ECLI:NL:RBAMS:2023:3211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
13.112129.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting met dwang en seksuele handelingen in Amsterdam

Op 17 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 april 2022, waarbij de verdachte de aangeefster in een auto heeft meegenomen, haar op de grond heeft geduwd en seksuele handelingen heeft verricht zonder haar toestemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster in een kwetsbare positie heeft gebracht, aangezien zij onder invloed van alcohol verkeerde en in paniek was. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties, en heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en een voorwaardelijke tbs-maatregel opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft benadrukt dat de handelingen van de verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangeefster vormen, en dat de gevolgen van dergelijk gedrag langdurig kunnen zijn voor het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.112129.22
Datum uitspraak: 17 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
wonende op het adres [adres verdachte] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 mei 2023. Verdachte was op die zitting aanwezig. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Bouwmeester, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort samengevat – beschuldigd van verkrachting van [slachtoffer] op 22 april 2022 te Amsterdam, door haar in een auto mee te nemen, haar op de grond te duwen, haar onderbroek uit te trekken en/of zijn vingers in haar vagina te duwen.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Inleiding

Op 22 april 2022 ontving de politie een melding dat bij [locatie 1] in Amsterdam zich een vrouw had gemeld, die onder het bloed zat en verklaarde te zijn verkracht. De vrouw, genaamd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), verklaarde ten overstaande van de politie dat zij haar verjaardag had gevierd in de stad en daarbij gedronken had. Ze was met een taxi (Uber) ergens heen gebracht, maar herkende toen zij uitstapte vervolgens niet waar zij was. Zij is toen in een andere taxi gestapt. De chauffeur van deze auto zou haar hebben meegenomen naar de bosjes en daar onder andere zijn vingers in haar vagina hebben geduwd. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze handelingen en, zo ja, of dat verkrachting oplevert.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de voor verkrachting vereiste dwang ontbreekt. Verdachte erkent dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar ontkent dat daar enige vorm van dwang mee gemoeid is geweest. Los daarvan leveren de drie tenlastegelegde handelingen geen dwang op in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht (Sr). Als de rechtbank oordeelt dat deze handelingen wel dwang opleveren, dan is de dwang niet van dien aard dat [slachtoffer] zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel is zij niet door toedoen van verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat zij zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Hier komt bij dat [slachtoffer] op essentiële onderdelen inconsistent heeft verklaard en diverse keren heeft aangegeven dat zij het niet meer weet of het zich niet goed kan herinneren.
Subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken wegens gebrek aan opzet. Verdachte ontkent de intentie te hebben gehad om enige vorm van dwang uit te oefenen of [slachtoffer] opzettelijk in een situatie te hebben willen brengen waarin zij geen weerstand zou kunnen bieden. Hij heeft verklaard dat hij spijt heeft en hij in eerste instantie daar was om haar te helpen. Hij heeft tijdens het verrichten van de seksuele handelingen niet het idee gehad dat [slachtoffer] de handelingen niet op prijs stelde. Zij heeft niets gezegd, heeft zijn hand niet weggehaald en zij werd nat. Pas op het moment dat [slachtoffer] “
help”riep, werd het verdachte duidelijk dat de handelingen niet (althans niet langer) als wenselijk werden ervaren door [slachtoffer] . Hij is direct van haar afgegaan en heeft [slachtoffer] er op geen enkel moment van weerhouden om weg te gaan.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het volgende is daarvoor redengevend.
4.3.1.
Het bewijs in zedenzaken
Vooropgesteld wordt dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de tenlastegelegde seksuele handelingen, namelijk het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. Voldoende is dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
4.3.2.
De feiten [1]
De verklaringen van aangeefster [slachtoffer]Op 22 april 2022 meldde [slachtoffer] zich bij [locatie 1] op de [locatie 2] in Amsterdam. Toen de politie ter plaatse kwam, was [slachtoffer] erg overstuur en moest zij hard huilen. Zij had modder- en bloedvlekken op haar jurk en was onder de invloed van alcohol. Zij verklaarde te zijn verkracht, mogelijk door een Uber taxichauffeur. [2] Nadat zij door een Ubertaxi was afgezet, wist [slachtoffer] naar eigen zeggen niet waar zij was en zij is toen ingestapt bij een andere taxi. Eenmaal in die auto voelde zij dat zij moest overgeven. Vervolgens is de auto gestopt en is zij uitgestapt. De chauffeur liep met haar mee naar de bosschages, waar zij heeft overgegeven. Vlak daarna voelde [slachtoffer] dat de man haar op de grond duwde waardoor zij viel. Hij trok haar ondergoed uit en betastte met zijn hand haar vagina. Zij zei tegen hem dat zij dat niet wilde en smeekte hem om haar te laten gaan. [3] Tijdens het informatief gesprek zeden vertelde [slachtoffer] dat de man naar haar vagina greep en waarschijnlijk met zijn vingers in haar vagina kwam. [4] Zij zei tegen de man: “
Don’t rape me”.Op 23 april 2022 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting. [5] Zij vertelde dat zij uit de taxi was gestapt zonder te checken of zij op de goede plaats was. Zij had toen ook geen telefoon meer (die was ze kwijtgeraakt). Zij is toen dronken en in paniek gaan lopen en is toen verdwaald. Toen stopte er een auto. [slachtoffer] dacht dat het een Uber of Bolt auto was en is ingestapt. De chauffeur heeft haar rondgereden, maar het ging slecht met haar en zij moest overgeven. De auto stopte ergens en toen kreeg ze angstgevoelens. De chauffeur en zij gingen uit de auto en zij heeft toen overgegeven. Volgens aangeefster heeft de chauffeur haar toen op de grond gegooid. Zij lag namelijk ineens op de grond. Aangeefster heeft de man gesmeekt om haar niets aan te doen. Zij lag op de grond, begon zich te verzetten en heeft om hulp geroepen. Hij lag boven haar en heeft haar ondergoed uit gedaan. Toen haar ondergoed was uitgetrokken smeekte aangeefster hem nogmaals om haar niets aan te doen en toen voelde zij zijn vingers in haar vagina. Aangeefster is gaan schreeuwen en de naam van iemand gaan roepen. Hij haalde zijn vingers toen uit haar vagina. Hij heeft in het begin op en neer bewogen en dat was zeer onaangenaam. Aangeefster heeft hem gesmeekt om te stoppen, omdat zij dit alles niet wilde.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op 22 april 2022 in Amsterdam Buitenveldert rondreed, toen hij een vrouw
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )zag, die met gebogen hoofd en ‘moeilijk’ stond. Hij stopte en vroeg haar of hij haar kon helpen. Zij zei dat ze uit de taxi was gezet en haar telefoon kwijt was. Verdachte bood haar vervolgens een lift aan, naar haar huis. Zij wilde instappen, maar dat lukte niet. Verdachte liep om en deed de autodeur voor haar open. Hij heeft [slachtoffer] de auto in geholpen door haar naar binnen te begeleiden, want zij was behoorlijk aangeschoten. Op dat moment had [slachtoffer] nog niet gezegd wat haar adres was. Hij reed met haar weg en toen zij aangaf dat zij moest overgeven, is hij met haar naar een plek met een plaskrul gereden. Dit deed hij naar eigen zeggen omdat hij niet midden op straat kon stoppen om haar daar te laten overgeven. Hij had kunnen stoppen bij een tankstation in de buurt, maar hij vond het ook niet netjes om [slachtoffer] daar te laten overgeven, omdat dit vies zou zijn voor klanten van het tankstation. Om die reden is verdachte naar een plaskrul iets verderop gereden. Bovendien moest hij zelf ook plassen, wat hij ook heeft gedaan. Nadat [slachtoffer] had overgegeven en hij zelf had geplast, heeft hij haar op de weg terug naar de auto ondersteund. Bij het terug lopen zouden [slachtoffer] en verdachte volgens hem ten val zijn gekomen. Zij lagen vervolgens met de benen in elkaar verstrengeld op de grond. [slachtoffer] had vanaf het begin in de auto bij herhaling gevraagd: “
Je gaat me toch niet vermoorden?”Dat heeft ze ongeveer vier keer gevraagd. De laatste keer dat zij dat vroeg, was toen [slachtoffer] en hij op de grond lagen. Verdachte, die haar val had gebroken, werd toen naar eigen zeggen geïrriteerd en heeft toen gefrustreerd gezegd:
“Ik ga je verkrachten.”Toen aaide hij haar over haar schaamheuvel over de onderbroek heen. Hij deed vervolgens haar onderbroek opzij en is toen met twee vingers in haar vagina gegaan. Toen heeft verdachte haar onderbroek iets naar beneden gedaan. Ondertussen had verdachte zijn penis uit zijn broek gehaald en hield hij deze in zijn hand. Hij kreeg vervolgens een pijnscheut in zijn rug. Op dat moment riep de vrouw
“help”en rende ze weg. Verdachte heeft ontkend dat hij seksueel opgewonden was, dat hij de intentie had om haar met zijn penis te penetreren en dat hij haar onderbroek heeft uitgetrokken. [6]
Het aangetroffen lichaamsmateriaal van verdachte
Bij aangeefster zijn bemonsteringen afgenomen en onderzocht op humane biologische sporen en DNA (buitenste schaamlippen, binnenste schaamlippen, vagina wand en diep vaginaal/baarmoedermond). Het referentiemateriaal van aangeefster is onderworpen aan een DNA-onderzoek en vergelijkend DNA-onderzoek. [7] Op basis van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek concludeert het NFI dat in voornoemde bemonsteringen mannelijk DNA zit dat afkomstig kan zijn van verdachte. [8] De hypothese dat dit mannelijk DNA afkomstig is van verdachte is zeer veel waarschijnlijker dan de hypothese dat het niet van verdachte, maar van een willekeurige man afkomstig is.
4.3.3.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] als authentiek en betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Zij heeft op de dragende onderdelen consistent, gedetailleerd en duidelijk verklaard. De rechtbank merkt daarbij op dat de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] vrijwel geheel overeenkomen. Zij lopen slechts uiteen op de onderdelen hoe [slachtoffer] en verdachte precies op de grond zijn beland (geduwd of gevallen), of [slachtoffer] zich wel of niet heeft verzet en in zekere zin op het punt wat er precies met de onderbroek van [slachtoffer] is gebeurd. Nu de verklaringen van [slachtoffer] - zoals afgelegd de nacht van het incident tijdens het informatieve gesprek zeden en later tijdens haar aangifte - op alle overige punten door verdachtes eigen verklaring worden ondersteund en haar verklaringen – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – slechts in zeer geringe mate inconsistenties bevatten, zal de rechtbank voor de bewezenverklaring uitgaan van hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de verklaring van [slachtoffer] dat zij verdachte heeft gesmeekt om haar niets aan te doen, zich heeft verzet en heeft geroepen om hulp [9] .
Met betrekking tot de wijze waarop verdachte en [slachtoffer] op de grond zijn beland, overweegt de rechtbank nog het volgende.
[slachtoffer] heeft de nacht zelf, tijdens het informatief gesprek zeden, verklaard dat zij door verdachte op de grond is geduwd. Blijkens de letterlijke uitwerking van dat informatieve gesprek heeft zij gezegd dat ze “werd geduwd naar de struiken” en later over hetzelfde moment dat zij “naar de struiken werd gegooid” [10] Bij haar aangifte heeft zij verklaard dat zij vermoedde dat hij haar op de grond had geduwd, maar (tevens) dat zij zich niet kon herinneren hoe een en ander precies is gegaan. De rechtbank ziet aanleiding om van de eerste, gelijk na het incident afgelegde verklaring uit te gaan. Dat [slachtoffer] later in haar aangifte twijfelt aan haar herinnering op dit punt, doet aan de betrouwbaarheid van die eerste verklaring onvoldoende afbreuk. [slachtoffer] verkeerde de nacht van die eerste verklaring immers in beschonken toestand en aannemelijk is dat zij zich later, tijdens haar aangifte, een en ander mogelijk minder goed kon herinneren. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] en hij zijn gevallen als ongeloofwaardig ter zijde schuift. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat verdachte ter terechtzitting meerdere malen heeft proberen uit te leggen hoe hij samen met [slachtoffer] is gevallen en hoe hun benen verstrengeld raakte. Hierbij heeft hij echter wisselend verklaard over de vraag of hij bovenop [slachtoffer] viel of andersom. Dit terwijl hij bijvoorbeeld wel zeer stellig heeft verklaard dat hij op zijn linkerzijde leunde toen hij zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] bracht.
Met betrekking tot de onderbroek van [slachtoffer] wordt nog overwogen dat [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar ondergoed heeft uitgetrokken, maar tevens dat zij niet goed meer weet hoe dit is gegaan. [11] Zij is in elk geval zonder onderbroek bij [locatie 1] verschenen. Verdachte heeft erkend dat hij de onderbroek van [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken. Hij heeft niet verklaard dat [slachtoffer] uiteindelijk zelf haar onderbroek heeft uitgetrokken. Nu deze onderbroek later in de bosschages is aangetroffen in de buurt van de plaats die [slachtoffer] heeft aangewezen, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de onderbroek van [slachtoffer] heeft uitgetrokken, zoals zij heeft verklaard.
4.3.5
Is sprake van verkrachting?
Op basis van de hierboven weergegeven verklaringen en het DNA-onderzoek en de verklaring van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] in de auto heeft meegenomen, dat zij voelde dat zij moest overgeven en dat verdachte haar naar een plek met bosschages heeft gebracht, haar na het overgeven vervolgens op de grond heeft geduwd, haar onderbroek heeft uitgetrokken en meermalen zijn vingers in haar vagina heeft gebracht. De vraag is of dit voldoende is om van een verkrachting te kunnen spreken. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het volgende is daarbij van belang.
Verdachte ontkent dat hij dwang heeft toegepast en dat hij opzet had op verkrachting. Het opzet van verdachte blijkt echter uit het feit dat hij, zoals hij zelf heeft verklaard, voorafgaand aan het seksueel binnendringen tegen aangeefster heeft gezegd:
“Ik ga je verkrachten”,waarna hij daadwerkelijk zijn vingers in haar vagina heeft geduwd. Daar komt bij dat verdachte naar eigen zeggen ook zijn penis uit zijn broek had gehaald. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij dit deed omdat hij seksueel opgewonden was en haar wilde penetreren, maar hij heeft geen enkele plausibele verklaring gegeven waarom hij zijn penis dan uit zijn broek heeft gehaald en in zijn hand heeft genomen. Desgevraagd heeft hij alleen verklaard dat hij niet wist waarom hij dit deed. Dat acht de rechtbank niet geloofwaardig. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank deze handeling als een extra bevestiging dat verdachte opzet had om [slachtoffer] te verkrachten.
Ook voor het oordeel dat sprake is geweest van dwang acht de rechtbank het bovenstaande van belang, in samenhang met de volgende omstandigheden. [slachtoffer] was dronken en in paniek toen verdachte haar op straat in Buitenveldert aantrof. Dit was duidelijk kenbaar voor verdachte, nu hij dit zelf zo heeft verklaard. [slachtoffer] had daarnaast aangegeven dat zij haar telefoon kwijt was en uit de taxi was gezet. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens in de auto moeten helpen, omdat het haar niet lukte om zelfstandig in te stappen. [slachtoffer] verkeerde dus zichtbaar in een kwetsbare toestand. Zij is weliswaar vrijwillig met de hulp van verdachte in de auto gestapt, maar kort daarna werd voor verdachte duidelijk dat [slachtoffer] in paniek raakte. Verdachte heeft immers verklaard dat zij hem gelijk en bij herhaling begon te vragen
“je gaat mij toch niet vermoorden hè?”Op dat moment had het voor verdachte duidelijk moeten zijn dat [slachtoffer] zich niet op haar gemak voelde, ondanks dat zij in de auto van verdachte was ingestapt. Vervolgens gaf [slachtoffer] aan dat zij voelde dat zij moest overgeven. In plaats van direct te stoppen op straat, reed verdachte met haar door naar een afgelegen plek - buiten de bebouwde kom van Buitenveldert waar zij zich op dat moment begaven - om [slachtoffer] te laten overgeven. Het is algemeen bekend dat wanneer mensen moeten overgeven, dit vaak acuut kan gebeuren. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat verdachte niet direct is gestopt, maar naar de verder gelegen plaskrul is gereden, uitsluitend om [slachtoffer] op een rustige plek te laten overgeven, waar anderen daarvan geen hinder zouden ondervinden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat er in Buitenveldert midden in de nacht doorgaans niet sprake is van veel verkeer op de weg, zodat niet aannemelijk is dat hij niet (zomaar) kon stoppen. Ook had hij ervoor kunnen kiezen om [slachtoffer] naar haar huis te brengen, wat achteraf gezien veel dichterbij was dan de plaskrul. Verdachte koos er echter voor om [slachtoffer] mee te nemen naar die plaskrul op een enigszins afgelegen plek met veel bosschages; bij uitstek een plek waar verdachte en [slachtoffer] minder zichtbaar zouden zijn voor anderen. Nadat [slachtoffer] had overgegeven, heeft hij gezegd haar te zullen verkrachten en heeft hij vervolgens ook zijn vingers bij haar binnen gebracht. [slachtoffer] heeft vóór het seksueel binnendringen om hulp geroepen en meermalen gesmeekt om haar niets aan te doen en zij heeft toen verdachte zijn vingers bij haar naar binnen bracht, gesmeekt om ermee te stoppen, omdat zij dit niet wilde. Ook daarna heeft zij om hulp geroepen. Op enig moment heeft [slachtoffer] kans gezien om te ontsnappen (nadat verdachte naar eigen zeggen een pijnscheut in zijn rug kreeg), waarna zij direct is weggerend en zich geheel overstuur bij [locatie 1] heeft gemeld.
4.3.6
Conclusie
Al deze omstandigheden bij elkaar maken naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van verkrachting, aangezien [slachtoffer] ondubbelzinnig meermaals aan verdachte kenbaar heeft gemaakt de seksuele handelingen niet te willen dulden en zich overduidelijk in een kwetsbare situatie bevond, zowel voor als nadat hij haar op de grond had geduwd. Onder die omstandigheden heeft [slachtoffer] tegen deze dwang geen weerstand kunnen bieden.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Op 22 april 2022 te Amsterdam door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte
  • die [slachtoffer] in een auto meegenomen en
  • die [slachtoffer] op de grond geduwd en
  • de onderbroek van die [slachtoffer] uitgetrokken en
  • meermalen vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van psycholoog W. Groen en de Pro Justitia rapportage van psychiaters T. Jambroes en J. Marx. Deze deskundigen hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken en een lichte stoornis in cannabisgebruik. Hiervan was volgens de deskundigen ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde.
De psychiaters concluderen dat de stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het feit beïnvloedden. Omdat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde geen volledige openheid heeft gegeven en er met name over zijn seksualiteitsbeleving nog veel onduidelijk blijft, is geen volledig zicht verkregen. Wel kan volgens de deskundigen worden gesteld dat de vastgestelde en beschreven problematiek op alle levensgebieden van verdachte doorwerkt. Ook ten tijde van het tenlastegelegde werd zijn denken, voelen en handelen daardoor beïnvloed. Verdachte kan geen ambivalenties verdragen. Deze worden massaal afgeweerd om zijn geïdealiseerd zelfbeeld in stand te houden. Negatieve emoties als eenzaamheid en afwijzing worden in sterke mate afgesplitst en verloochend. Bij oplopende spanning kan dit echter leiden tot extreme woede die geëxternaliseerd en uitgeageerd wordt. Deze dynamiek lijkt te hebben gespeeld bij het tenlastegelegde, waardoor er door het slachtoffer werd getornd aan het geïdealiseerde, kwetsbare zelfbeeld van verdachte.
De pathologische afweermechanismen passende bij de persoonlijkheidsstoornis van verdachte hebben gedeeltelijk het denken, voelen en handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Daarom wordt geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte is echter goed op de hoogte van de maatschappelijke normen en waarden en is in staat om deze te overzien en aan de hand daarvan keuzes te maken. Het denken en handelen van verdachte wordt daardoor niet volledig bepaald door zijn stoornis.
De psycholoog concludeert dat bij verdachte voortkomend uit de persoonlijkheidsstoornis sprake is van onderdrukking van (seksuele) onlustgevoelens en agressie. Hij heeft hierdoor weinig contact met deze gevoelens en kan gevoelens van boosheid en agressie van zichzelf nauwelijks verdragen. Verdachte benoemt dat hij zeer geïrriteerd raakte, omdat aangeefster hem meermaals vroeg of hij haar niet ging vermoorden en dat er iets bij hem knapte. De vraag van aangeefster heeft hem mogelijk gekrenkt, omdat hij de intentie zou hebben gehad om haar te helpen. Verdachte is vanuit de gestelde persoonlijkheidsstoornis niet goed in staat om negatieve gevoelens te kanaliseren en de oplopende onlustgevoelens hebben zich geuit in een impulsdoorbraak waarbij hij zijn woede uitgeageerd heeft in de seksuele handelingen die hij bij aangeefster uitvoerde. Het niet kunnen verdragen en kanaliseren van (seksuele) onlustgevoelens en agressie voortkomend uit de persoonlijkheidsstoornis hebben doorgewerkt in de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Verdachte is krenkingsgevoelig en er zijn grootheidsideeën aanwezig. Hij heeft behoefte aan bewondering en er is een gebrek aan empathie. Wel is er enig probleembesef en probleeminzicht aanwezig.
De rechtbank volgt, net als de officier van justitie, de conclusies uit de Pro Justitia rapportages op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies dat het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De strafoplegging

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd. Uit de reclasseringsrapportage blijkt dat sprake is van gebrek aan probleembesef en probleeminzicht, beperkte intrinsieke motivatie en weinig openheid. De reclassering twijfelt aan de haalbaarheid van een tbs met voorwaarden. Er is reden om nu strenger te zijn voor en duidelijker te zijn tegen verdachte. Hij heeft meerdere kansen gehad om zelf aan zijn problemen te werken en hij heeft dat niet gedaan, met als excuus dat het altijd aan een ander ligt en nooit aan hem. Het gevolg is dat nu een vrouw is verkracht. Verdachte moet met een meer ferme hand tot behandeling worden gedwongen en er kan niet langer worden volstaan met vrijwillige trajecten waar verdachte met gemak onderuit kan komen. De maatschappij is hier niet bij gebaat. Verdachte moet worden gedwongen aan zichzelf te werken. Het opleggen van een tbs met dwangverpleging is hiervoor de aangewezen weg.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 365 dagen moet worden opgelegd en een tbs met voorwaarden. Behandeling verdient de voorkeur boven een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Er zijn redenen om in het voordeel van verdachte af te wijken van het in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) neergelegde uitgangspunt dat voor een verkrachting met beperkte mate van dwang 24 maanden gevangenisstraf wordt opgelegd. Het betreft een eenmalig incident en het gaat om het binnendringen met vingers. Van enige vorm van geweld of bedreiging met geweld is geen sprake. De dwang heeft enkel bestaan uit andere feitelijkheden en betreft een zeer geringe mate van dwang. Verder is van belang dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor zedendelicten en hij gedurende het voorarrest is gescheiden, de eerste maanden van zijn pasgeboren dochter heeft gemist en zijn zoon enkel met beeldbellen heeft kunnen zien. Ook moet bij de strafoplegging rekening worden gehouden met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte en al hetgeen een maatregel tbs met voorwaarden voor verdachte met zich brengt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De op te leggen gevangenisstraf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een willekeurige, voor hem wildvreemde vrouw. Hij heeft deze vrouw, die bovendien in beschonken toestand verkeerde, midden in de nacht meegenomen naar een afgelegen plek en is daar met zijn vingers seksueel binnengedrongen in haar vagina. Het slachtoffer was weerloos en het voorval heeft op haar een diepe indruk gemaakt. Dit blijkt uit het feit dat zij volledig in paniek en hard huilend door de politie is aangetroffen en zij tijdens haar eerste verklaring heeft gezegd dat zij nooit meer een man zal kunnen vertrouwen. Het is vermoedelijk slechts door de toevallige omstandigheid dat verdachte een pijnscheut in zijn rug kreeg dat de verkrachting niet verder is gegaan dan alleen het binnendringen met vingers. Dit maakt de verkrachting echter niet minder kwalijk. Verdachte heeft met zijn handelen meerdere normen ruim overschreden. Toen het slachtoffer duidelijk te kennen gaf bang te zijn, ging verdachte al over haar grenzen door haar naar een afgelegen plek te brengen. Hij heeft vervolgens inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit, terwijl zij duidelijk en ondubbelzinnig heeft gesmeekt om dat niet te doen. Verdachte heeft zijn eigen seksuele lusten en verlangens boven de belangen van het slachtoffer geplaatst. In deze zaak heeft het slachtoffer geen slachtofferverklaring afgelegd of vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank weet echter uit ervaring dat slachtoffers van verkrachting nog jarenlang, zo niet de rest van hun leven, last hebben van de (psychische) gevolgen ervan in de vorm van angst en schaamte.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van het LOVS, waarbij afspraken zijn gemaakt over strafoplegging. Voor een verkrachting als deze is het uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Hoewel het seksueel binnendringen beperkt is gebleven tot het binnendringen met vingers, acht de rechtbank dit geen omstandigheid die in het voordeel van verdachte moet wegen. Wel zal de rechtbank rekening houden met het gegeven dat de verkrachting verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend en dat verdachte dit feit (deels) heeft bekend. De rechtbank trekt daarom zes maanden van het uitganspunt af en legt een gevangenisstraf op voor de duur van achttien maanden. De door de raadsvrouw verzochte straf van 365 dagen doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
8.3.2.
De voorwaardelijk tbs-maatregel
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een ongemaximeerde tbs met dwangverpleging op dit moment nog niet passend en geboden. Tbs met dwangverpleging is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet noodzakelijk en proportioneel en dus een te zwaar middel. Wel acht de rechtbank, gelet op de deskundigenrapportages en de verklaringen van de deskundigen op de zitting van 4 mei 2023, een voorwaardelijke tbs-maatregel noodzakelijk. Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Het advies van de psychiaters
De psychiaters concluderen dat er een matig tot hoog risico op recidive in seksueel grensoverschrijdend gedrag is. Daarnaast stellen zij dat er maar beperkte beschermende factoren aanwezig zijn die dit recidiverisico verminderen. Met name de loochening en splitsing van ongewenste emoties en gedachten zorgen voor risico op het uitageren van deze emoties. Daarbij heeft verdachte een zeer beperkt besef van zijn innerlijke dynamiek, is er een afwezige zelfreflectie en verminderd inlevingsvermogen/empathie naar het slachtoffer. Verdachte heeft een instabiel zelfbeeld, welke hij vanuit een egocentrische houding idealiseert. Verdachte kan bij nieuwe situaties, waarbij zijn geïdealiseerde zelfbeeld wordt aangetast, opnieuw hoog oplopende spanningen met boosheid en woede ervaren. Door de beperkte zelfreflectie, zijn krenkbaarheid en zijn verhoogde impulsiviteit zal het hem niet goed lukken deze negatieve gevoelens adequaat te reguleren. Dit kan ertoe leiden dat hij deze opnieuw uit ageert in een vergelijkbaar delict. Het wordt noodzakelijk geacht om verdachte te behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis om zijn kwetsbare zelfbeeld te verstevigen en te leren omgaan met ambivalenties. Indien ook nog sprake blijkt van seksuele problematiek of trauma-gerelateerde problematiek wordt geadviseerd deze ook te behandelen. De maatregel tbs met voorwaarden geeft de mogelijkheid om verdachte een langere en intensieve klinische behandeling te bieden.
Het advies van de psycholoog
De psycholoog concludeert dat de kans op herhaling van een soortgelijk strafbaar feit matig-hoog is. Vanuit zijn krenkingsgevoeligheid kunnen negatieve gevoelens snel getriggerd worden waardoor spanningen oplopen. Verdachte staat weinig in contact met onlustgevoelens en is niet goed in staat om deze te kanaliseren en te reguleren. Dit kan ertoe leiden dat hij onlustgevoelens in de toekomst wederom kan uitageren in de vorm van soortgelijk delictgedrag. Om het recidiverisico te verlagen, is een langdurige intensieve klinische behandeling noodzakelijk. De behandeling moet geruime tijd gecontinueerd kunnen worden. Hierbij wordt een stevig verplichtend kader als noodzakelijk geacht, gezien de beperkte bereidheid tot meewerken aan een dergelijk intensief klinisch behandeltraject en vanwege de inschatting dat de motivatie voor het volgen van een dergelijke behandeling af kan nemen wanneer deze een meer confronterend en delictgerelateerd karakter krijgt. De psycholoog adviseert tbs met voorwaarden. Aangezien verdachte het tenlastegelegde in deze zaak bekent, zijn er meer mogelijkheden dan ten tijde van de vorige veroordeling.
Het advies van de reclassering
De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld-hoog. Hoewel de reclassering twijfelt aan de bereidheid van verdachte om behandeling aan te gaan in het kader van tbs met voorwaarden, adviseert zij positief over deze maatregel. De reclassering acht tbs met voorwaarden noodzakelijk en uitvoerbaar en kan het toezicht hierop uitoefenen. De reden om toch een voorwaardelijke tbs te adviseren, is omdat dit een langdurig kader biedt waarin verdachte gevolgd kan worden en waarin zijn motivatie kan worden getoetst en mogelijk bewerkstelligd. De reclassering adviseert dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaardelijke tbs. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot. Ook adviseert de reclassering om, naast de tbs met voorwaarden, een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen.
Verdachte heeft zich op de zitting bereid verklaard tot naleving van de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
In lijn met de voorgaande adviezen, gelast de rechtbank dan ook de terbeschikkingstelling met voorwaarden van verdachte. Dit is ook mogelijk omdat het bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen geachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen stelt de rechtbank de hierna in het dictum gespecificeerde voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte, zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank overweegt voorts dat wanneer verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, de terbeschikkingstelling met voorwaarden kan worden omgezet in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging en dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid Sr, en beveelt dat de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
8.3.3.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De reclassering adviseert de rechtbank om de GVM op te leggen, zodat eventueel gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na de voorwaardelijke tbs of gevangenisstraf. Deze mogelijkheid dient puur ter bescherming van de maatschappij voor het geval verdachte uitbehandeld zou zijn en zou gaan resocialiseren. Indien de voorwaardelijke tbs afloopt, kan desgewenst daarna de GVM worden ingezet.
De rechtbank volgt de reclassering in dit advies en legt ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de GVM op. Verdachte kampt met een persoonlijkheidsstoornis en (deels nog onbekende) duurzame problematiek, zodat langdurig toezicht nodig is om het recidiverisico te beteugelen. Voor het geval de tbs met voorwaarden afloopt en er nog steeds behandeling nodig is, legt de rechtbank deze maatregel op. De officier van justitie dient in een aparte procedure de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vorderen en dient hiertoe alsdan bij de rechtbank een vordering in te dienen met overlegging van een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van de reclassering.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38z, 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelast de terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende
voorwaarden:
Algemenevoorwaarden:
1. Veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
Bijzonderevoorwaarden:

1. Meewerken aan reclasseringstoezicht

Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
  • Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
  • Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.

2. Meewerken aan time-out

Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een forensisch psychiatrisch centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Deze voorwaarde biedt flexibiliteit waar ook verdachte bij gebaat is. De voorwaarde heeft niet tot doel verdachte tot medewerking te verplichten, maar om een grondslag te bieden voor forensische zorg. Alleen als de time-out wordt opgenomen in de voorwaarden kan een vrijwillige time-out worden gefinancierd.

3. Niet naar het buitenland

Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.

4. Opname in een zorginstelling

Verdachte laat zich opnemen in forensische psychiatrische kliniek [kliniek] in [locatie 3] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

5. Ambulante behandeling

Verdachte laat zich – na afloop van de klinische opname – behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de begeleiding.

6. Ambulante woonbegeleiding of maatschappelijke opvang

Verdachte ontvangt – na afloop van de klinische behandeling – ambulante woonbegeleiding, te bepalen door de reclassering. De woonbegeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en het de regels die de ambulante woonbegeleiding in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

7. Drugsverbod

Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Bij een overtreding zal er door de reclassering een passende sanctie aan worden verbonden.

8. Alcoholverbod

Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.

9. Dagbesteding

Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of onbetaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.

10. Geeft inzicht in de financiële situatie

Verdachte geeft inzicht in zijn financiële situatie en conformeert zich aan de afspraken die met de reclassering worden gemaakt ten aanzien van zijn financiën.
De rechtbank bepaalt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Legt aan verdachte op de
Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregelals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en M.T.C. de Vries rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker en A.V. Koppelman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2023.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van relaas met nr. PL1300-2022079663, PV VGL, p. 1 e.v.
3.Een geschrift: Melding meldkamer Veiligheid en openbare orde Zedenzaak Verkrachting met ASD incidentnummer: 138330, PV VGL p. 12 e.v.
4.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met nr. PL1300-2022079663-3, PV VGL p. 16 e.v.
5.Proces-verbaal aangifte met nr. PL1300-2022079663-13, PV VGL p. 62 e.v.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting van 4 mei 2023, inhoudende de door verdachte gedane opgave van feiten en omstandigheden op de zitting van 4 mei 2023.
7.Een geschrift: Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Amsterdam op 22 april 2022 van het Nederlands Forensisch Instituut van 2 mei 2022, opgemaakt door dr. [naam] , PV VGL p. 69 e.v.
8.Een geschrift: Rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Amsterdam op 22 april 2022 van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 juni 2022, opgemaakt door dr. [naam] , PV VGL p. 159 e.v.
9.Proces-verbaal aangifte met nr. PL1300-2022079663-13, PV VGL p. 64 één na laatste alinea.
10.Proces-verbaal van bevindingen met nr. PL1300-2022079663-54, p. 3 halverwege en p. 4 onderaan.
11.Proces-verbaal aangifte met nr. PL1300-2022079663-13, PV VGL p. 65 zesde alinea e.v.