ECLI:NL:RBAMS:2023:3118

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
AMS 23/2707
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening tegen bestuurlijke boete voor het omzetten van zelfstandige woonruimte

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een eigenaar van een woning in Amsterdam, afgewezen. Verzoekster had een bestuurlijke boete van € 12.570,- opgelegd gekregen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, wegens het omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige woonruimtes. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze boete en vroeg de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen totdat er een beslissing in de bodemzaak zou zijn genomen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter stelt vast dat er geen sprake is van 'onverwijlde spoed' die vereist is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, is er doorgaans geen spoedeisend belang, omdat het bedrag na afloop van de bodemzaak kan worden terugbetaald, eventueel met wettelijke rente. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onomkeerbare situatie dreigt en dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in acute financiële nood verkeert.

Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2707

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. R.A. Dayala),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de aan haar opgelegde bestuurlijke boete van € 12.570,-. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
1.2.
Verzoekster is eigenaar van de woning aan de [adres] in Amsterdam. Het college heeft met het besluit van 10 november 2022 een boete opgelegd aan eiseres van € 12.570,- voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige woonruimtes. Met het bestreden besluit van 24 januari 2023 op het bezwaar van verzoekster is het college bij dit besluit gebleven. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Verzoekster heeft verder de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het bestreden besluit te schorsen tot op het beroep is beslist.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. [1]
3. Verzoekster voert hierover aan dat zij haar dringende financiële verplichtingen, voornamelijk met betrekking tot haar levensonderhoud niet meer kan nakomen indien zij de boete dient te voldoen. Het college heeft een betalingsregeling aangeboden van twaalf maanden, maar verzoekster stelt dat zij niet in staat is om die na te komen.
4. Dat laatste is echter niet onderbouwd. Dat nu de financiële ondergang voor verzoekster aanstaande is, is niet aannemelijk.
5. Het wettelijk noodzakelijke spoedeisend belang ontbreekt dus. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 8 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1290.