ECLI:NL:RBAMS:2023:3100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
13-174426-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met gevolgen voor de lichamelijke integriteit en de rol van verdovende middelen

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juli 2022 in Amsterdam heeft geprobeerd een vrouw zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte had een conflict met het slachtoffer over het verstrekken van verdovende middelen. Toen het slachtoffer weigerde, sloeg de verdachte haar met kracht in het gezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen met de vuist op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat leidde tot letsel in de vorm van een bloeduitstorting en oppervlakkige huidbeschadigingen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling, terwijl de verdediging betoogde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voldoende kracht had geslagen.

De rechtbank oordeelde dat er een aanmerkelijke kans bestond op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel, gezien de kracht en frequentie van de slagen. De poging tot zware mishandeling werd bewezen verklaard. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, in haar vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk in het gelijk gesteld, waarbij de rechtbank € 500,- aan immateriële schade toekende, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de materiële schade onvoldoende was onderbouwd en verklaarde de benadeelde partij in dat opzicht niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-174426-22 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 2 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Rafik naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – primair ten laste gelegd dat hij op 11 juli 2022 te Amsterdam heeft geprobeerd [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar (met dichte vuist) tegen het hoofd te slaan.
Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als eenvoudige mishandeling.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 11 juli 2022 is verdachte aangehouden in [park] te Amsterdam, nadat de melding was gedaan dat een vrouw door een man in elkaar geslagen zou worden. Verbalisanten troffen verdachte aan terwijl hij bovenop aangeefster [persoon 1] zat en haar tegen de grond aan drukte. Zij heeft diezelfde dag aangifte gedaan en heeft verklaard dat zij door verdachte twintig of dertig keer met de vuist en de vlakke hand in het gezicht is geslagen. De reden hiervoor zou zijn dat aangeefster weigerde om verdachte “het bruin” (heroïne) te geven.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Zij heeft gesteld dat kan worden vastgesteld dat verdachte aangeefster meermalen met kracht op haar hoofd heeft geslagen. Op de filmpjes die aan het dossier zijn toegevoegd is te zien dat verdachte minstens negen maal met volle kracht op het hoofd slaat en aangeefster heeft verklaard dat zij twintig of dertig keer is geslagen. Het letsel valt relatief mee, maar dat had heel anders kunnen aflopen gelet op hoe vaak en hoe hard verdachte op haar hoofd heeft geslagen. Gelet op deze omstandigheden was sprake van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel en verdachte heeft deze kans ook aanvaard
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) niet bewezen kan worden en verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij gesteld dat niet duidelijk is op welke plekken op het hoofd klappen zijn gegeven. Evenmin kan worden vastgesteld hoe vaak en met hoeveel kracht is geslagen. Als verdachte met zodanige kracht en zo vaak als aangeefster stelt had geslagen, was het letsel ernstiger geweest, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (eenvoudige mishandeling) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Op 11 juli 2022 is aangeefster in [park] te Amsterdam door verdachte mishandeld en daarbij meermalen met onder meer de vuist met kracht in het gezicht geslagen. Zij heeft als gevolg hiervan letsel opgelopen, in de vorm van een bloeduitstorting aan de rechterzijde van haar gezicht en oppervlakkige huidbeschadigingen onder het linker oog. Uit de verklaring van de getuige [getuige] volgt dat verdachte aangeefster met zijn vuist in het gezicht aan het stompen was. Op camerabeelden is te zien dat aangeefster in ieder geval negen maal door verdachte in het gezicht is geslagen. Beschreven wordt dat zes maal met volle kracht wordt geslagen.
De vraag is nu of deze handelingen een poging tot zware mishandeling of een ‘eenvoudige’ mishandeling opleveren. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare en vitale delen van het menselijk lichaam zijn. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er een aanmerkelijke kans dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, gelet op het feit dat verdachte meermaals – en in ieder geval zes keer met volle kracht – met een vuist op het gezicht/hoofd van aangeefster heeft geslagen. Dat het letsel in dit geval relatief meevalt is niet aan de verdachte te danken. Gelet op de kracht en de frequentie waarmee verdachte met de vuist heeft geslagen is het een kwestie van geluk geweest dat aangeefster geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn hiervoor beschreven handelingen, de aanmerkelijke kans dat hij aangeefster mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen ook bewust heeft aanvaard.
De primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wordt daarom bewezen verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Primair:
op 11 juli 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen haar meermalen met dichte vuist tegen haar hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie te volgen in haar eis.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De aanleiding hiervoor was futiel. Verdachte had met het slachtoffer een geschil over het verstrekken van verdovende middelen. Toen zij deze niet aan verdachte wilde geven heeft verdachte haar in een openbaar park meermalen met de vuist met kracht in het gezicht geslagen. De verdachte heeft hiermee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten zorgen naast het leed en letsel van het slachtoffer voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Ook in dit geval waren er mensen getuige van het geweld. De rechtbank rekent dat de verdachte aan.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 maart 2023. Hieruit blijkt dat verdachte zich voorafgaand aan het onderhavige feit eerder en ook recent schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten. De mate waarin een geschil met verdachte tot – willekeurig - geweld leidt lijkt zelfs toe te nemen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten die over verdachte zijn opgemaakt. Verdachte is ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC). Naar aanleiding daarvan hebben R.J.A. van Helvoirt (GZ-psycholoog) en J.H. Lamberts (psychiater, onder supervisie van T.A. Wouters (psychiater)) onderzoek verricht naar de geestvermogens van verdachte. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de Pro Justitia rapportage van 19 april 2023. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. De psychiater en psycholoog haalden informatie uit de beschikbare stukken, het milieuonderzoek en de groepsobservatie. Verdachte is een aantal keer kort met de rapporteurs in gesprek gegaan en heeft actief meegedaan aan het activiteitenprogramma van de afdeling. Hierdoor hebben de onderzoekers tot op zekere hoogte een eigen gedragskundig beeld kunnen vormen van betrokkene. Genoemde deskundigen komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een (ernstige) stoornis in het gebruik van cocaïne en heroïne. Zij achten het waarschijnlijk dat het gedrag van verdachte in sterke mate gekleurd wordt door het gebruik van verdovende middelen. Diagnoses die in eerdere Pro Justitia rapportages zijn gesteld met betrekking tot de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en antisociale kenmerken konden niet worden bevestigd noch worden weerlegd. Ten aanzien van de persoonlijkheid van betrokkene constateren zij dat hun indrukken en de gedragsobservaties van betrokkene niet in overeenstemming zijn met voornoemde persoonlijkheidsstoornis. Gedurende zijn verblijf in het PBC heeft betrokkene zich laten kennen als een kalme, gelijkmatige en behulpzame man die geneigd was om conflicten uit de weg te gaan. Er zijn geen narcistische, paranoïde of antisociale gedragingen geobserveerd. Deze kenmerken lijken te verbleken als betrokkene langere tijd abstinent is.
De deskundigen concluderen dat de stoornis in het gebruik van cocaïne en heroïne ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde, maar zij kunnen – gelet op de weigerachtige houding van verdachte en een gebrek aan onderzoek – geen advies geven met betrekking tot de toerekenbaarheid van het ten laste gelegde. Evenmin kan een advies worden gegeven over een in te zetten strafrechtelijke interventie ter vermindering van het gevaar op herhaling.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de e-mail d.d. 1 mei 2023 van reclasseringsmedewerkster [persoon 2] (Inforsa). Zij conformeert zich aan het standpunt van de reclassering d.d. 30 september 2022 dat men gelet op de houding en problematiek van verdachte geen mogelijkheden ziet om binnen een drangkader te werken aan recidivevermindering en gedragsverandering.
Gezien het vorenstaande ziet de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank zal alles afwegende de verdachte veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest.
Voorlopige hechtenis
Omdat verdachte een lagere gevangenisstraf krijgt opgelegd dan hij tot nu toe in voorarrest heeft gezeten, heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis met ingang van 2 mei 2023 opgeheven.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 123,99 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de materiële schade nu uit het dossier niet althans onvoldoende blijkt dat deze schade als direct gevolg van de mishandeling is aan te merken. De gevorderde immateriële schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-. Ten aanzien van het meer gevorderde moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de materiële schade, nu uit het dossier niet althans onvoldoende blijkt dat deze schade als direct gevolg van de mishandeling is aan te merken. De raadsman heeft verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van minder dan € 750,-. Voorts heeft de raadsman verzocht om te bepalen dat de verdachte voor hoogstens 1 dag gegijzeld kan worden, omdat de verdachte geen inkomen heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Aangeefster heeft eerst tijdens haar verhoor als getuige bij de rechter-commissaris d.d. 21 december 2022 verklaard dat haar telefoons door het bewezenverklaarde zijn beschadigd. Enige onderbouwing waaruit blijkt dat de telefoon beschadigd is geraakt ontbreekt. De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schade daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Wel is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, waarvoor schadevergoeding kan worden toegekend op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Zij heeft immers lichamelijk letsel opgelopen. Bij de bepaling van de omvang van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken. De rechtbank begroot de immateriële schade in deze zaak op € 500,-. Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, tot de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro). Nu onvoldoende is onderbouwd dat verdachte niet in staat zal zijn om aan genoemde betalingsverplichting te voldoen, ziet de rechtbank geen reden om de gijzeling in duur te beperken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 500,- (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.L. Rinsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2023.
[…]