Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van uitkeringsfraude. De verdachte, geboren in 1968, heeft in de periode van 1 december 2012 tot en met 30 september 2019 opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens over haar werkzaamheden en inkomsten te verstrekken aan de uitkerende instantie, het UWV. Dit nalaten was in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op een uitkering en dat haar handelen kon strekken tot bevoordeling van zichzelf.
Tijdens de zitting was de verdachte niet aanwezig, maar haar raadsman heeft haar verdedigd. De officier van justitie heeft een taakstraf van 200 uren geëist, met vervangende hechtenis voor het geval de taakstraf niet naar behoren zou worden verricht. De raadsman pleitte voor geen straf of een voorwaardelijke taakstraf, gezien de bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bijstandsfraude en dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor haar handelen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de lange periode van fraude, het benadelingsbedrag van ongeveer € 100.000,- en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in aanmerking genomen, wat heeft geleid tot een strafkorting.