ECLI:NL:RBAMS:2023:3086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
AMS 23/2272, 23/2274, 23/2275, 23/2277, 23/2279, 23/2281 en 23/2284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tabaks- en souvenirwinkels Amsterdam

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen van verschillende tabaks- en souvenirwinkels, die in Amsterdam zijn gevestigd. De verzoeksters, waaronder Q&Q XI Tabak & Souvenirs B.V. en andere gelieerde bedrijven, hebben bezwaar gemaakt tegen de sluiting van hun winkels voor een periode van zes maanden, zoals aangekondigd door de burgemeester van Amsterdam op 18 april 2023. De sluiting is gebaseerd op bevindingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie en de politie, die tijdens een controle in de winkels softdrugs hebben aangetroffen, wat in strijd is met de Opiumwet.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 3 mei 2023 behandeld en vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te bevelen op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De verzoeksters voerden aan dat de sluiting hen in financiële problemen zou brengen en dat er geen acute noodzaak was voor sluiting, aangezien de joints uit de winkels waren verwijderd. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat het algemeen belang van handhaving van de openbare orde zwaarder weegt dan de belangen van de verzoeksters. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de verzoeksters geen redelijke kans van slagen had en dat de sluiting van de winkels moest voortduren totdat op het bezwaar was beslist.

De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de verantwoordelijkheden van exploitanten van tabaks- en souvenirwinkels in het kader van de openbare orde. De verzoeksters hebben de mogelijkheid om een heropeningsverzoek in te dienen bij de burgemeester, maar de voorzieningenrechter heeft in deze zaak de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23 /2272, 23 /2274, 23 /2275, 23 /2277, 23 /2279, 23 /2281 en 23 /2284

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2023 in de zaak tussen

Q&Q XI Tabak & Souvenirs B.V.,
Q&Q XIV Tabak & Souvenirs B.V, Q&Q V Tabak & Souvenirs B.V., Q&Q XIX Tabak & Souvenirs B.V., Q&Q XIV Tabak & Souvenirs B.V., Q&Q XV Tabak & Souvenirs B.V., Q&Q XVIII Tabak & Souvenirs B.V.,uit Amsterdam, verzoeksters
(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder (de burgemeester)

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeksters tegen de sluiting van hun winkels voor de duur van zes maanden.
1.2.
Met een zevental bestreden besluiten van 18 april 2023 heeft de burgemeester aangekondigd de winkels te sluiten. Verzoeksters hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de bestreden besluiten worden geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 3 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeksters, [naam eigenaar] (eigenaar van de winkels) en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoeksters exploiteren tabaks- en souvenirsshops in Amsterdam.
2.2.
Na een controle door de Nederlandse Arbeidsinspectie op [medio 1] maart 2023 heeft de politie een onderzoek ingesteld in tien van de winkels van Q&Q Holding B.V., de holding van eigenaar/exploitant [naam eigenaar] . De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage van [medio 2] maart 2023. Uit deze rapportage blijkt dat in zeven winkels softdrugs is aangetroffen. Het gaat om joints, zonder tabak, alleen met hennep. Het betreft de volgende winkels:
  • [adres 1] (10 joints);
  • [adres 2] (26 joints);
  • [adres 3] (54 joints);
  • [adres 4] (239 joints);
  • [adres 5] (1906 joints);
  • [adres 6] (294 joints);
  • [adres 7] (11 joints).
2.3.
De aangetroffen hennep in de joints is ambtshalve onderzocht en vastgesteld door de verbalisant. De politie heeft de inhoud van de joints en wiettoppen herkend als de bloem van de hennepplant zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, ondergebracht in lijst II van de Opiumwet. Door de politie is een proces-verbaal opgemaakt van herkenning hennep.
2.4
De bestreden besluiten zijn genomen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en het Sluiting- en heropeningsbeleid. Daarin wordt vermeld dat de in de winkels aangetroffen hennep niet is bestemd voor vezelwinning of zaadvermeerdering voor vezelhennep en dat ook geen sprake is van gedoogde coffeeshopexploitatie. Daarmee is sprake van een handelsvoorraad softdrugs, waarvan de verkoop verboden is. Gelet daarop wordt een zwaarwegend belang toegekend aan de handhaving van de openbare orde en het herstel daarvan. Dit belang weegt niet op tegen het financieel belang van de eigenaar of exploitant. Deze heeft ook niet aangetoond door de sluiting failliet te zullen gaan. Op grond van het beleid kan in deze gevallen niet volstaan worden met een waarschuwing, maar volgt sluiting voor in beginsel zes maanden. Deze duur wordt gehanteerd om – onder meer – een signaal af te geven naar de buitenwereld dat het pand niet langer als verkoop-, aflever- of opslagruimte voor drugs kan worden gebruikt. Belanghebbende kunnen verzoeken om heropening van de panden door het indienen van een heropeningsverzoek met maatregelen ter voorkoming van herhaling. Bij de beoordeling daarvan zal door de burgemeester tevens (politie)informatie over de openbare orde situatie bij de panden worden betrokken.

Standpunt verzoekster

3.1.
Verzoeksters voeren aan dat de sluiting van de panden voor de duur van zes maanden voor iedere afzonderlijke onderneming direct tot liquiditeitsproblemen leidt. Volgens verzoeksters is er bij verweerder geen acute noodzaak om tot prompte sluiting van de winkels over te gaan. De joints zijn uit de winkels verwijderd en worden niet meer verkocht. Sinds het moment van controle tot heden zijn meerdere weken verstreken zonder dat de panden gesloten waren en zonder dat dit heeft geleid tot enig probleem op het gebied van de openbare orde of veiligheid. Verweerder kan andere bestuurlijke maatregelen treffen, waardoor de overtredingen in de winkels worden voorkomen, zonder dat deze hiervoor moeten worden gesloten. Bovendien zal sluiting van de winkels leiden tot vele negatieve publiciteit voor verzoeksters.
3.2.
Verzoeksters voeren verder aan dat zij de Opiumwet niet hebben overtreden, omdat zij nep-joints verkopen en geen THC-houdende joints. Volgens verzoeksters is geen deugdelijk onderzoek verricht naar de inhoud van de meegevoerde producten, waardoor niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding van de Opiumwet. De enkele waarneming van de joints door een politieambtenaar en daarbij de vaststelling dat sprake is van hennep met THC, is volgens verzoeksters onvoldoende als onderbouwing van de gestelde overtreding van de Opiumwet. Dit zal door laboratoriumonderzoek moeten gebeuren volgens verzoeksters, namelijk om het exacte THC-gehalte te kunnen bepalen. Zij verwijzen daarbij ook naar een uitspraak van het Bundesgerichthof in Duitsland [1] . Ook kunnen verzoeksters geen contra-expertise laten uitvoeren op de in beslag genomen producten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt of een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter beoordeelt daarbij de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en weegt zo nodig de belangen van beide partijen af. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.2.
Vaststaat dat in de zeven winkels verschillende aantallen nep-joints zijn aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat verzoeksters de nep-joints hebben ingekocht bij Mister CBD B.V. en dat de hennepproducten van Mister CBD B.V. 0,2% aan THC bevatten.
4.3.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder c, van de Opiumwet, is het verboden om hennep – zoals vermeld op lijst II – aanwezig te hebben. Hennep is daarbij gedefinieerd als ‘elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden’. Gelet op deze definitie is het THC-gehalte niet relevant. Een product dat hennep bevat, valt onder de hennepdefinitie van lijst II van de Opiumwet.
4.4.
Voor zover verzoeksters aanvoeren dat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat een politieambtenaar niet kan vaststellen of sprake is van THC en/of hennep, volgt de voorzieningenrechter hen niet. De burgemeester mag uitgaan van een op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage. Dat verzoeksters niet de kans hebben gekregen om de door de politie meegenomen producten zelf te controleren, maakt dit niet anders. Bovendien wisten verzoeksters welke producten zij verkochten in hun winkels, omdat zij deze producten zelf inkochten bij Mister CBD B.V. Op de zitting heeft verweerder aangegeven bereid te zijn om de documenten die aan de bestuurlijke rapportage ten grondslag liggen op te vragen bij de politie en aan verzoeksters door te sturen. Uit de bestuurlijke rapportage is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken dat de gevonden nep-joints hennep bevatten en daarmee onder de hennepdefinitie van lijst II van de Opiumwet vallen. Verweerder is daarom bevoegd om op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting over te gaan.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat het Duitse Hof in de uitspraak waarnaar verzoeksters hebben verwezen, heeft vastgesteld dat CBD-olie met een THC-gehalte van minder dan 0,2% verhandeld mag worden, maar dat dat niet geldt voor CBD-joints. In deze uitspraak stelt het Duitse Hof juist vast dat door laboratoriumonderzoek is gebleken dat een laag THC-gehalte in CBD-joints door verhitting kan worden verhoogd, hetgeen niet kan bij CBD-olie. Een beroep op deze uitspraak kan verzoeksters daarom niet baten [2] .
4.6.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat het bezwaar van verzoeksters geen redelijke kans van slagen heeft. Daarbij is zij tevens van oordeel dat het algemeen belang van verweerder bij de handhaving van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van verzoeksters om open te blijven tot op de bezwaren is beslist.
4.7
Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat het verzoeksters vrijstaat om een heropeningsverzoek bij de burgemeester in te dienen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat de winkels van verzoeksters gesloten dienen te blijven totdat op het bezwaar is beslist.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door verzoeksters betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ECLI:DE:BGH:2022:230622B5STR490.21.0.
2.Zie ook ECLI:RBAMS: 2022:7349, uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 2 december 2022.