ECLI:NL:RBAMS:2023:3172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
18 mei 2023
Zaaknummer
22/440
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake AOW-pensioenverlaging na overlijden van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlaging van het AOW-pensioen van [de persoon 1]. Het primaire besluit van de Sociale verzekeringsbank, gedateerd 12 mei 2021, verlaagde het pensioen met ingang van 1 juli 2021, omdat de echtgenote van [de persoon 1] op 20 juni 2021 de AOW-leeftijd had bereikt. Het bezwaar van [de persoon 1] tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 10 december 2021. Na het overlijden van [de persoon 1] op 5 maart 2022, heeft [de persoon 2] verzocht om de rechten van haar overleden echtgenoot te laten uitbetalen.

De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat alle erfgenamen het beroep wensen voort te zetten. De rechtbank had eerder verzocht om een notariële verklaring van erfrecht om te bepalen wie de erfgenamen zijn en wie bevoegd is om namens hen op te treden. De ingediende documenten waren niet ondertekend, waardoor de rechtbank niet kon concluderen dat [de persoon 2] bevoegd was om namens alle erfgenamen op te treden. De rechtbank heeft benadrukt dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, het beroep ook ongegrond zou zijn geweest als het ontvankelijk was verklaard, omdat [de persoon 1] niet meer voldeed aan de voorwaarden voor een partnertoeslag.

De uitspraak is gedaan door mr. A. Rodriguez Galvis, in aanwezigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2023. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , Turkije, eisers

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 12 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het pensioen van [de persoon 1] ingevolgde de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van 1 juli 2021 verlaagd.
In het besluit van 10 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [de persoon 1] ongegrond verklaard.
[de persoon 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Eisers waren niet aanwezig bij de zitting. Verweerder was met voorafgaande kennisgeving eveneens niet aanwezig bij de zitting.

Overwegingen

1. In het primaire besluit heeft verweerder het AOW-pensioen van [de persoon 1] met ingang van 1 juli 2021 verlaagd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de echtgenote van
[de persoon 1] op 20 juni 2021 de AOW-leeftijd heeft bereikt en [de persoon 1] daarom met ingang van 20 juni 2021 niet langer voldoet aan de voorwaarden voor het recht op partnertoeslag.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van [de persoon 1] ongegrond verklaard. Op 10 januari 2022 heeft [de persoon 1] een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Verweerder heeft dit bezwaarschrift als beroepschrift aangemerkt en met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar de rechtbank.
3. Op 1 augustus 2022 heeft verweerder de rechtbank bericht dat [de persoon 1] is overleden. Daarbij is een verklaring van [de persoon 2] gevoegd. In deze verklaring staat dat [de persoon 1] op
5 maart 2022 is overleden en dat [de persoon 2] verzoekt dat de eventuele rechten aan haar worden betaald.
4. De rechtbank heeft op 8 augustus 2022 een brief aan het bij haar bekende adres van [de persoon 1] gestuurd, gericht aan [eisers] . In deze brief heeft de rechtbank verzocht om een notariële verklaring van erfrecht om te kunnen bepalen wie de erfgenamen zijn en wie er bevoegd is om namens de erfgenamen op te treden. Daarnaast is in deze brief uitgelegd dat voor het intrekken en/of het voortzetten van het ingestelde beroep, de bijgevoegde verklaring moet worden ingevuld en ondertekend door de daartoe bevoegde persoon of personen en dat een volmacht nodig is om één of meerdere personen aan te wijzen om namens de erfgenamen als gemachtigde op te treden.
5. Op 14 oktober 2022 heeft de rechtbank de volgende documenten ontvangen:
 een beëdigde vertaling van een vonnis van de kantonrechter te [locatie] van 14 maart 2022 met een verklaring van erfrecht. Daaruit blijkt dat de weduwe van [de persoon 1] , [de persoon 2] , en de vijf zonen van [de persoon 1] de erfgenamen zijn van [de persoon 1] ;
 een niet ondertekende ‘verklaring intrekking of voortzetting beroep’, waarop is aangekruist dat het beroep wordt voortgezet, met als bijlage een niet ondertekende volmacht;
 een verklaring van [de persoon 2] dat zij wenst dat de rechten van wijlen haar echtgenoot op onder andere pensioen aan haar worden uitbetaald.
De beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is.
7. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat [de persoon 2] samen met de vijf zonen van
[de persoon 1] erfgenaam is. De ‘verklaring intrekking of voortzetting beroep’ is niet ondertekend. De volmacht is ook niet ondertekend. De rechtbank kan op basis van de bij haar ingediende stukken daarom niet vaststellen dat alle erfgenamen het beroep wensen voort te zetten en ook niet dat [de persoon 2] bevoegd is om namens alle erfgenamen op te treden.
8. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
9. Hoewel de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel, merkt de rechtbank nog wel het volgende op. Als het beroep wel ontvankelijk was geweest, dan zou het beroep naar het oordeel van de rechtbank ongegrond zijn. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de AOW voldeed [de persoon 1] namelijk niet meer aan de voorwaarden voor een partnertoeslag vanaf de datum dat [de persoon 2] de AOW-leeftijd heeft bereikt. Verweerder heeft daarom terecht het AOW-pensioen van [de persoon 1] verlaagd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Rodriguez Galvis, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.