van de vragen door het IJI.
3.2.
De rechtbank zal kort samenvatten hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van het Oekraïense recht en dan in het bijzonder het Oekraïense Familie Wetboek (hierna OFW). Uit het advies volgt dat het Oekraïense recht en in het bijzonder het OFW worden beheerst door de redelijkheid, billijkheid en goede trouw. Deze beginselen zijn de kernwaarden waarop het Oekraïense familierecht is geënt en zij spelen een belangrijke rol bij de invulling van de uitleg over de artikelen zoals voorgelegd aan het IJI.
3.3.
Het OFW kent als wettelijk stelsel een beperkte gemeenschap van goederen. De echtgenoten hebben ieder een persoonlijk vermogen en daarnaast is er een gemeenschappelijk vermogen.
Artikel 57 OFW bevat een opsomming van vermogensbestanddelen die tot het privévermogen van de desbetreffende echtgenoot gerekend worden. Daarbij gaat het in het bijzonder om het voorhuwelijks vermogen van iedere echtgenoot en het staande huwelijk verkregen vermogen verkregen uit erfrecht en schenking. Vruchten en inkomsten uit het privévermogen behoren op de voet van artikel 58 eveneens tot het privévermogen. Op voet van de artikelen 57, 58 en 59 van de OFW blijven ook de vruchten van een privébestanddeel behoren tot het privévermogen van de betreffende echtgenoot, zelfs als deze op de gemeenschappelijke rekening zijn gestort en/of besteed aan het gezin. Voor zover één der echtgenoten met privémiddelen bijdraagt aan een gemeenschappelijk goed, blijft de aanspraak voor het gedeelte dat de bijdrage beloopt privé-eigendom.
Het gemeenschappelijk vermogen bestaat onder meer uit staande huwelijk verkregen zaken, het door arbeid verkregen vermogen, rente, bepaalde uitkeringen en zaken die voor de beroepsuitoefening van de echtgenoten noodzakelijk zijn. Uitgangspunt is dat iedere echtgenoot een gelijk aandeel heeft in het gemeenschappelijk vermogen.
Partijen kunnen een afwijkende verdeling afspreken. Daarnaast kan de rechter in het kader van de door hem tot stand te brengen verdeling een andere verdeelsleutel hanteren wanneer essentiële (wezenlijke) omstandigheden van partijen en/of hun minderjarige kinderen dit rechtvaardigen.
Artikel 60 OFW geeft aan dat hetgeen gedurende het huwelijk is verworven gezamenlijk vermogen van de echtgenoten is, los van de vraag of er op enige wijze is bijgedragen aan de verwerving daarvan.
Artikel 62 OFW geeft de gronden aan waarop de rechter een privébestanddeel gemeenschappelijk kan verklaren. Dit gebeurt op voet van lid 1 van voornoemd artikel als er ten gevolge van de door de andere echtgenoot ingezette geldelijke bijdragen dan wel arbeidsinspanningen een aanzienlijke waardestijging van het goed heeft plaatsgevonden.
Op voet van lid 2 kan hetgeen het betreffende bestanddeel aan vruchten oplevert gemeenschappelijk worden verklaard indien dit het resultaat is van de bijdragen, arbeid, onderhoudsinspanningen, verzorging of beheer van de ene echtgenoot aan het tot de andere echtgenoot behorende vermogen.
De essentie om te komen tot toepassing van dit artikel is erin gelegen dat het moet zien op een significante bijdrage. Uit de rapportage van het IJI is voorts duidelijk geworden dat een waardestijging niet het gevolg kan zijn van:
  • wisselkoersschommelingen;
  • wijziging van de marktprijzen;
  • algemene prijsstijging van het onroerend goed;
  • inflatie;
  • andere factoren die geen verband houden met een bedrag aan geldelijke of arbeidskosten van de echtgenoten of echtgenoot, die geen eigenaar is, die tot het desbetreffende vermogensbestanddeel heeft bijgedragen.
Als de rechter een goed gemeenschappelijk verklaart wordt dit onderling verdeeld. Indien de rechter een dergelijke vordering afwijst resteert de mogelijkheid tot het bepalen van een geldelijke vergoeding van gedane investeringen.
Als een goed gemeenschappelijk wordt verklaard volgt daaruit dat ook de op het goed rustende verplichtingen gemeenschappelijk door de echtgenoten dienen te worden gedragen.
Art 57 lid 5 OFW handelt over de wijze waarop een kapitaalverzekering tot het gemeenschappelijk dan wel privévermogen gaat behoren. De vraag of een dergelijke verzekering tot het privé dan wel gemeenschappelijk vermogen behoort wordt beantwoord door de vraag vanuit welke bron de premies zijn gedragen. Op de partij die zich erop beroept dat deze vanuit privémiddelen is bekostigd ligt de stelplicht dienaangaande.
3.4.
Naast de beantwoording van de door de rechtbank voorgelegde vragen heeft mevrouw Moroz in haar Legal Opinion uiteengezet op welke gronden een goed gemeenschappelijk kan worden. Op voet van artikel 74 OFW, in samenhang met de uitspraak van de “ Grand Chamber of the Supreme Court” van Oekraïne (hierna Supreme Court) van 8 december 2021 kan een goed door vaststelling hiervan door de rechter gemeenschappelijk worden gedurende de samenwoning van de niet-gehuwden. Hiervoor is vereist dat het goed is verkregen tijdens samenwoning van de partijen en dat zij leven als gezin, een huishouden delen en wederzijdse rechten en verplichtingen vervullen.
3.5.
Het Oekraïense familierecht kent geen bepalingen ten aanzien van pensioenverevening.

4.De verdere beoordeling

4.1.
De rechtbank houdt rekening met de beschikking van 21 oktober 2020 , die als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
4.2.
Tussen partijen is niet in geding dat het in dit geschil nog gaat om de navolgende bestanddelen:
Activa:
- woonhuis aan de [adres 2] ,
- appartement aan de [adres 1] ,
- lijfrenteverzekering,
- bankspaarrekening bij de ING die aan de hypotheek van de [adres 2] is gekoppeld, bekend onder nummer [rekeningnummer 1] ,
- saldi op verschillende bankrekeningen;
Passiva:
- bankspaarhypotheek gekoppeld aan de [adres 2] met nummers [hypotheeknummer 1]
en [hypotheeknummer 2] ;
- hypotheken gekoppeld aan de [adres 1] met nummers [hypotheeknummer 3]
en [hypotheeknummer 4] ;
- studieschuld van de man ten bedrage van € 6.364,=
[adres 1]
4.3.
Het grootste geschilpunt tussen partijen betreft de status van de [adres 1] . Vaststaat dat de man zijn aandeel in deze woning voor het huwelijk heeft verkregen, zodat het in beginsel naar Oekraïens recht tot zijn privévermogen behoort. De vrouw stelt echter dat de woning gelet op alle omstandigheden op grond van artikel 62 dan wel artikel 74 van het OFW gemeenschappelijk moet worden verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat de overwegingen ten aanzien van de [adres 1] enkel zien op het 99% aandeel van de man en niet op de 1% van zijn vader. Waar de rechtbank het heeft over de [adres 1] , wordt daarmee het aandeel van de man bedoeld.
Ten aanzien van de toepassing van artikel 62 lid 1 van het OFW overweegt de rechtbank dat in de Legal Opinion van mr. Moroz (punten 10 tot en met 24) uitvoerig uiteengezet wordt op welke gronden een privé goed (onroerend goed) kan worden aangemerkt als gemeenschappelijk vermogen van partijen. Daartoe behoren investeringen van geldelijke aard, dan wel andere fysieke inspanningen, die zorgen voor een aanzienlijke stijging van de waarde. Ook wordt inzichtelijk gemaakt welke factoren voor toename in de waardes juist niet in aanmerking kunnen worden genomen. De nadruk wordt erop gelegd dat het niet kan gaan om een enkele waardestijging maar moet gaan om een significante waardestijging over de betreffende periode. Naar het oordeel van de rechtbank is de vrouw er niet in geslaagd om aan te tonen dat een bijdrage van haar, in arbeid dan wel geld heeft geleid tot een dergelijke waardestijging, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van de man op dit punt. Niet is gebleken van een bijdrage, anders dan de rentebetalingen op de hypothecaire lening, die tot het oordeel moet leiden dat een geldelijke bijdrage van de vrouw tot een significante waardestijging heeft geleid. Ook heeft de vrouw, anders dan een enkele stelling op dit punt, niet nader onderbouwd op welke andere wijze zij concreet zou hebben bijgedragen aan het beheer, de verbetering, onderhoud dan wel renovatie van het appartement
enop welke wijze dit tot een waardestijging zou hebben geleid. Dit leidt tot het oordeel dat het appartement aan de [adres 1] niet op deze grond een gemeenschappelijk goed is geworden.
De rechtbank ziet echter aanleiding om op grond van artikel 74 OFW, in samenhang met voornoemde uitspraak van 8 december 2021 van de Supreme Court, de woning als gemeenschappelijk aan te merken. De rechtbank betrekt daarin de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals deze niet enkel in het Nederlandse recht de verhouding tussen (gewezen) echtgenoten beheerst, maar zoals deze ook expliciet een rol van betekenis heeft binnen het Oekraïense recht. Zoals blijkt uit punt 31 en verder van de Legal Opinion is de redelijkheid en billijkheid een kernwaarde van het Oekraïense familierecht, die betrokken wordt bij de invulling van voornoemde artikelen. De toepassing daarvan in deze zaak leidt er dus niet toe dat de rechtbank aan de toepasselijkheid van het Oekraïense recht voorbijgaat nu de redelijkheid en billijkheid een zelfstandige grondslag vormen binnen dit recht.
Voor zover de man heeft willen betogen dat de rechtbank met de toepassing van de redelijkheid en billijkheid een onjuiste (Nederlandse) maatstaf hanteert, is met het voorgaande voldoende aan dit verweer beantwoord.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die uit de stellingen van partijen zijn komen vast te staan.
Partijen hebben elkaar in 2001 in Duitsland leren kennen en hebben gedurende twee jaar een lange afstandsrelatie onderhouden. De vrouw heeft zich eind 2003 bij de man in Nederland gevoegd. De vrouw is per december 2003 in de basisregistratie personen in Nederland ingeschreven, naar haar eigen zeggen omdat zij dit niet eerder kon doen. Volgens de vrouw is zij op 3 november 2003 naar Nederland gekomen en gaan samenwonen met de man. Anders dan de man ter zitting heeft aangevoerd is de woning niet al door de man gekocht los van zijn intenties met de vrouw, maar is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat deze juist met het oog op hun samenwoning is gekocht. Naar eigen zeggen van de man heeft zijn vader enkel met het oog op het verkrijgen van de benodigde financiering een aandeel van 1% in de woning verkregen en zijn hierin geen andere redenen gelegen. Partijen hadden een bestendige relatie en hadden serieuze bedoelingen met elkaar en de samenwoning in het appartement dient te worden bezien in het licht van hun relationele en familiale intenties. De verhuizing van de vrouw naar Nederland is gelegen geweest in de relatie met de man en de machtiging voor verblijf (MVV) van de vrouw is gekoppeld geweest aan verblijf in relationele zin bij de man. Partijen hebben na aanschaf van de woning circa 8 maanden bij de ouders van de man gewoond, nu de woning ingrijpend verbouwd moest worden. De stelling van de vrouw dat zij reeds bij de notariële overdracht aanwezig was heeft de man onvoldoende weersproken in het licht van de gemotiveerde en gedetailleerde uiteenzetting van de vrouw over de gang van zaken rondom het appartement. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook voldoende vast dat partijen al samenwoonden op het moment dat de man de woning kocht. Na de verbouwing hebben partijen als gezin in de woning geleefd, eerst met de broer van de man erbij en later met hun eerstgeborene. Partijen zijn getrouwd gedurende de jaren dat zij op de [adres 1] woonden. De vrouw heeft, naar de rechtbank begrijpt, door de beperkingen vanuit de verblijfsvergunning niet direct gewerkt, maar de benodigde taalcursussen gedaan en is medio 2004 met werken aangevangen. Door de vrouw is, in het licht van de beperkte betwisting hiervan, voldoende gemotiveerd gesteld dat zij van meet af aan haar inkomen aan de man overmaakte, eerst op zijn privérekening en later op de en/of-rekening en dat partijen hiervan alle kosten voor het appartement en het gezamenlijke huishouden voldeden. In de jaren van hun samenwoning hebben partijen zich jegens het appartement gedragen alsof sprake was van een gemeenschappelijkheid.
De man en de vrouw hebben vervolgens in 2010, dus na hun trouwen, de woning aan de [adres 2] gekocht en in overleg het appartement aan de [adres 1] verhuurd, welke huurinkomsten op de en/of rekening zijn gestort en zijn besteed aan het huishouden en gezin en ter voldoening van de lasten van het appartement aan de [adres 1] . Na het uiteengaan van partijen is door de vrouw aan de eigenaarslasten van de [adres 1] meebetaald, anders dan uit hoofde van bijvoorbeeld een huurovereenkomst. Voor de rechtbank is genoegzaam duidelijk geworden dat partijen de grondslag hiervoor aanvankelijk hebben gestoeld op hun veronderstelling van gezamenlijk eigenaarschap van de [adres 1] . Dat de vrouw recent in verhouding minder is gaan betalen vanwege verminderde inkomsten, maakt dit niet anders. Anders dan (ter zitting) door de man betoogd is het niet zo dat de man de woning vanuit eigen middelen heeft gefinancierd en verbouwd. De man heeft met zijn vader een hypothecaire lening afgesloten voor de aanschaf en verbouwing van de woning, op welke lening nimmer is afgelost. Enkel tot de vrouw in 2004 is gaan werken heeft de man alleen de rente betaald en is dit nadien door partijen samen gedaan.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid in deze maakt dat een factor van betekenis is gelegen in het feit dat partijen voorhuwelijks geen afspraken hebben gemaakt over het toepasselijke recht, geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, geen beperkingen hebben afgesproken ten aanzien van het appartement aan de [adres 1] en bij aanvang en gedurende hun huwelijk zijn uitgegaan van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht op hun huwelijksvermogensregime en dus van een gemeenschap in algehele zin, waar het voorhuwelijks bezit wordt opgenomen in de huwelijksgoederengemeenschap.
Partijen hebben stilzwijgend en expliciet geleefd naar de regels van dit huwelijksstelsel, bijvoorbeeld al door het gezamenlijk ontvangen van alle (huur-)inkomsten en het betalen van alle lasten vanuit alle hun gezamenlijk ter beschikking staande middelen zonder dat hierover nadere afspraken zijn gemaakt. Partijen hebben met het oog op de echtscheiding afspraken gemaakt uitgaande van een gemeenschap van goederen en hebben, ware het niet voor de vragen van de rechtbank op dit punt, nooit eerder de toepasselijkheid van het Oekraïense recht en daarmee een ander huwelijksgoederenregime overwogen.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede de duur van de relatie en het huwelijk van partijen, de uit de relatie en het huwelijk geboren minderjarige kinderen, de intenties van partijen tijdens het huwelijk en de postrelationele solidariteit van gewezen echtgenoten die door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst, is de rechtbank van oordeel dat op grond van artikel 74 OFW, aangevuld met de redelijkheid en billijkheid, het appartement aan de [adres 1] als gemeenschappelijk eigendom van partijen moet worden beschouwd. De rechtbank verklaart het aandeel van 99% van de man in dit appartement daarom gemeenschappelijk en betrekt het in de verdeling. Uit de Legal Opinion vloeit dat partijen daarmee gelijke aandelen hebben in het oorspronkelijke aandeel van de man.
4.4.
Uit het Oekraïense recht vloeit daarnaast voort dat partijen met het gemeenschappelijk verklaren van de woning, gezamenlijk aansprakelijk zijn geworden voor de op de woning rustende lasten. Dit betekent dat, voor zover de man aansprakelijk is voor de hypothecaire geldlening, de kosten voor de VvE en bijvoorbeeld verplichte servicekosten, de vrouw deze lasten samen met hem dient te dragen. Gezien de wijze van verdeling van de kosten in de afgelopen jaren is, naar het oordeel van de rechtbank, hieraan reeds invulling gegeven door partijen.
4.5.
Nu de vrouw de woning toebedeeld wenst te krijgen zal de rechtbank een spoorboekje bepalen voor de overdracht van de woning aan haar, onder voorwaarde van voldoening van het aandeel van de man in de overwaarde.
De rechtbank kan niets bepalen over het 1% aandeel van de vader van de man in het appartement. Partijen dienen er gezamenlijk zorg voor te dragen dat, indien nodig, bij een eventuele overdracht aan de vrouw ook het aandeel van de vader van de man aan haar wordt toebedeeld. Partijen zullen er daarnaast voor moeten zorgen dat de vader van de man en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid worden ontslagen ter zake de hypothecaire geldlening die op de woning rust. De rechtbank acht het gezien het lange tijdsverloop van de procedure redelijk als voor de waarde aangesloten wordt bij de huidige waarde en niet de waarde waarvan eerder is uitgegaan in deze procedure. De vrouw zal drie makelaars mogen aanwijzen die de woning kunnen taxeren en de man mag hieruit één makelaar aanwijzen die de opdracht voor taxatie krijgt.
Vordering man ten aanzien van de huurinkomsten
4.6.
Nu de rechtbank het appartement aan de [adres 1] gemeenschappelijk verklaart, zijn de daaruit vloeiende huurinkomsten ook gemeenschappelijk inkomen geworden en is de rechtsgrond onder de vordering van de man komen te ontbreken. De rechtbank wijst dit verzoek van de man dan ook af.
Vergoedingsrecht vrouw eigenaarslasten [adres 1]
4.7.
Naar de rechtbank heeft begrepen dient het verzoek van de vrouw tot vergoeding van de door haar betaalde hypothecaire en overige eigenaarslasten gezien te worden als een voorwaardelijk verzoek ingeval het appartement tot het privévermogen van de man was blijven behoren. Nu de rechtbank het appartement gemeenschappelijk verklaart behoeft het verzoek geen bespreking.
Gebruiksvergoeding [adres 1]
4.8.
De man heeft verzocht om, in het geval de woning aan de [adres 2] opnieuw moet worden getaxeerd, een gebruiksvergoeding vast te stellen over de periode sinds het uiteengaan van partijen dat de vrouw op de [adres 1] woont. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. De vrouw heeft al jaren alleen het gebruik van de [adres 1] en de man het gebruik van de [adres 2] , terwijl die laatste een luxere woning betreft. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij op basis van de afspraken die partijen hebben gemaakt altijd naar rato heeft bijgedragen in de gemeenschappelijke kosten van beide woningen. De rechtbank ziet in deze situatie geen aanleiding om alsnog een gebruikersvergoeding vast te stellen. De rechtbank wijst dit verzoek van de man af.
Nu het verzoek van de vrouw om een gebruikersvergoeding vast te stellen voor het gebruik van de [adres 2] alleen is verzocht voor het geval de door de man verzochte gebruikersvergoeding wordt toegewezen, hoeft dit verzoek geen bespreking meer.
De woning aan de [adres 2] .
4.9.
Tussen partijen is niet in geding dat deze woning gemeenschappelijk is geworden door de aanschaf hiervan door partijen gedurende het huwelijk. De man wenst de woning nog steeds over te nemen. Tussen partijen is in geding van welke waarde dient te worden uitgegaan. Initieel heeft de vrouw ingestemd met toedeling aan de man tegen een waarde van € 550.000,-, thans verzoekt zij de woning te laten taxeren naar de waarde per heden. De man maakt hiertegen bezwaar, stellende dat partijen nu eenmaal al afspraken hierover hebben en dat het onredelijk en bezwarend voor hem zou zijn als de woning per heden wordt getaxeerd.
De rechtbank acht het redelijk als de woning aan de [adres 2] tegen de huidige waarde wordt verdeeld en verwijst hiervoor naar hetgeen is overwogen op dit punt bij de [adres 1] . Daarbij betrekt de rechtbank dat de waardes die partijen in eerste instantie hebben gehanteerd mede gebaseerd waren op het uitgangspunt begin 2019 dat zij binnen afzienbare tijd, naar Nederlandse recht, de beide woningen zouden verdelen. Bij het innemen van de stellingen over de waardes had geen van partijen kunnen voorzien dat de echtscheidingsprocedure de wending zou nemen, die hij heeft genomen en dermate lang zou duren. Dit alles maakt dat voor de verdeling van de beide woningen niet langer aangesloten kan worden bij de waarde van circa vier jaar geleden.
Ook voor de verdeling van de [adres 2] zal de rechtbank een zogenoemd spoorboekje opnemen, waarbij het uitgangspunt is dat de man de gelegenheid krijgt de woning over te nemen onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en onder voldoening van haar aandeel in de overwaarde.
De bankspaarrekening bij de ING gekoppeld aan de hypotheek van de [adres 2] , bekend onder nummer [rekeningnummer 1] ,
4.10.
Ingeval de man de woning aan de [adres 2] kan overnemen zal hij de vrouw ten tijde van de overdracht de helft van de waarde van de polis op datum indiening van het verzoek tot echtscheiding (9 augustus 2019) dienen te vergoeden. De waardestijging hierna is voor saldo van de man, nu de rechtbank ervan uitgaat dat de man vanaf dat moment de premies heeft gedragen.
Mocht de woning aan de [adres 2] aan een derde worden verkocht, dan heeft de vrouw op dezelfde gronden als hiervoor genoemd aanspraak op de helft van de waarde van de polis op 9 augustus 2019, welk bedrag aan haar dient te worden voldaan op moment van levering van de woning aan een derde.
De lijfrente polis van de vrouw bij de Rabobank
Partijen twisten of deze polis op grond van artikel 57 lid 5 OFW tot het gemeenschappelijk vermogen van partijen dan wel het privévermogen van de vrouw behoort. Niet in geding is dat de polis valt onder de reikwijdte van voornoemd artikel nu het een vrijwillige persoonlijke kapitaalverzekering betreft. De vrouw heeft aangegeven dat deze vanuit haar eigen inkomen is betaald, wat door de man is betwist.
Zoals uit het advies van het IJI en de Legal Opinion volgt is voor de oormerking van het goed bepalend vanuit welke bron de premie is betaald. Anders dan de vrouw meent kan niet worden vastgesteld dat de premie vanuit haar eigen inkomen is betaald. De premie is voldaan vanaf de gezamenlijk bankrekening, waarop de vrouw weliswaar haar inkomen liet overmaken, maar waarmee niet is gezegd dat enkel haar inkomen is besteed aan het betalen van de premie. Nu het inkomen van partijen gedurende het huwelijk als gemeenschappelijk heeft te gelden ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om de polis als privé aan te merken. Dit maakt dat de waarde van de polis op 9 augustus 2019 tussen partijen verdeeld moet worden. De rechtbank gaat daarbij evenals partijen uit van de peildatum van 9 augustus 2019 (de datum van indiening van het verzoekschrift) voor de verdeling van polissen en bankrekeningen.
Bankrekeningen
4.11.
Na nader debat ter zitting hebben partijen hun afspraken herhaald dat zij ieder gerechtigd zijn tot de saldi van de bankrekeningen op zijn/haar naam, zonder verdere verrekening van deze saldi. Daarbij hanteren partijen als peildatum voor de saldi de datum van indiening van het verzoekschrift. De man zal de vrouw verder nog inzage geven in het verloop van het saldo van de bankrekening bij de Binqbank op en om de peildatum onder verstrekking van een afschrift hiervan. De man zal dit uiterlijk binnen twee weken na de zitting aan de vrouw hebben doen toekomen.
De vrouw heeft aangegeven de verzoeken ten aanzien van de Oranjespaarrekeningen niet te handhaven, in het licht van de stelling van de man dat deze zijn opgeheven.
Auto
4.12.
Bij voornoemde beschikking heeft de rechtbank reeds over de auto overwogen. Voor zover de man nog niet aan de vrouw haar aandeel in deze auto heeft voldaan, zal de rechtbank bepalen dat dit binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking dient te gebeuren.
Pensioen
4.13.
De vrouw heeft verzocht voor recht te verklaren dat het in Nederland opgebouwde pensioen van de man bij KLM onder de Wet verevening pensioenrechten (WVPS) valt. De man heeft gesteld dat er op grond van het OFW geen pensioenaanspraken ontstaan, dan wel heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank op dit punt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van artikel 1 (lid 7) de WVPS van toepassing is, ongeacht de toepasselijkheid van het OFW op het huwelijksvermogen van partijen, voor zover er door partijen in Nederland pensioenen zijn opgebouwd waar zij op grond van de WVPS een aanspraak op zouden hebben. Nu op grond van de stukken die de vrouw in het geding heeft gebracht het pensioen bij KLM geacht wordt een pensioen in de zin van de WVPS te zijn, kan het door de vrouw verzochte worden toegewezen.
4.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat als volgt wordt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt de
wijze van verdelingvan de woning aan de [adres 2] als volgt vast:
Partijen dienen de woning te laten taxeren per waarde heden. De vrouw zal hiervoor drie makelaars uitzoeken die de woning kunnen taxeren en de man kiest hiervan één uit die de taxatie uitvoert. De vrouw levert de drie namen binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking en de man kiest binnen één week na aanlevering van de namen de taxateur;
Partijen verstrekken gezamenlijk binnen één week na de keuze van de man de opdracht aan de taxateur;
De woning wordt aan de man toebedeeld tegen de door de taxateur te bepalen waarde onder voorwaarde dat de vrouw door de verstrekker van de hypothecaire geldeling zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening (bankspaarhypotheek bij de ING-bank met nummers [hypotheeknummer 1] en [hypotheeknummer 2] );
Voor het bepalen van de hoogte van de onderbedelingssom van de vrouw ter zake deze woning gaan partijen uit van de hoogte van de hypothecaire geldlening per datum overdracht;
De man zal de vrouw uiterlijk binnen drie maanden na de taxatie uitsluitsel geven over zijn mogelijkheid om de woning over te nemen
Indien de man de woning kan overnemen dient de notariële levering plaats te vinden binnen één maand nadat de man de vrouw heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
Bij overname door de man komen de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) voor zijn rekening;
Indien de man binnen de genoemde termijn er niet in slaagt de woning over te nemen, dan zal de woning door partijen te koop worden aangeboden. Partijen dienen alsdan op de wijze zoals hieronder 1 en 2 beschreven een makelaar aan te wijzen die de verkoop van de woning zal begeleiden, niet zijnde de makelaar die de woning eerder heeft getaxeerd;
Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar een bindende marktconforme vraagprijs bepalen;
Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen. De makelaar mag alsdan namens partijen het bod accepteren;
Als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n),
De hypothecaire geldlening zal bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning, waarna de resterende netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld, dan wel waarbij ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
De verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen bij verkoop aan een derde door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
Bepaalt dat indien één van partijen zijn medewerking onthoudt aan enige rechtshandeling die strekt tot de verkoop en/of levering van de woning, deze uitspraak daarvoor in de plaatst treed;
Bepaalt dat de aan de woning verbonden hypothecaire bankspaarrekening bij de ING, bekend onder nummer [rekeningnummer 1] , zal worden verdeeld tussen partijen per waarde op 9 augustus 2019;
5.2.
stelt vast dat (het aandeel van de man in) het appartement aan de [adres 1] gemeenschappelijk eigendom is van partijen;
stelt de
wijze van verdelingvan (het aandeel van de man in) het appartement aan de [adres 1] als volgt vast:
1. Partijen dienen het appartement te laten taxeren per waarde heden. De vrouw zal hiervoor drie makelaars uitzoeken die het appartement kunnen taxeren en de man kiest hiervan één uit die de taxatie uitvoert. De vrouw levert de drie namen binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking en de man kiest binnen één week na aanlevering van de namen de taxateur;
2. Partijen verstrekken gezamenlijk binnen één week na de keuze van de man de opdracht aan de taxateur;
3. Het appartement wordt aan de vrouw toebedeeld tegen de door de taxateur te bepalen waarde onder voorwaarde dat de man en zijn vader door de verstrekker van de hypothecaire geldeling zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening (bij de ING-bank met nummers [hypotheeknummer 3] en [hypotheeknummer 4] ), een en ander met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het aandeel van de vader van de man in het appartement;
4. Voor het bepalen van de hoogte van de over- dan wel onderbedelingssom van de man ter zake dit appartement gaan partijen uit van de hoogte van de hypothecaire geldlening per datum overdracht;
5. De vrouw zal de man uiterlijk binnen drie maanden na de taxatie uitsluitsel geven over zijn mogelijkheid om het appartement over te nemen
6. Indien de vrouw het appartement kan overnemen dient de notariële levering plaats te vinden binnen één maand nadat de vrouw de man heeft bericht dat zij het appartement kan overnemen;
7. Bij overname door de vrouw komen de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) voor haar rekening;
8. Indien de vrouw binnen de genoemde termijn er niet in slaagt het appartement over te nemen, dan zal het appartement door partijen te koop worden aangeboden. Partijen dienen alsdan op de wijze zoals hieronder 1 en 2 beschreven een makelaar aan te wijzen die de verkoop van het appartement zal begeleiden, niet zijnde de makelaar die de woning eerder heeft getaxeerd;
9. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar een bindende marktconforme vraagprijs bepalen;
10. Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van het appartement de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen. De makelaar mag alsdan namens partijen het bod accepteren;
11. Als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het appartement aan (een) derde(n),
12. De hypothecaire geldlening zal bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht worden afgelost uit de verkoopopbrengst van het appartement, waarna de resterende netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld, dan wel waarbij ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
13. De verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen bij verkoop aan een derde door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
14. Bepaalt dat indien één van partijen zijn medewerking onthoudt aan enige rechtshandeling die strekt tot de verkoop en/of levering van de woning, deze uitspraak daarvoor in de plaatst treed;
5.3.
stelt de verdeling van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap voor het overige als volgt vast:
5.3.1.
bepaalt dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de waarde van de lijfrentepolis op de peildatum 9 augustus 2019, bekend onder nummer [rekeningnummer 2] op naam van de vrouw;
5.3.2.
bepaalt dat de auto, type Mazda 6, 1.8 Sportbreak, aan man wordt toebedeeld onder voldoening van € 500,- aan de vrouw uit hoofde van overbedeling van de man,
5.3.3.
bepaalt dat partijen ieder voor zich gerechtigd zijn tot het saldo op de bankrekeningen op zijn/haar naam, zonder nadere verrekening van die saldi;
5.3.4.
bepaalt dat de man binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking aan de vrouw de stukken van de Binqbank doet toekomen, zoals opgenomen onder 4.11;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
verklaart voor recht dat op het pensioen van de man bij de KLM de Wet Verevening Pensioen bij Echtscheiding van toepassing is;
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. de Vos, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.E. Meijer op 24 mei 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..