ECLI:NL:RBAMS:2023:3053

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
1301889323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: vrijspraak plofkraak en veroordeling voor meerdere wapenfeiten en medeplegen van overval

Op 3 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder een plofkraak, wapenbezit en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de plofkraak op 7 augustus 2022, omdat het bewijs, waaronder DNA- en telefoongegevens, onvoldoende was om zijn betrokkenheid te bevestigen. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden niet betrouwbaar genoeg was om tot een veroordeling te komen.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor meerdere wapenfeiten en het medeplegen van een gewapende overval op een winkel in Amstelveen op 29 oktober 2021. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de overval, waarbij hij samen met medeverdachten mobiele telefoons had gestolen onder bedreiging van geweld. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op, gezien de ernst van de feiten en de recidivegevaar van de verdachte, die op dat moment 18 jaar oud was. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een pedagogische aanpak en intensieve begeleiding voor de verdachte, die kampt met zwakbegaafdheid en gedragsproblemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.018895.23 (zaak A), 13.257867.22 (zaak B), 13.295047.21 (zaak C), 13.279309.21 (zaak D) en 13.265433.21 (zaak E) (promis)
Datum uitspraak: 3 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 maart en 19 april 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D en zaak E aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 2] , namens de [naam stichting 1] (hierna: [naam stichting 1] ), de heer [naam 3] , namens [naam stichting 2] (hierna: [naam stichting 2] ), mevrouw G. Friedrichs-Groenendaal, psycholoog bij het NIFP en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 7 augustus 2022 te Amsterdam in vereniging opzettelijk een ontploffing teweeg brengen bij een pinautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 7 augustus 2022 te Amsterdam vernieling in vereniging van een gebouw door een ontploffing teweeg te brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander te duchten was.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 7 augustus 2022 te Amsterdam poging diefstal met braak in vereniging van een geldbedrag uit een pinautomaat toebehorende aan Geldmaat.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 7 augustus 2022 te Amsterdam vernieling in vereniging van een personenauto toebehorende aan [persoon 1] .
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
in de periode van 4 september 2022 tot en met 17 januari 2023 te Amsterdam in vereniging voorhanden hebben van wapens en/of munitie van categorie III.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
op 17 januari 2023 te Amsterdam aanwezig hebben van 88 gram hasjiesj.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2022 te Veenendaal in vereniging invoeren van wapens van categorie III.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2022 te Veenendaal en/of Diemen in vereniging voorhanden hebben van wapens en/of munitie van categorie III.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2022 te Veenendaal voorhanden hebben van een wapen van categorie II.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2022 te Veenendaal aanwezig hebben van 40 gram hashiesj.
Zaak C
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging uit een winkel van meerdere telefoons toebehorende aan [naam provider] .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen afpersing in vereniging van meerdere telefoons toebehorende aan [naam provider] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen in vereniging voorhanden hebben van wapens van categorie III.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen in vereniging voorhanden hebben van munitie van categorie III.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
in de periode van 28 september 2021 tot en met 29 oktober 2021 te Amstelveen diefstal met braak in vereniging van een scooter.
subsidiair ten laste gelegd als heling in vereniging van een scooter in de periode van 28 september 2021 tot en met 29 oktober 2021.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
in de periode van 9 oktober 2021 tot en met 29 oktober 2021 te Amstelveen diefstal met braak in vereniging van een kentekenplaat toebehorende aan [persoon 2] .
subsidiair ten laste gelegd als heling in vereniging van een kentekenplaat toebehorende aan [persoon 2] in de periode van 28 september 2021 tot en met 29 oktober 2021.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen in vereniging voorhanden hebben van een wapen van categorie IV.
Zaak D
op 12 oktober 2021 te Amsterdam diefstal van een mobiele telefoon toebehorende aan [persoon 3] .
Zaak E
op 2 oktober 2021 te Amsterdam voorhanden hebben van een wapen van categorie IV.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde plofkraak en vernielingen die daaruit zijn voortgekomen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Door de Forensische Opsporing is ter plaatse een batterij aangetroffen waarop onder andere het DNA-profiel van verdachte is aangetroffen. Daarnaast peilt de telefoon van verdachte rond het tijdstip van de plofkraak uit nabij de plaats delict en is verdachte door een verbalisant aan zijn loopje op de beelden herkend.
De raadsvrouw van verdachteheeft vrijspraak bepleit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 7 augustus 2022 heeft omstreeks 05:17 uur een plofkraak plaatsgevonden aan de Iepenweg te Amsterdam, als gevolg waarvan schade is ontstaan aan de [naam winkel] en aan een auto die in de buurt stond geparkeerd. Naar aanleiding van deze plofkraak is door de politie een onderzoek ingesteld naar mogelijke verdachten. Door de Forensische Opsporing werd een stukje verderop, op het trottoir voor de toegangsdeur van Iepenweg [nummer 1] , een Duracell batterij aangetroffen. Deze batterij is bemonsterd en uit het DNA-onderzoek komt naar voren dat op deze batterij een onvolledig DNA-mengprofiel werd aangetroffen, welk celmateriaal van minimaal twee donoren, waarvan zeker één man, afkomstig is. Een mogelijke donor van dit celmateriaal is verdachte.
Als gevolg van dit DNA-onderzoek is verder onderzoek gedaan naar verdachte. Zo is de jas op de camerabeelden van de Geldmaat vergeleken met de jas die verdachte draagt op een foto die is aangetroffen op zijn telefoon. Dit betreft beide een North Face jas. Tevens is op de telefoon van verdachte een netwerkmeting uitgevoerd. Hieruit blijkt dat verdachte op 7 augustus 2022 rond 05:05 uur een zendmast aanstraalt met de locatie [adres 2] . Deze zendmast staat in de nabije omgeving van het plaats delict. Tot slot is verdachte door een verbalisant op de beelden van de Geldmaat herkend aan zijn opvallend waggelende loopje.
De rechtbank overweegt allereerst dat op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat door twee personen een explosief bij de geldautomaat is geplaatst en dat zij dit explosief tot ontploffing hebben gebracht.
Het aantreffen van DNA van een verdachte op de plaats delict wijst in beginsel op mogelijke betrokkenheid bij dit delict. Alhoewel een DNA-profiel van verdachte is aangetroffen op de batterij, betekent dit, volgens de rechtbank, niet dat een bewezenverklaring moet volgen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de batterij wellicht op een ander moment bij iemand thuis heeft aangeraakt. Alhoewel de rechtbank deze verklaring van verdachte niet verifieerbaar acht, staat hier tegenover dat een batterij een verplaatsbaar object is en dat uit het dossier niet is gebleken dat deze batterij daadwerkelijk is gebruikt bij het tot ontploffing brengen van het explosief. Kortom, nu nergens uit blijkt dat de batterij is gebruikt bij het tot ontploffing brengen van het explosief, kan eventueel DNA-materiaal op de batterij niet redengevend zijn om tot bewezenverklaring van betrokkenheid bij de ontploffing te komen.
Dat de telefoon van verdachte tien minuten voor de plofkraak uitpeilde in de omgeving van de plaats delict maakt dit niet anders. Dat verdachte in de omgeving van de explosie was en in combinatie met het aangetroffen DNA-spoor mogelijk in de buurt van de plaats delict te plaatsen is, zegt immers niet dat hij ook daadwerkelijk betrokken is geweest bij de explosie.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of naast het in de buurt van de ontploffing uitpeilen van verdachtes telefoon, op basis van de overige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op de camerabeelden van de Geldmaat te zien is en dus één van de twee personen is geweest die het explosief tot ontploffing heeft gebracht. Voor de beantwoording van deze vraag zijn twee bewijsmiddelen van belang; de herkenning van verdachte op de beelden van de Geldmaat door een verbalisant en de gelijkenissen die de jas van verdachte zou vertonen met de jas op de camerabeelden van de Geldmaat.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning is onder meer van belang of op deze camerabeelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
De rechtbank heeft de beelden van de Geldmaat op verzoek van de raadsvrouw ter zitting bekeken. De rechtbank constateert dat de beelden van matige kwaliteit zijn en dat op de beelden (vrijwel) geen persoonskenmerken zijn te zien. De verbalisant heeft in zijn proces-verbaal van herkenning geverbaliseerd dat hij verdachte zou herkennen aan zijn opvallend waggelende loopje. Nog afgezien van het gegeven dat niet exact is omschreven wat dit waggelende loopje dan zou zijn, zijn op de beelden twee personen te zien, waarbij het beoordeelde ‘loop’ gedeelte van het filmpje 8 seconden duurt en waarbij de voorste persoon op de beelden (met het North Face logo op diens rug) een bepaalde manier van lopen heeft. De rechtbank acht deze manier van lopen echter niet dermate onderscheidend dat enkel op basis hiervan een herkenning kan worden gedaan waarop een bewezenverklaring kan worden gebaseerd.
Daarnaast is door verbalisanten een vergelijking gemaakt van de North Face jas die op de camerabeelden van de Geldmaat te zien is en een North Face jas die op een afbeelding in de telefoon van verdachte te zien is. Deze jassen zouden gelijkenissen met elkaar vertonen. Allereerst overweegt de rechtbank dat North Face jassen veel gedragen jassen zijn onder jongeren. Een kenmerk van dit merk jas is dat het logo (onder andere) op de linkerborst staat. Echter zijn bij dit merk jas ook verschillende modellen te onderscheiden. Dat twee North Face jassen het logo op de linkerborst hebben staan, maakt daarom nog niet dat dit dezelfde jas betreft.
Op de camerabeelden van de Geldmaat is te zien dat de North Face jas van de persoon op de beelden het North Face logo ook groot op zijn rug heeft staan. Als deze jas wordt vergeleken met de North Face jas die verdachte draagt op de camerabeelden in zaak A van het winkelcentrum in Amstelveen, is te zien dat op de achterkant van deze jas geen groot North Face logo te zien is. Daarnaast is op de afbeelding die in de telefoon van verdachte is aangetroffen ook geen logo op de rug van de North Face jas te zien. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat verdachte in bezit is geweest van een North Face jas met logo op de rug, zoals op de camerabeelden van de Geldmaat te zien is.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het aangeleverde bewijsmateriaal onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de in zaak A onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
Zaak C
Ten aanzien van het onder 5 en 6 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal, nu daar onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is. De subsidiair ten laste gelegde heling van de scooter en de kentekenplaat kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen. De scooter met kentekenplaat is door medeverdachten gebruikt tijdens de overval op de [naam provider] winkel. Verdachte heeft met medeverdachten de overval voorbereid. Verdachte en medeverdachten hebben afgesproken bij een tankstation. Twee medeverdachten kwamen aanrijden op de gestolen scooter met gestolen kentekenplaat en zijn vervolgens met deze scooter naar de [naam provider] winkel gereden. Ook is bij het uitlezen van de telefoon van verdachte gebleken dat de volgende Snapchattekst door de gebruiker van het toestel is geplaatst op 29 oktober 2021 om 07:44 uur: “
Heb je nu nu stolen ped”.
De raadsvrouw van verdachteheeft vrijspraak bepleit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is, met de raadsvrouw van verdachte en de officier van justitie, van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om verdachte als pleger van de diefstal van de scooter en kentekenplaat aan te merken. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Ook van heling is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor heling is vereist dat verdachte de heerschappij over het goed heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt niet dat verdachte over de scooter en/of de kentekenplaat heeft beschikt. Het feit dat verdachte de overval heeft voorbereid, maakt daarnaast niet dat hij moest of had moeten vermoeden dat de scooter en kentekenplaat gestolen waren. Verdachte heeft immers tijdens de overval gebruik gemaakt van zijn eigen scooter. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat verdachte de onder 5 ten laste gelegde wapens voorhanden heeft gehad.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Naar aanleiding van de verdenking van de plofkraak van 7 augustus 2022 is een camera voor de portiek en in de boxgang van verdachte geplaatst.
Op de camerabeelden van 4 september 2022 is door verbalisanten waargenomen dat zich vier personen in de boxgang bevonden, waarvan één persoon is herkend als verdachte. Te zien is dat één van de personen een vuurwapen in zijn hand heeft en daarmee in de richting van de deur van de boxgang schiet. Ook is op de beelden te zien dat het vuurwapen wordt doorgegeven en dat de persoon die herkend is als verdachte de patroonhouder uit het vuurwapen haalt en vervolgens het vuurwapen weer laadt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet met het wapen heeft geschoten, maar het wapen wel heeft geladen. Gelet hierop en de overige bewijsmiddelen in het dossier kan het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie op 4 september 2022 wettig en overtuigend worden bewezen.
Op 20 september 2022 vond een spookburgeractie van de politie plaats. Tijdens deze actie zagen verbalisanten een groepje jongens voor het portiek van [adres 3] tot en met [nummer 2] staan. Nadat deze jongens de portiek hadden verlaten, treffen de verbalisanten een zwart koffertje aan met daarin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Na onderzoek blijkt het te gaan om een getransformeerd gas/alarmpistool van het merk Zoraki. Op dit pistool wordt een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. De mogelijke donor van dit celmateriaal betreft verdachte. Het is extreem veel waarschijnlijker (bewijskracht meer dan één miljoen) dat verdachte donor is van dit celmateriaal dan een ander onbekend persoon. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat het wapen daar lag, maar dat hij het wapen zelf niet had meegenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen die dag niet heeft aangeraakt, maar kort daarvoor wel. Gelet op deze verklaring van verdachte, het aangetroffen celmateriaal van verdachte op het pistool en het wapenrapport kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het pistool voorhanden heeft gehad.
Na de aanhouding van verdachte op 19 januari 2023 is zijn woning doorzocht. Tijdens de doorzoeking zijn een patroonhouder van het merk Glock en munitie aangetroffen in de slaapkamer van verdachte. Gelet op het aantreffen van de patroonhouder en de munitie in de slaapkamer van verdachte, het wapenrapport en het feit dat verdachte niet heeft ontkend dat deze goederen van hem waren, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte deze goederen voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat verdachte de onder 6 ten laste gelegde hasjiesj voorhanden heeft gehad.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Na de aanhouding van verdachte op 19 januari 2023 is zijn woning doorzocht. Tijdens de doorzoeking is 88 gram hasjiesj in zijn slaapkamer aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de hasjiesj van slechte kwaliteit was en bedoeld was om weg te gooien. Hij had de hasjiesj nog niet weggegooid omdat hij dit eerste wilde laten zien aan anderen, om stoer te doen.
Gelet op het aantreffen van de hasjiesj in de slaapkamer van verdachte en zijn bekennende verklaring kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de 88 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
In het kader van de opsporing van zaak A is een tap geplaatst op het telefoonnummer van verdachte. Uit een tapgesprek tussen verdachte en een Gunshop in Duitsland bleek dat verdachte alarmpistolen had gereserveerd en deze op 7 oktober 2022 zou ophalen. Verdachte heeft op 7 oktober nog diverse keren geprobeerd telefonisch contact op te nemen met deze winkel. Hierop heeft de politie de auto waarin (onder andere) verdachte zat geobserveerd en is verdachte, samen met zijn medeverdachten, aangehouden. In de auto werden meerdere alarmpistolen aangetroffen en een bonnetje van de Gunshop. In de fouillering van verdachte werden nog een busje pepperspray, hasjiesj en een weegschaal aangetroffen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met zijn medeverdachte de alarmpistolen bij een Gunshop in Duitsland heeft gekocht en vervolgens weer mee naar Nederland heeft genomen. Hij had niet verwacht dat dit zo erg zou zijn. De pepperspray en de munitie behorend bij de alarmpistolen kregen zij gratis bij hun aankoop bij de Gunshop. De aangetroffen hasjiesj zou voor eigen gebruik zijn. Gelet op deze verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wapens heeft ingevoerd en voorhanden heeft gehad, evenals het voorhanden hebben van de aangetroffen pepperspray en drugs.
De rechtbank overweegt dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Zaak C
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de overval op de [naam provider] winkel.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat de handelingen van verdachte niet als medeplegen gekwalificeerd kunnen worden. Verdachte had een faciliterende en ondergeschikte rol die eerder te kwalificeren is als medeplichtigheid. Hetgeen niet ten laste is gelegd. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op vrijdag 29 oktober 2021 heeft er een gewapende overval plaatsgevonden op een [naam provider] winkel in het winkelcentrum in Amstelveen. Deze overval is gepleegd door in totaal vier personen, waarvan er twee daadwerkelijk de winkel zijn ingegaan. Dit betreft twee medeverdachten, die later ook hebben bekend. Zij hebben een klant en de medewerker van de winkel bedreigd met een vuurwapen en een mes. De medewerker en één van de medeverdachten hebben volgens de telefoons uit de kluis gehaald en deze in twee tassen gestopt. De twee medeverdachten slaan vervolgens op de vlucht, waarbij zij één van de tassen met buit verliezen. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat de andere tas met buit vervolgens is overhandigd aan verdachte en de derde medeverdachte, die er op een scooter met de buit vandoor gaan. Kort na de overval worden zij met de buit door de politie aangehouden. Ook worden twee vuurwapens, munitie en een mes bij verdachte aangetroffen.
Uit verder onderzoek blijkt dat op de dag voor de overval en in de ochtend van de overval een voorverkenning is uitgevoerd door verdachte en één van zijn medeverdachten. Ook zijn de vier verdachten één uur voor de overval op twee scooters te zien bij een tankstation.
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij toen de overval plaatsvond samen met één van de medeverdachten buiten stond te wachten. Verdachte wist dat er een overval zou plaatsvinden. Ook zou hij meedelen in de buit. Het was echter niet de bedoeling dat hij met de buit weg zou gaan. Tijdens het vluchten ging er van alles mis, waardoor verdachte de tas met buit in handen heeft gekregen. Verdachte is vervolgens met deze tas en samen met één van de medeverdachten weggereden op zijn eigen scooter. Verdachte heeft tevens verklaard dat het klopt dat hij een voorverkenning heeft uitgevoerd. Hij moest dit van iemand doen, maar wil niet zeggen van wie.
Uit bovenstaande blijkt dat verdachte heeft bijgedragen aan het plegen van de overval op de [naam provider] winkel. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de handelingen van verdachte kunnen worden aangemerkt als medeplegen of medeplichtigheid.
De rechtbank overweegt dat voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De rechtbank stelt dat de rol van verdachte als zodanig kan worden bestempeld. Verdachte heeft voorverkenningen gedaan. Daarnaast heeft hij kort voor de overval met medeverdachten afgesproken, zijn de verdachten gezamenlijk naar Amstelveen gegaan en wacht verdachte tijdens de overval in de nabije omgeving van de [naam provider] winkel tot de overval is uitgevoerd. Bij de vlucht is de buit aan verdachte toevertrouwd en verdachte is er met de buit vandoor gegaan. Verdachte heeft meerdere mogelijkheden gehad zich terug te trekken van de samenwerking, bijvoorbeeld na de voorverkenning of tijdens het wachten buiten de winkel, maar heeft dit niet gedaan. Ten slotte heeft een van de medeverdachten verklaard dat verdachte hem heeft gevraagd mee te doen met de overval. Alles in overweging nemend is de rechtbank van oordeel dat verdachte een significante rol binnen het geheel heeft gehad en dus gesproken kan worden van medeplegen van de overval.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de rol van verdachte bij de gewapende overval als medepleger kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten.
Ten aanzien van het onder 3, 4 en 7 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en een mes in vereniging wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
De raadsvrouw van verdachterefereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Zoals hiervoor al geschetst, zijn het pistool, de munitie en het mes kort na de overval op de [naam provider] winkel bij verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft ter zitting bekend dat het half doorgelaten pistool (merk FN) van hem was. Dat pistool zat in een AH-tas in de scooter van verdachte. Daar zaten ook patronen bij. Het pistool dat in de winkel is gebruikt is het pistool van het merk Zoraki. Verdachte geeft aan dat dat pistool in zijn handen is geduwd toen de buit aan hem werd overhandigd. Verdachte heeft het pistool toen in zijn broeksband verstopt. Ook het mes dat tijdens de overval is gebruikt, is bij verdachte aangetroffen.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Zaak D
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een mobiele telefoon.
De advocaat van verdachteheeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent dat hij op 12 oktober 2021 de telefoon van aangeefster heeft gestolen. Hij voldoet niet aan de signalementen die aangeefster en haar partner van de dader geven. Beide spreken over ringen, terwijl verdachte geen ringen draagt. Ook de persoon die op het Facebook-account staat afgebeeld draagt geen ringen. Na het opgeven van de aangifte wordt besloten een enkelvoudige fotoconfrontatie te laten plaatsvinden. Zoals bekend kleeft er een groot aantal bezwaren aan een enkelvoudige confrontatie met als gevolg dat zo’n confrontatie met behoedzaamheid dient te worden bezien. Volgens de handleiding van de confrontatie – die de politie in haar opleiding gebruikt – is de betrouwbaarheid van een herkenning bij enkelvoudige confrontaties uiterst zwak en kan daaraan in een strafrechtelijke procedure geen of nauwelijks bewijswaarde worden gehecht. Een enkelvoudige confrontatie kan alleen betrouwbaar zijn als de getuige verdachte al kende. Dat is in onderhavige zaak niet het geval. Tevens heeft verdachte verklaard dat het Facebook-account door meerdere personen werd gebruikt.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 13 oktober 2021 heeft aangeefster [persoon 3] aangifte gedaan van diefstal van haar telefoon. Aangeefster had haar telefoon via Facebook te koop aangeboden. Er wordt vervolgens door het Facebook-account van ‘ [naam account] ’ gereageerd en er wordt een afspraak gemaakt voor de verkoop van de telefoon op 12 oktober 2021. Op het moment dat de koper de telefoon in handen krijgt, rent hij er met de telefoon vandoor. De echtgenoot van aangeefster, aangever [aangever] , achtervolgt de koper en ziet dat hij bij iemand achter op de scooter springt.
Kort na de diefstal van de telefoon wordt [aangever] benaderd door ditzelfde Facebook-account, omdat ook hij zijn telefoon via Facebook heeft aangeboden. [persoon 3] en [aangever] melden dit bij de politie en er wordt een pseudokoop georganiseerd. Op de afgesproken tijd en plek komen twee personen aan op een scooter. Dit blijken later verdachte en zijn medeverdachte. De medeverdachte maakt contact met de verbalisant over de verkoop van de telefoon, terwijl verdachte met draaiende motor staat te wachten. Verdachte en de medeverdachte worden vervolgens door de politie aangehouden.
Na de aanhouding is de telefoon van verdachte in beslag genomen en is zijn telefoon geopend. Na onderzoek in deze telefoon blijkt het Facebook-account op deze telefoon het account ‘ [naam account] ’ betreft.
Op 14 oktober 2021 heeft een enkelvoudige fotoconfrontatie plaatsgevonden met aangever [aangever] . Er is hem een foto van verdachte getoond en hij herkend daarop verdachte als de persoon die op 12 oktober 2021 wegrende met de telefoon.
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij de telefoon heeft gestolen. De reden dat verdachte op 13 oktober 2021 aanwezig was, was omdat hij een vriend moest wegbrengen naar het metrostation. Het Facebook-account dat op zijn telefoon is aangetroffen gebruikte hij wel, maar zou door meerdere personen worden gebruikt. Daarnaast hebben aangevers het over een persoon met ringen, terwijl verdachte heeft verklaard nooit ringen te dragen.
De rechtbank overweegt dat verdachte ten aanzien van het gebruik van het Facebook-account een alternatief scenario heeft aangevoerd. De rechtbank overweegt echter dat verdachte dit alternatieve scenario op geen enkele manier heeft geconcretiseerd. In beginsel mag dan ook worden aangenomen dat verdachte degene is die van dit Facebook-account gebruik maakte en ook verantwoordelijk is voor de daarmee gevoerde gesprekken. Dit is slechts anders indien verdachte een verifieerbare verklaring kan afleggen waaruit kan blijken dat hij daarvoor niet verantwoordelijk is. De enkele verklaring dat meerdere mensen gebruik maakte van dit account is daartoe niet voldoende. De rechtbank kan daarom niet anders dan concluderen dat verdachte degene is geweest die via het Facebook-account ‘ [naam account] ’ contact heeft gezocht met aangevers.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte degene is geweest die contact heeft gezocht met de aangevers, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte ook degene is geweest die de telefoon daadwerkelijk heeft weggenomen op 12 oktober 2021.
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel inderdaad zoals de raadsvrouw aangeeft terughoudend moet worden omgegaan met de waardering van een herkenning op grond van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Aan een dergelijke herkenning kan niet de betrouwbaarheid worden toegeschreven die toegeschreven mag worden aan de resultaten van een door de politie gehanteerde en volgens strikte voorwaarden uitgevoerde meervoudige fotoherkenning. De herkenning bij de foto-confrontatie in deze zaak staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet op zichzelf, maar moet bezien worden in combinatie met de overige bewijsmiddelen. Immers heeft verdachte ook contact gezocht met aangevers met het Facebook-account ‘ [naam account] ’ en wordt verdachte, nadat opnieuw contact is gezocht met aangevers via het genoemde Facebook-account, met zijn medeverdachte aangetroffen op de locatie van de verkoop, tijdens de pseudokoop door de politie. Daar komt bij dat aangever [aangever] verdachte van dichtbij heeft gezien en de fotoconfrontatie kort na de diefstal heeft plaatsgevonden.
Gelet op de genoemde omstandigheden met betrekking tot de enkelvoudige fotoconfrontatie waarbij aangever [aangever] verdachte heeft herkend als de dader, in onderlinge samenhang bezien met de overige aangehaalde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan de juistheid van de herkenning van verdachte door aangever [aangever] te twijfelen en kan de uitkomst van de confrontatie worden gebruikt als bewijs.
De rechtbank is op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die de telefoon van aangeefster [persoon 3] heeft weggenomen op 12 oktober 2021.
Zaak E
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het voorhanden hebben van het mes wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op 2 oktober 2021 is verdachte staande gehouden in verband met meldingen in de omgeving. Tijdens de fouillering van verdachte werd bij hem een koksmes aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het mes bij zich had om stoer te doen.
Gelet op het aantreffen van het mes bij verdachte en het wapenrapport is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van het mes wettig en overtuigend bewezen kan worden.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
op meerdere tijdstippen in de periode van 4 september 2022 tot en met 17 januari 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
- op 4 september 2022 een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een getransformeerd gaspistool van het merk Glock, model 17, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere patronen van het kaliber 7.65mm, en
- op 20 september 2022 een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een getransformeerd gaspistool, van het merk Zoraki, model 918, kaliber 7.65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3, van het merk Sellier & Bellot, model volmantel rondneus, kaliber 7.65mm en
- op 17 januari 2023 een patroonhouder, van het merk Glock, model 26, kaliber 9mm, zijnde een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een patroon van het merk Sellier & Bellot, type hollow point, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
op 17 januari 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 88 gram, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2022 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met anderen, zonder consent wapens van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten 3 gaspistolen, serienummers: FA020621 en FA020625 en FA035367, van het merk Umarex, model Glock 17 Gen 5, kaliber 9mm PAK, zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool, heeft doen binnenkomen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging anderen, althans alleen,
- wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten 3 gaspistolen, serienummers: FA020621 en FA020625 en FA035367, van het merk Umarex, model Glock 17 Gen 5, kaliber 9mm PAK, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- munitie van categorie III en van de Wet wapens en munitie, te weten 100 patronen van het merk Pobjeda, type Skullfire Knalpatronen, kaliber 9mm PAK en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 patroon van het merk van het merk Sellier & Bellot, kaliber 7.65mm Br,
voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2022 in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een spuitbusje pepperspray, merk Pepper Jet Pocket, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2022 in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 40 gram, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Zaak C
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere
mobiele telefoons, die toebehoren aan een belwinkel van provider [naam provider] , filiaal: [adres 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [persoon 4] en een andere persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- voornoemde [persoon 4] en een ander persoon dreigend een vuurwapen en een vleesmes te tonen en
- daarbij te roepen "Dit is een overval, loop mee naar achteren" en
- voornoemde telefoons vanuit de kluis in een meegebrachte sporttas te stoppen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 4] heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere mobiele telefoons die aan een belwinkel van provider [naam provider] toebehoorden, door
- voornoemde [persoon 4] en een ander persoon dreigend een vuurwapen en een vleesmes te tonen en
- daarbij te roepen "Dit is een overval, loop mee naar achteren" en
- voornoemde telefoons vanuit de kluis in een meegebrachte sporttas te stoppen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen tezamen en in vereniging met anderen, meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een half doorgeladen pistool, van het merk FN, type 1910/22, kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- een pistool, van het merk Zoraki, type 917, kaliber 9 mm, PAK, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool,
voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 stuks volmantel rondneus patronen van het kaliber 7,65 mm, BR, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde:
op 29 oktober 2021 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een koksmes, lengte 31 centimeter, voorhanden heeft gehad.
Zaak D
op 12 oktober 2021 te Amsterdam een mobiele telefoon, van het merk Samsung, die aan [persoon 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak E
op 2 oktober 2021 te Amsterdam, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een koksmes, lengte 38,5 centimeter, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) op te leggen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich ten aanzien van de lengte van de jeugddetentie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het advies vanuit het NIFP is duidelijk en hulpverlening kan per direct starten. Daarnaast is het, gezien de zorgelijke situatie in de JJI’s, niet zeker dat behandeling binnen de PIJ-maatregel direct van start kan gaan.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een overval op een [naam provider] winkel. De medeverdachten hebben onder bedreiging van een pistool en een mes diverse telefoons weggenomen en zijn vervolgens door het winkelcentrum met pistool nog in de hand langs winkelend publiek gerend. Dat verdachte niet daadwerkelijk in de winkel aanwezig is geweest maakt dit niet minder ernstig. Hij wist door de voorverkenningen waar de winkel in het winkelcentrum lag en is door zijn bijdrage medeverantwoordelijk. Op dit bijzonder ernstige feit dient in beginsel te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke jeugddetentie, temeer omdat de ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen veelal een langdurige en ernstige psychische nasleep van het gebeurde ondervinden. Ook dragen gewapende overvallen er aan bij dat mensen zich minder veilig voelen op straat of in winkels. Dit blijkt ook uit de vordering benadeelde partij die is ingediend door de heer [persoon 4] . Hij heeft na de overval last gehad van slaapproblemen en heeft ook een tijd niet kunnen werken. Ook valt op de beelden van de vlucht te zien dat aanwezig winkelend publiek schrikt.
Daarnaast heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van (alarm)pistolen, wapenonderdelen, munitie en messen. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen is naar hun aard uiteraard gevaarlijk voor een ieder die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd en kan tot ernstige geweldsdelicten leiden. Afgezien van de aanwezigheid van die materialen valt op en is bijzonder zorgwekkend dat het voorhanden hebben van wapens en munitie op verschillende momenten bij verdachte terugkomt, waarbij verdachte ondanks inzet van hulpverlening in 2022 zelfs betrokken lijkt te raken bij wapenhandel.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een telefoon van aangever [persoon 3] . Diefstallen zijn ergerlijke feiten, die schade veroorzaken en in het algemeen bij de benadeelde gevoelens van onrust en onveiligheid opwekken.
Ook heeft verdachte zich twee keer schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een grote hoeveelheid hasjiesj. Gelet op de hoeveelheid hasjiesj en de weegschaal die bij verdachte zijn aangetroffen betwijfelt de rechtbank, mede gelet op de twijfelachtige verklaring die verdachte over de aanwezigheid van de weegschaal heeft gegeven, of dit daadwerkelijk voor eigen gebruik is geweest. Hasjiesj is een voor de volksgezondheid schadelijke stof en het is algemeen bekend dat dit verdovende middel schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers van dit middel.
Toepassing adolescentenstrafrecht
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of op de in zaak A onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten adolescentenstrafrecht zal worden toegepast. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten weliswaar meerderjarig (18 jaar en 2 maanden), maar de psycholoog en psychiater hebben in hun rapport geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Er is sprake van zwakbegaafdheid bij verdachte, hij heeft een jonge emotionele basis en laat tekorten zien op zijn handelsvaardigheden. Verdachte heeft baat bij veel sturing en ondersteuning. Een pedagogische aanpak is in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling. De rechtbank ziet daarom aanleiding om op de in zaak A onder 5 en 6 bewezen verklaarde feiten adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 februari 2023 waaruit blijkt dat verdachte op 25 februari 2020 en op 11 oktober 2021 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf in verband met steekwapenbezit en een poging straatroof.
Met bovenstaande houdt de rechtbank rekening conform artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 oktober 2000 bepaald dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in zaak C is overschreden met ongeveer 3 maanden, in zaak D met ongeveer 3,5 maand en in zaak E met ongeveer 4 maanden, zodat enige strafvermindering op zijn plaats is.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 17 april 2023;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door G.H.J. Friedrichs-Groenendaal, Msc, kinder- en jeugdpsycholoog, op 27 mei 2022 en 27 maart 2023;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door B.G.J. Gunnewijk, kinder- en jeugdpsychiater, op 27 mei 2022 en 27 maart 2023.
De psycholoog en de psychiaterkomen tot de volgende conclusie.
Concluderend worden de in het voorgaande onderzoek vastgestelde zwakbegaafdheid en de andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, in onderhavig onderzoek herbevestigd. Waar deze gedragsstoornis in voorgaand psychologisch onderzoek vooral in samenhang bezien werd met tekorten in het mentaliserend vermogen, een onvoldoende verinnerlijkt normbesef (onderdelen van het geweten) en het onvoldoende kunnen overzien van zijn keuzes, dient deze stoornis mede in samenhang gezien te worden met een identiteitszwakte, een weinig gedifferentieerd gevoelsleven (en het hiermee weinig remming voelen om tot ‘foute’ keuzes te komen), enige spanningzoekendheid en een zweem van antisociale gerichtheid, waarbij verdachte laat zien gericht te zijn op eigen voordeel. Verdachte wordt in zijn persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd en lijkt zich in een antisociale richting te ontwikkelen.
DSM-5312.89 Andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie met beperkte pro-sociale emoties.
V62.89 Zwakbegaafdheid
V62.5 Problemen verband houdend met justitiële maatregelen
V61.20 Ouder-kindrelatieprobleem
Verdachte ontkende het tenlastegelegde in voorgaand onderzoek (parketnummer 13-295047-21). Hiermee werd niet inzichtelijk op welke wijze de stoornis en/of zijn zwakbegaafdheid doorwerkten in het tenlastegelegde. Ook in onderhavig onderzoek komt naar voren dat verdachte een aantal feiten ontkent. Kijkend naar de feiten waar verdachte verboden middelen of goederen voorhanden heeft gehad, mag verondersteld worden dat hij voldoende keuzevrijheid had om zijn afwegingen te maken. Om deze reden wordt geadviseerd hem het feit toe te rekenen. Voor de overige feiten geldt dat ofwel, omdat hij zijn aandeel in de tenlastegelegde feiten ontkent, niet inzichtelijk wordt op welke wijze de gedragsstoornis en/of de zwakbegaafdheid hebben doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten, ofwel dat de antisociale gerichtheid en een onvoldoende verinnerlijkt normbesef hebben doorgewerkt in het handelen van verdachte tijdens het tenlastegelegde, welke factoren samenhangen met de gedragsstoornis. Het lijkt aannemelijk dat ook zijn identiteitszwakte heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde. Hij lijkt voldoende ruimte te hebben gehad om tot andere keuzes te komen. Nu echter niet duidelijk is op welke wijze en in welke mate de identiteitszwakte heeft doorgewerkt, kan er onvoldoende zorgvuldig een uitspraak worden gedaan over de mate van toerekenen.
Bij bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten wordt vanuit het algemene eindoordeel risico de inschatting gemaakt dat er sprake is van een hoog risico op toekomstig gewelddadig en/of crimineel gedrag als er geen interventies plaatsvinden. Hij heeft zich (opnieuw) niet aan (schorsende) voorwaarden gehouden. Ook eerdere veroordelingen en lopende proeftijden hebben hem er niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan.
Verdachte behoeft continue, 24-uurs begeleiding wil hij niet in de verleiding komen om zich wederom in te laten met delinquente jongeren in zijn woonomgeving. Verdachte heeft laten zien dat hij deze contacten steeds weer opzoekt als hij daartoe de ruimte voelt en er geen toezicht is. Gemeend wordt dat wonen in een 24-uurs voorziening met een mild omgevings- en woonklimaat met voldoende sturing, vormgegeven door en coach of mentor, hem wel die ondersteuning biedt om een verdere sociaal-emotionele ontwikkeling mogelijk te maken. Verdachte dient als het ware bij de hand genomen te worden om het goede pad op te gaan. Gedacht wordt daarbij aan woonsettingen als [instelling 1] of [naam woonsetting] , beide gericht op forensische jeugd. Daarnaast dient verdachte therapie aangeboden te worden gericht op het versterken van zijn identiteit.
In geval van parketnummer 13-018895-23 had verdachte bij het feit van 17 januari 2023 de leeftijd van 18 jaar bereikt. Ondanks de in enige mate aanwezige contra-indicaties voor berechting via het jeugdstrafrecht, wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte heeft een jonge emotionele basis en laat tekorten zien op zijn handelsvaardigheden. Een pedagogische aanpak is in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling.
Er dient een heel scherp toezicht op verdachte uitgeoefend te worden. Gelet op zijn onverstoorbaarheid biedt het eerdere geadviseerde kader van een GBM bij niet meewerken onvoldoende waarborg voor een behandeling. Ingeschat wordt dat het kader voor verdachte als te vrijblijvend ingeschat wordt. Tegelijkertijd is het in het voorgaande onderzoek geadviseerde behandelaanbod nog niet van de grond is gekomen en heeft verdachte in de tussenliggende periode enkel vormen van begeleiding ontvangen. Verdachte zou het meest kunnen profiteren van een behandeling buiten de JJI, waar hij, mede gelet op zijn vaardigheidstekorten en zijn beperkte generaliserend vermogen, direct in staat gesteld wordt om het geleerde toe te passen in de praktijk. Met betrekking tot het juridische kader wordt in het belang een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en ter beperking van het recidivegevaar gedacht aan het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De ontwikkelingskansen van verdachte worden in een 24-uurssetting als hoger gezien dan binnen een JJI.
Ter zitting heeft
de psycholooghet uitgebrachte rapport en advies verder toegelicht. De psycholoog heeft verklaard dat zij bij verdachte nog ontwikkelingsmogelijkheden ziet indien sprake is van intensieve en langdurige behandeling. Omdat er sprake is van zwakbegaafdheid en de performale verwerkingssnelheid zwak is, zal behandeling in het ambulante kader beter aanslaan dan binnen een residentiële setting. Het is namelijk van belang dat verdachte de aangeleerde vaardigheden direct kan toepassen in de praktijk. Verdachte zal geplaatst moeten worden binnen een setting waar een duidelijke structuur is en er altijd iemand voor hem is. Hij heeft continu behoefte aan een opvoedingsfiguur. De voorwaardelijke PIJ-maatregel zal naar verwachting voldoende zijn als stok achter de deur in de keuzes die verdachte maakt.
De coach van
[naam stichting 2]heeft ter zitting verklaard dat verdachte gemotiveerd is om iets van zijn leven te maken. Verdachte heeft te maken gehad met veel verschillende instanties en het zou goed voor hem zijn als hij een bepaald persoon heeft waar hij altijd terecht kan. [naam stichting 2] ziet daar een rol voor zichzelf weggelegd. Verdachte zou kunnen verblijven bij [naam verblijf] , daar is per direct plek voor hem. Hij zal daar veel bekende gezichten zien en de instap zal daarom voor verdacht laagdrempeliger zijn.
Ter zitting op 19 april 2023 heeft
de Raadnaar voren gebracht dat zij zich niet kunnen vinden in het advies vanuit het NIFP. Het klopt dat er in de afgelopen tijd geen forensische behandeling van de grond is gekomen, maar de zorg is dat verdachte zich niet aan voorwaarden kan houden. De geadviseerde woonvoorziening ziet vooral op zelfstandigheid, terwijl sprake dient te zijn van een setting waar 24-uurs toezicht is en waar verdachte bij de hand wordt genomen. Verdachte is in de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn eigen gang gegaan en daarom zal teveel van hem worden gevraagd binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Immers in de afgelopen 2,5 jaar is gebleken dat verdachte wel de intentie heeft om zich aan voorwaarden te houden, maar hierin zelfbepalend gedrag laat zien en blijft recidiveren. Het lukt hem niet om binnen het ambulante kader tot behandeling te komen. Daarnaast is een behandeling bij [instelling 2] van twee keer per week onvoldoende om de risico’s te kunnen ondervangen.
De
[naam stichting 1]heeft ter zitting verklaard dat er de afgelopen 2,5 jaar weinig van de grond is gekomen. Verdachte heeft niet de kans gekregen om zich binnen begeleid wonen en met hulpverlening te bewijzen. Verdachte zal in de praktijk moeten leren en daarom vindt de [naam stichting 1] dat hij deze kans nog moet krijgen. De voorwaarden die bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel zouden moeten gelden zijn verblijf bij [instelling 1] , begeleiding van [naam stichting 2] , dagbesteding, hulpverlening van [instelling 2] en een strak reclasseringstoezicht in de vorm van een weekschema. [instelling 2] kan per direct starten en [instelling 1] vanaf 1 mei 2023, al is de financiering hiervoor nog niet rond. Indien een langere jeugddetentie zal worden opgelegd dan het voorarrest is het niet duidelijk of de plek bij [instelling 1] beschikbaar blijft. Verdachte is erg bang voor de PIJ-maatregel en daarom zal deze in voorwaardelijke vorm een voldoende stok achter de deur zijn.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Allereerst overweegt de rechtbank dat de bewezenverklaarde feiten dermate ernstig zijn dat niet enkel kan worden volstaan met een (voorwaardelijke) maatregel, maar dat een strafoplegging dient te volgen. Alhoewel de rechtbank niet alle feiten bewezen acht, acht zij gelet op de oriëntatiepunten jeugd, een jeugddetentie van langere duur passend en wel voor de duur van twaalf maanden, zoals geëist door de officier van justitie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zal worden veroordeeld voor feiten die misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel noodzakelijk maken. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze PIJ-maatregel in voorwaardelijke of onvoorwaardelijk vorm aan verdachte moet worden opgelegd.
Uit het verloop van het strafproces blijkt dat verdachte gedurende langere tijd geschorst is geweest, maar dat hij tijdens deze schorsing telkens zijn voorwaarden overtrad. De eerste verdenkingen dateren van oktober 2021, waarna verdachte onder strakkere voorwaarden is geschorst. Hierna is de schorsing van verdachte meermalen opgeheven, ofwel omdat verdachte zich niet aan de bijzondere voorwaarden hield, ofwel omdat hij verdacht werd van nieuwe strafbare feiten. Uit de verklaring van verdachte over deze nieuwe verdenkingen blijkt dat hij dacht dat het niet zo serieus zou worden genomen als hij de voorwaarden overtrad. Deze nieuwe verdenking betrof het kopen en invoeren van wapens uit Duitsland, terwijl verdachte op dat moment voor (onder andere) een wapenfeit geschorst was. Hij had dus beter moeten weten.
Uit het rapport van het NIFP blijkt dat verdachte moeite heeft met het nakomen van afspraken en dat hij bij de hand moet worden genomen om (op tijd) op afspraken te verschijnen. Daar staat tegenover dat uit dit rapport ook blijkt dat, gelet op de problematiek en stoornissen bij verdachte, het van belang is dat verdachte de geleerde vaardigheden direct kan toepassen in de praktijk.
In het verleden is hulpverlening, afgezien van begeleiding van [naam stichting 2] , niet van de grond gekomen. Dit ligt gedeeltelijk buiten de macht van verdachte, gelet op de wachtlijsten, maar is ook gedeeltelijk aan verdachte te wijten, omdat hij meermalen opnieuw gedetineerd raakte vanwege de verdenking van nieuwe strafbare feiten of het overtreden van de bijzondere voorwaarden. De vraag is daarom of verdachte nog een kans zou moeten krijgen binnen het ambulante kader, of dat de behandeling binnen een residentiële setting zou moeten plaatsvinden.
Uit de rapporten van het NIFP en de Raad blijkt dat langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De Raad is van mening dat deze behandeling binnen een residentiële setting plaats dient te vinden. Het NIFP en de [naam stichting 1] zijn van mening dat deze behandeling ook binnen het ambulante kader kan plaatsvinden.
Door het NIFP zijn, afgezien van begeleid wonen, geen voorwaarden geformuleerd. Door de [naam stichting 1] zijn ter zitting voorwaarden geformuleerd, namelijk behandeling bij [instelling 2] , begeleid wonen bij [instelling 1] , dagbesteding en een weekrooster. Ter zitting is geen verdere invulling gegeven aan deze voorwaarden. Zo is het de rechtbank niet duidelijk geworden wat de behandeling bij [instelling 2] zal inhouden en hoe lang deze behandeling zal duren. Ook is de financiering voor [instelling 1] nog niet rond en is nog geen concreet plan voor dagbesteding opgesteld.
Gelet op het bovenstaande is het de rechtbank niet duidelijk of en op welke manier het recidiverisico voldoende zal worden ondervangen binnen het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De enkele behandeling bij [instelling 2] acht de rechtbank, afgewogen tegen hetgeen in het rapport van NIFP omtrent de persoonlijkheid van verdachte is vastgesteld, onvoldoende intensief om recidive te voorkomen, temeer omdat verdachte er in de voorbije jaren telkens blijk van heeft gegeven zich niet te kunnen of willen houden aan de bij de schorsingen opgelegde voorwaarden. Eerder opgelegde voorwaarden hebben immers daarom recidive niet kunnen voorkomen. Het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende zijn verdachte te weerhouden te recidiveren. De rechtbank ziet daarom geen andere mogelijkheid dan aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank merkt op dat zij het van belang acht dat verdachte spoedig zal starten met behandeling in het kader van de PIJ-maatregel, bij voorkeur al in de periode dat hij zijn onvoorwaardelijke jeugddetentie uitzit.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Hashish, omschrijving: PL1300-2022164751-G6289513;
1 STK Telefoontoestel, omschrijving: PL1300-2022164751-G6289499, zwart, merk: Apple Iphone;
1 BUS Pepperspray, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245370;
1 STK Weegschaal, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245393;
1 STK Pistool, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245349, zwart, merk: Umarex glock 17 gen;
1 STK Pistool, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245350, zwart, merk: Umarex glock 17 gen5;
1 STK Patroon, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245343;
1 STK Wapenkoffer, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245345;
1 STK Verdovende Middelen, omschrijving: PL2022212591-G6245391, hashish;
1 STK Jas, omschrijving: PL1300-2021222431-G6116927, zwart, merk: zat in scooter;
1 STK Telefoontoestel, omschrijving: PL1300-2021222431-G6116951, zwart, merk: Apple Iphone;
1 STK Sporttas, omschrijving: PL1300-2021222431-G6115022, zwart, merk: Nike;
1 STK Sporttas, omschrijving: PL1300-2021222431-6114999, blauw;
1 STK Mes, omschrijving: PL1300-2021222431-G6115010, Sola;
1 STK Snorfiets, omschrijving: G6084615, Piaggio Vespa Sprint, chassisnr: [nummer 3] , bouwjaar 2021;
1 STK Pistool, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114933, Zoraki;
1 STK Patroonhouder, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114934;
1 STK Patroonhouder, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114937, FN;
1 STK Pistool, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114936, zilverkleurig, merk: FN;
1 DV Munitie, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114936;
1 STK Steekwapen, omschrijving: G6104567.
De officier van justitieheeft gevorderd de voorwerpen die zijn gebruikt bij de ten laste gelegde feiten verbeurd te verklaren, de overige wapens en de drugs te onttrekken aan het verkeer en de telefoons en jas te retourneren aan de rechthebbende.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de scooter te retourneren aan verdachte, omdat hij deze als cadeautje van zijn moeder heeft gekregen. Ten aanzien van de overige goederen heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Nu met behulp van de sporttassen, het mes, de snorfiets, het pistool en patroonhouder (onder 12 tot en met 17) het in zaak A onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan, zullen deze voorwerpen verbeurd worden verklaard. De rechtbank ziet in het verzoek van de raadsvrouw van verdachte geen aanleiding om de scooter te retourneren aan verdachte. Verdachte heeft immers een strafbaar feit begaan met behulp van deze scooter.
Ten aanzien van de pistolen, de patroonhouders, de munitie, de hasjiesj, pepperspray, de weegschaal, de wapenkoffer en het steekwapen (onder 1, 3 tot en met 9 en 18 tot en met 21) overweegt de rechtbank dat deze goederen aangetroffen zijn in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Deze goederen zullen daarom worden onttrokken aan het verkeer.
De jas en de telefoons (onder 2, 10 en 11) zullen worden geretourneerd aan de rechthebbende(n), nu niet is gebleken dat deze op enige wijze in verband kunnen worden gebracht met een misdrijf. Tevens is het bezit van deze goederen niet in strijd met de wet of het algemeen belang.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 35.000,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van de in zaak A onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 14, 26, 54 en 55 van de Wet wapens van munitie.
Artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 tot en met 4 en in zaak C onder 6 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 5 en 6, in zaak B, in zaak C onder 1 tot en met 4 en 7, zaak D en zaak E ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Zaak C
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van het onder 7 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie;
Zaak D
diefstal;
Zaak E
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Sporttas, omschrijving: PL1300-2021222431-G6115022, zwart, merk: Nike;
  • 1 STK Sporttas, omschrijving: PL1300-2021222431-6114999, blauw;
  • 1 STK Mes, omschrijving: PL1300-2021222431-G6115010, Sola;
  • 1 STK Snorfiets, omschrijving: G6084615, Piaggio Vespa Sprint, chassisnr: [nummer 3] , bouwjaar 2021;
  • 1 STK Pistool, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114933, Zoraki;
  • 1 STK Patroonhouder, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114934;
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Hashish, omschrijving: PL1300-2022164751-G6289513;
  • 1 BUS Pepperspray, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245370;
  • 1 STK Weegschaal, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245393;
  • 1 STK Pistool, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245349, zwart, merk: Umarex glock 17 gen;
  • 1 STK Pistool, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245350, zwart, merk: Umarex glock 17 gen5;
  • 1 STK Patroon, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245343;
  • 1 STK Wapenkoffer, omschrijving: PL1300-2022212591-G6245345;
  • 1 STK Verdovende Middelen, omschrijving: PL2022212591-G6245391, hashish;
  • 1 STK Patroonhouder, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114937, FN;
  • 1 STK Pistool, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114936, zilverkleurig, merk: FN;
  • 1 DV Munitie, omschrijving: PL1300-2021222431-G6114936;
  • 1 STK Steekwapen, omschrijving: G6104567.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
  • 1 STK Telefoontoestel, omschrijving: PL1300-2022164751-G6289499, zwart, merk: Apple Iphone;
  • 1 STK Jas, omschrijving: PL1300-2021222431-G6116927, zwart, merk: zat in scooter;
  • 1 STK Telefoontoestel, omschrijving: PL1300-2021222431-G6116951, zwart, merk: Apple Iphone;
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.E. van Montfrans en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L.M. Scherphof en M.M. Saruhan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2023.