ECLI:NL:RBAMS:2023:3042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
AMS 20/6130
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van exploitatievergunning voor horecabedrijf in Amsterdam met betrekking tot woon- en leefklimaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de exploitatievergunning van een horecabedrijf, gericht op clubpubliek, in een woonwijk in Amsterdam. De burgemeester had eerder een DHW-vergunning en een exploitatievergunning verleend aan de vergunninghouder, Stardust B.V. De eisers, waaronder eiseres [eiser 1] met gemachtigde mr. J.G.L. van Nus, stelden dat de vergunningen ten onrechte waren verleend, omdat de exploitatie van het horecabedrijf een ontoelaatbare nadelige invloed zou hebben op het woon- en leefklimaat in de buurt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke aard van het horecabedrijf en de gevolgen daarvan voor de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de vergunning had moeten weigeren op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening, omdat de exploitatie in strijd was met het bestemmingsplan en het woon- en leefklimaat negatief beïnvloedde. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook een schadevergoeding heeft toegewezen aan eiseres [eiser 1] wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de burgemeester en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van respectievelijk € 200 en € 1.300 aan schadevergoeding aan eiseres [eiser 1].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6130

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] (gemachtigde: mr. J.G.L. van Nus), [eiser 2] en [eiser 3] ,

uit Amsterdam, samen eisers,
en

de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester), verweerder

(gemachtigde: mr. M. Boermans),
en
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), hierna: de Staat.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen de vergunninghouder
Stardust B.V.,
te Amsterdam (hierna: vergunninghouder).

Procesverloop

Met een besluit van 8 januari 2020 heeft de burgemeester aan vergunninghouder een DHW [1] vergunning verleend.
Met een tweede besluit van 8 januari 2020 heeft de burgemeester aan vergunninghouder een exploitatievergunning voor een alcoholschenkend horecabedrijf met terras verleend.
Met een besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eisers tegen de DHW-vergunning en tegen de exploitatievergunning ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023. Eiseres [eiser 1] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de burgemeester was de gemachtigde aanwezig samen met mr. [naam ] , issuemanager van de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente Amsterdam. Namens vergunninghouder was niemand aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de burgemeester in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Nadat de burgemeester die heeft verstrekt, heeft eiseres [eiser 1] van de mogelijkheid gebruik gemaakt om daarop schriftelijk te reageren.
De rechtbank heeft partijen daarna op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken aan te geven of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft daarop geen bericht van partijen ontvangen. De rechtbank heeft vervolgens op 14 april 2023 het onderzoek gesloten om uitspraak te doen.

Overwegingen

1. Eiseres [eiser 1] laat zich in deze procedure bijstaan door een gemachtigde. Dezelfde gemachtigde heeft op 23 november 2020 ook namens [eiser 2] en [eiser 3] beroep ingesteld. Op de zitting heeft deze gemachtigde gezegd dat zij inmiddels niet meer als gemachtigde namens deze twee eisers optreedt. Omdat de rechtbank daar niet al op een eerder moment van op de hoogte was gebracht, is er geen uitnodiging voor de behandeling van de zaak ter zitting aan deze eisers gestuurd.
2. De griffier heeft tijdens de zitting gebeld met deze twee eisers, om na te gaan of zij van de behandeling van de zaak ter zitting op de hoogte waren en of zij hun beroep wilden handhaven. [eiser 3] heeft aangegeven dat hij van de behandeling van de zaak ter zitting op de hoogte was en dat hij zijn beroep handhaaft. [eiser 2] heeft aangegeven dat hij niet van de behandeling van de zaak ter zitting op de hoogte was, maar dat deze in zijn afwezigheid plaats kan vinden en dat hij zijn beroep handhaaft.
Beroep op betalingsonmacht
3. Eiseres [eiser 1] heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat haar inkomen in de periode waarin het griffierecht werd geheven hoger was dan 95% van de bijstandsnorm. De griffier heeft het verzoek daarop vooralsnog afgewezen, waarna eiseres [eiser 1] het griffierecht heeft voldaan. De rechtbank wijst het beroep op betalingsonmacht daarom af.
De aanleiding voor deze procedure
4. De DHWvergunning en de exploitatievergunning zijn verleend aan vergunninghouder, handelend onder de naam “ [bedrijf] ”, gevestigd aan de [vestigingsadres] (hierna: [bedrijf] ).
5. De burgemeester heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen en het bezwaar van eisers tegen beide vergunningen ongegrond verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
6. Eisers hebben geen gronden aangevoerd tegen de verleende DHW-vergunning. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting desgevraagd bevestigd dat de beroepsgronden slechts gericht zijn tegen de exploitatievergunning. De rechtbank zal de bespreking van de DHWvergunning daarom laten voor wat het is.

Procesbelang

7. De exploitatievergunning betreft een vergunning voor het exploiteren van een alcoholverstrekkend horecabedrijf met terras, en is geldig tot 1 januari 2023. Hoewel de vergunning ten tijde van het doen van deze uitspraak dus is verlopen, is er volgens de rechtbank wel sprake van een procesbelang. Namens de burgemeester is op de zitting toegelicht dat het wordt toegestaan de exploitatie van een horecabedrijf voort te zetten met een verlopen vergunning als er een aanvraag voor verlenging van die vergunning is ingediend. In het geval van [bedrijf] is er een aanvraag voor verlenging van de exploitatievergunning ingediend. Nu de exploitatie van [bedrijf] feitelijk dus nog op basis van de (verlopen) exploitatievergunning plaatsvindt, hebben eisers een belang bij de beoordeling daarvan. Bovendien kan er een belang bestaan in het kader van de beoordeling door de burgemeester van de aangevraagde verlenging van de vergunning.
Algemene weigeringsgrond
8. In artikel 3.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam staat dat het bevoegde bestuursorgaan de vergunning weigert voor een bedrijf als de exploitatie daarvan in strijd is met een bestemmingsplan of een beheersverordening.
9. Volgens eisers had de exploitatievergunning geweigerd moeten worden, omdat de exploitatie van [bedrijf] in strijd is met het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan ‘Oud West 2018’ is ter plaatse namelijk geen horeca van categorie 2 toegestaan. [bedrijf] zou volgens de vergunningaanvraag een eetcafé zijn (horeca van categorie 3), wat wel is toegestaan, maar volgens eisers blijkt uit het ondernemingsplan – dat bij de vergunningaanvraag is overgelegd – dat sprake is van een club of discotheek (horeca van categorie 2). Niet het café zou de hoofdactiviteit zijn, maar de “overwegend mechanische” muziek. Daarnaast blijkt uit de flyers, de klachten van omwonenden, het dansen en het heffen van entree dat feitelijk sprake is van horeca van categorie 2.
10. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester de exploitatievergunning terecht niet heeft geweigerd op grond van de algemene weigeringsgrond. [bedrijf] is weliswaar geen bruin café zoals [café] dat eerder op deze locatie gevestigd was, maar dat betekent niet dat de exploitatie is verschoven van horeca van categorie 3 naar categorie 2. Uit het ondernemingsplan blijkt niet dat [bedrijf] bedoeld is als club. Er staat weliswaar in het ondernemingsplan dat [bedrijf] een plek wordt die kan fungeren als vooravond voor een clubnacht en dat er ook gedanst kan worden, maar uit het ondernemingsplan blijkt ook duidelijk dat de hoofdactiviteit een eetcafé betreft. Volgens de horecanota [2] is het gebruik tot 20% van het bruto vloeroppervlak als dansvloer toegestaan bij horeca van categorie 3, zolang dat past binnen het karakter van het café, het café de hoofdactiviteit blijft en er geen entreegeld wordt geheven. Het incidenteel heffen van entreegelden, bijvoorbeeld tijdens Koningsdag of Pride, maakt echter niet dat de exploitatie verschuift naar horeca van categorie 2. Ten aanzien van de stelling van eisers dat feitelijk horeca van categorie 2 geëxploiteerd wordt, overweegt de rechtbank dat dit een handhavingskwestie is en dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat de aangevraagde exploitatievergunning voor horeca van categorie 3 geweigerd had moeten worden.
Bijzondere weigeringsgronden
11. In artikel 3.11 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 staat dat de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk kan weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Bij de toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen; de aard van het horecabedrijf; de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat; de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende en het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.
12. Eisers voeren aan dat [bedrijf] het woon- en leefklimaat ontoelaatbaar nadelig beïnvloedt. Er wonen namelijk werkenden en gezinnen in de straat, van wie de nachtrust door [bedrijf] wordt verstoord. De burgemeester wist dat het om een bijzonder horecabedrijf in een rustige woonwijk ging, zodat daarmee bij de belangenafweging rekening had moeten worden gehouden.
13. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er een zorgvuldige heroverweging gemaakt is. [bedrijf] heeft onder een vergrootglas gelegen, er is vaker gecontroleerd dan gebruikelijk. Op 12 januari 2020 is er een waarschuwing gegeven omdat het terras in strijd met de exploitatievergunning niet tijdig was opgeruimd. Tijdens een controle op 1 augustus 2020 is een schriftelijke waarschuwing uitgereikt omdat de coronamaatregelen onvoldoende werden nageleefd. Gelet op de vele controles is de constatering van twee overtredingen onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat sprake is van een ontoelaatbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Op meerdere hoeken van straten zijn in deze buurt kleine cafés te vinden. De burgemeester heeft bovendien, omdat sprake is van een woonstraat, de openingstijden van het terras beperkt.
14. De rechtbank overweegt dat het gegeven dat een horecabedrijf op grond van het bestemmingsplan op de betrokken locatie is toegestaan, niet betekent dat de burgemeester voor het verlenen van de aangevraagde exploitatievergunning niet moet toetsen of het horecabedrijf geen ontoelaatbare nadelige invloed heeft op het woon- en leefklimaat. [3] Dat er – na het verlenen van de vergunning – vaker is gecontroleerd en er slechts twee overtredingen zijn geconstateerd, betekent ook niet dat geen sprake kan zijn van een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat door het horecabedrijf. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester de aard van dit specifieke horecabedrijf onvoldoende heeft meegewogen bij haar oordeel of de woon- en leefsituatie in de omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Uit het ondernemingsplan had de burgemeester al op kunnen maken dat [bedrijf] geen doorsnee eetcafé betreft, maar dat deze horecagelegenheid zou moeten gaan fungeren als een plek waar “het kleurrijke clubpubliek” voorafgaand aan het bezoek aan een nachtclub zou kunnen samenkomen. Volgens het ondernemingsplan is er geen café in Amsterdam die aan deze behoefte voldoet en is sprake van een gat in de markt. De rechtbank overweegt dat de burgemeester onvoldoende heeft meegewogen dat [bedrijf] daarmee mogelijk een aantrekkende werking zou kunnen hebben die de buurt overstijgt. Ook in dat opzicht is [bedrijf] niet te vergelijken met een doorsnee eetcafé waarvan zich meerdere in de omgeving bevinden. Daarnaast wordt muziek in het ondernemingsplan gepresenteerd als een belangrijk aspect van deze horecagelegenheid. De rechtbank acht in dat kader ook het karakter van de straat (een woonstraat) van belang en de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat. Op bladzijde 13 van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 29 september 2020 staat dat er in het bestemmingsplan bewust voor is gekozen om in Amsterdam Oud-West niet meer zelfstandige horecavestigingen toe te staan dan reeds zijn vergund, omdat de kwaliteit van het woon- en leefklimaat ter plaatse steeds meer onder druk staat door de relatief hoge concentratie horeca. Ruimtelijk gezien is horeca van categorie 3 op de betreffende locatie nog toegestaan en acceptabel, maar als er meer horeca komt, dan zal het woon- en leefklimaat nadelig worden beïnvloed. De rechtbank maakt hieruit op dat de situatie ter plaatse al op de grens van het acceptabele zit. De burgemeester heeft dit alles onvoldoende meegewogen in haar oordeel of sprake is van een ontoelaatbare nadelige invloed op het woon- en leefklimaat. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat, gelet op de nieuwe afweging die de burgemeester moet maken, geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De burgemeester moet een nieuw besluit op het bezwaar van eisers nemen met inachtneming van deze uitspraak. De burgemeester moet in haar oordeel betrekken of [bedrijf] – gelet op de aard van het horecabedrijf – de woon- en leefsituatie op nadelige wijze beïnvloedt, waarbij zij de straat waarin het horecabedrijf is gelegen en de spanning waar het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot aan staat, dient mee te wegen.
Overschrijding van de redelijke termijn
16. Eiseres [eiser 1] heeft verzocht om schadevergoeding, omdat de redelijke termijn is overschreden.
17. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling begint de redelijke termijn in beginsel te lopen op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. In zaken zoals deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. [4] Het uitgangspunt voor de afhandeling van bezwaar en beroep is dan ook twee jaar.
18. Het door eiseres [eiser 1] ingediende bezwaarschrift is van 16 februari 2020. Gerekend van de ontvangst van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak,
15 mei 2023, zijn drie jaar en drie maanden verstreken. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn met vijftien maanden is overschreden. Daarvan zijn iets minder dan twee maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase. De overige dertien maanden zijn toe te rekenen aan de beroepsfase.
19. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, bedraagt het aan eiseres [eiser 1] toe te kennen bedrag € 1.500. De vergoeding van de schade wordt naar evenredigheid uitgesproken ten laste van de burgemeester en de Staat. Dit betekent dat de rechtbank de burgemeester zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 200 (2/15 deel) en de Staat tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.300 (13/15 deel).
Conclusie
20. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen.
21. Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester aan eisers het griffierecht vergoeden. Namens eisers is eenmaal griffierecht betaald. Omdat niet bekend is door wie het griffierecht is betaald, zal de rechtbank bepalen dat de burgemeester het griffierecht aan de gemachtigde van [eiser 1] dient te vergoeden.
22. De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door eiseres [eiser 1] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het de exploitatievergunning betreft;
  • draagt de burgemeester op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de burgemeester tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres [eiser 1] tot een bedrag van € 200;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres [eiser 1] tot een bedrag van € 1.300;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178 aan de gemachtigde van eiseres [eiser 1] te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiseres [eiser 1] tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en mr. J.W. Vriethoff en mr. I. Timmermans, leden, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.DHW: Drank- en Horecawet.
2.Horecanota Stadsdeel West 2011, blz. 14 en 15.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2678.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2395.