In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlaging van het AOW-pensioen van [de persoon 1]. Het primaire besluit van de Sociale verzekeringsbank, gedateerd 12 mei 2021, verlaagde het pensioen met ingang van 1 juli 2021, omdat de echtgenote van [de persoon 1] op 20 juni 2021 de AOW-leeftijd had bereikt. Het bezwaar van [de persoon 1] tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 10 december 2021. Na het overlijden van [de persoon 1] op 5 maart 2022, heeft [de persoon 2] verzocht om de rechten van haar overleden echtgenoot te laten uitbetalen.
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat alle erfgenamen het beroep wensen voort te zetten. De rechtbank had eerder verzocht om een notariële verklaring van erfrecht om te bepalen wie de erfgenamen zijn en wie bevoegd is om namens hen op te treden. De ingediende documenten waren niet ondertekend, waardoor de rechtbank niet kon concluderen dat [de persoon 2] bevoegd was om namens alle erfgenamen op te treden. De rechtbank heeft benadrukt dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, het beroep ook ongegrond zou zijn geweest als het ontvankelijk was verklaard, omdat [de persoon 1] niet meer voldeed aan de voorwaarden voor een partnertoeslag.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Rodriguez Galvis, in aanwezigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2023. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.