ECLI:NL:RBAMS:2023:3164

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
1328632522
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor opzettelijk brandstichten en vernieling met gemeen gevaar voor goederen

Op 17 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 november 2022 in Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht en een prullenbak heeft vernield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die gedetineerd was, niet aanwezig was tijdens de zitting op 4 mei 2023. De officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, heeft een gevangenisstraf geëist, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Sietsma, pleitte voor vrijspraak van het brandstichtingsfeit.

De rechtbank oordeelde dat het brandstichten wettig en overtuigend kon worden bewezen, mede op basis van de verklaring van de verdachte en de aangifte van de medewerkers van de instelling waar de verdachte verbleef. De rechtbank concludeerde dat er gemeen gevaar voor goederen was ontstaan door de brand, maar dat er geen bewijs was voor gevaar voor personen. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk brandstichten en vernieling van de prullenbak.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die leed aan een chronische psychose en andere psychische problemen, maar oordeelde dat de veiligheid van anderen geen Tbs-maatregel vereiste. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het gevaar dat het met zich meebracht, maar ook dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/286325-22 (Promis)
Datum uitspraak: 17 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 mei 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak niet aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat de raadsman mr. J. Sietsma naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – onder 1 ten laste gelegd dat hij zich op 4 november 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan opzettelijk brandstichten en, als dit niet bewezen is, aan poging tot opzettelijk brandstichten. Onder 2 wordt verdachte verweten dat hij zich op diezelfde dag en plaats heeft schuldig gemaakt aan vernieling van een prullenbak.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het onder 1 primair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen op grond van de verklaring van verdachte, de aangifte en de verklaring van de verbalisanten. Door de brandstichting is gevaar voor personen en gevaar voor goederen ontstaan.
De vernieling kan op grond van diezelfde bewijsmiddelen wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, omdat niet is gebleken dat er gevaar voor personen dan wel goederen is geweest. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk brandstichten. Verdachte heeft bij de verbalisanten ter plaatse verklaard dat hij diverse goederen in zijn prullenbak in brand heeft gestoken, omdat hij opgenomen wilde worden in een afkickkliniek of Tbs-inrichting. Uit de aangifte blijkt dat medewerkers van [instelling] de brand met de doucheslang hebben geblust, nadat zij een flinke rookontwikkeling hadden gezien. Zij zagen daarbij vlammen boven de prullenbak uit komen.
Onder meer door het ontbreken van een rapportage van de brandweer is niet veel bekend over de ernst en de mogelijke gevolgen van de brand en/of de rookontwikkeling voor goederen dan wel personen.
Wel blijkt uit het dossier dat de kamer van verdachte zich op de negende verdieping aan een gang met nog 6 andere kamers bevond. Toen de medewerkers op het brandalarm afkwamen zagen zij dat de vlammen al boven de prullenbak uitkwamen. De prullenbak stond in de kleine hal bij het keukenblok. Wanneer de brand niet tijdig was geblust had deze gemakkelijk over kunnen slaan naar het keukenblok en vervolgens naar de andere kamers op de gang. De rechtbank merkt de kamers waarover in de aangifte wordt gesproken aan als appartementen aangezien iedere kamer was voorzien van een eigen keuken en badkamer.
De rechtbank acht op basis hiervan bewezen dat er door de brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Dat er ook gevaar voor personen te duchten was kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen, zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreekt.
Ook feit 2 acht de rechtbank bewezen op grond van de aangifte en de foto in het dossier van de prullenbak nadat de brand was geblust. Het is duidelijk dat de prullenbak tenminste beschadigd is geraakt door de brandstichting.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 4 november 2022 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met schoonmaakmiddelen en handdoeken, ten gevolge waarvan de inhoud van een prullenbak geheel of gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor één of meer appartementen van [instelling] op [adres 2] te duchten was.
ten aanzien van feit 2
op 4 november 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een prullenbak die toebehoorde aan [instelling] heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Zij heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging
(hierna: Tbs-maatregel)wordt opgelegd. In eerder over verdachte uitgebrachte rapportages ziet de officier van justitie aanleiding om te veronderstellen dat verdachte een stoornis heeft die, gelet op het medicatiegebruik van verdachte, ook tijdens de brandstichting nog aanwezig is. Het recidive risico wordt hoog geacht door de reclassering. Ter bescherming van de maatschappij is een verplichte behandeling van langere duur noodzakelijk. Het alternatief dat verdachte in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling de noodzakelijke behandeling ondergaat lijkt niet haalbaar gelet op het feit dat verdachte weigert om mee te werken aan reclasseringstoezicht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst erop dat de deskundigen geen oordeel over de toerekenbaarheid hebben gegeven en geen advies hebben uitgebracht. De eis komt totaal onverwacht. Er is onvoldoende grond om tot oplegging van deze maatregel over te gaan. Ter zitting is door de medewerkers van [instelling] bevestigd dat verdachte kan terugkeren naar zijn kamer aldaar.. De verdediging heeft verzocht om – bij een veroordeling – een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in zijn woning bij [instelling] zijn prullenbak in brand gestoken, omdat hij ergens anders wenste te verblijven. Daarbij is gemeen gevaar voor goederen ontstaan. Brandstichting is een ernstig feit met een gevaarzettend karakter. Dat het gevaar zich niet heeft gerealiseerd komt door het handelen van de begeleiders van [instelling] .
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 15 januari 2023 van J. Marx, psychiater en het Pro Justitia rapport van 28 december 2022 van mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog.
Psychiater Marx rapporteert dat verdachte geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Er kunnen geen actuele psychiatrische symptomen worden aangetoond maar deze kunnen ook niet worden uitgesloten. De psychiater heeft ook geen zicht op eventuele vervolgstappen die vanuit zorgoogpunt kunnen worden overwogen.
De verdachte heeft evenmin meegewerkt aan het psychologisch onderzoek. Psycholoog Sterk heeft daardoor onvoldoende informatie over verdachte om te kunnen beoordelen of sprake is van een psychische stoornis, een verstandelijke handicap of psychogeriatrische aandoening. Uit de informatie in het dossier komen wel aanwijzingen voor psychische problematiek bij verdachte naar voren, zoals schizofrenie, middelen- en persoonlijkheidsproblematiek.
In de rapportage van psychiater Marx wordt verwezen naar zijn bevindingen in 2016 toen hij over verdachte heeft gerapporteerd over de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel die in 2001 aan verdachte is opgelegd. In 2016 constateerde de rapporteur dat bij verdachte sprake was van schizofrenie van het paranoïde type, misbruik van cannabis en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken. Tevens bestaat het vermoeden dat hij functioneert op zwakbegaafd niveau.
Op verzoek van de rechtbank heeft de officier van justitie een onderzoek doen instellen naar de mogelijkheid om een zorgmachtiging af te geven. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een verzoek van de officier van justitie tot afgeven van een zorgmachtiging. Uit de door de officier van justitie overgelegde medische verklaring van psychiater Ruhl d.d. 29 maart 2023 die in dit kader psychiatrisch onderzoek heeft verricht, komt als diagnose naar voren dat er bij verdachte sprake is van een chronische psychose in combinatie met een neiging tot misbruik van middelen en antisociale persoonlijkheidstrekken.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte ten tijde van de brandstichting nog steeds leed aan een psychische stoornis. Hoewel verdachte uit boosheid en frustratie zou hebben gehandeld, acht de rechtbank het zeer waarschijnlijk dat de stoornis zijn gedragskeuzes en gedragingen enigszins heeft beïnvloed. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bewezenverklaarde hem in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de ter beschikking stelling van verdachte eist. De rapportages van de deskundigen bieden daarvoor te weinig grondslag. De justitiële documentatie van verdachte biedt daarvoor evenmin aanknopingspunten. Daarnaast neemt de rechtbank in ogenschouw dat het gaat om feiten met een relatief geringe ernst. Op grond van al het voorgaande zal de rechtbank de officier van justitie daarom niet volgen in de eis tot oplegging van de Tbs-maatregel.
De rechtbank heeft voor de op te leggen straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft daarbij in strafverzwarende zin het uittreksel justitiële documentatie betrokken. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte voorafgaand aan het plegen van dit feit is veroordeeld voor onder andere vernieling. Aan de andere kant neemt de rechtbank in aanmerking dat de feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan, zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar een passende straf is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 14a, 14b, 14c, 56, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
ten aanzien van feit 1, primair
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
ten aanzien van feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2023.
[…]

[…]

[…]

[…]