ECLI:NL:RBAMS:2023:3017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
13/083638-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake poging tot gekwalificeerde doodslag en afpersing met zwaar lichamelijk letsel

Op 3 mei 2023 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 april 2022 in Amsterdam betrokken was bij een poging tot gekwalificeerde doodslag en afpersing. De verdachte, geboren in 2000, heeft samen met een medeverdachte een slachtoffer met een mes gestoken tijdens een straatroof. Het slachtoffer raakte blijvend blind aan één oog en liep daarnaast ernstig letsel op aan zijn hals. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met opzet heeft verwond, waarbij de kans op de dood aanzienlijk was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte samenwerkten om het slachtoffer te beroven, waarbij de verdachte de initiator was van de gewelddadige actie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar en een TBS-maatregel met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, vergezeld van een ongemaximeerde TBS-maatregel. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van meer dan 1,2 miljoen euro aan het slachtoffer, inclusief immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de blijvende gevolgen voor het slachtoffer, en oordeelde dat de veiligheid van de samenleving het opleggen van de TBS-maatregel vereiste.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/083638-22
Datum uitspraak: 3 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 5 juli 2022, 22 september 2022, 4 november 2022, 2 februari 2023 (telkens pro forma) en 19 april 2023 (inhoudelijke behandeling en sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.P. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partij (in het dossier aangeduid als) [persoon] en zijn advocaat mr. N. Stolk naar voren hebben gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de deskundigen S.A. Moonen, GZ-psycholoog, en K.A. Rose, GZ-psycholoog bij het Pieter Baan Centrum, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte wordt – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 2 april 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van poging tot (gekwalificeerde) doodslag op
(primair)althans medeplegen van zware mishandeling
(subsidiair)van [persoon] ;
2. afpersing in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en/of diefstal met geweld in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg van [persoon] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair, het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag, kan worden bewezen. Verdachte heeft [persoon] (hierna: aangever) willens en wetens van dichtbij tweemaal met een groot vleesmes van 32 centimeter gestoken in het oog en op en onder het oor. Aangever heeft hier zwaar lichamelijk letsel dat in potentie levensbedreigend was aan overgehouden. Verdachte heeft immers ingestoken op zeer kwetsbare en vitale onderdelen van het lichaam van aangever. Gelet op het soort mes en de wijze van steken (tot tweemaal toe) op genoemde plekken was er een aanmerkelijke kans op de dood. De gedragingen van verdachte waren ook zozeer gericht op de dood dat verdachte die kans op de koop heeft toegenomen. De poging tot doodslag werd gevolgd op een diefstal met geweld.
De verklaring van verdachte op de zitting dat hij zich heeft laten meeslepen door medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en dat hij niet de initiator is geweest van de straatroof is ongeloofwaardig. Uit alles blijkt dat verdachte juist wel de initiator is geweest. Verdachte liep voorop in de [straat] , had vanaf het begin van de [straat] het mes al in zijn hand, kwam als eerste bij aangever aan, lijkt degene te zijn die tegen aangever heeft gezegd dat ze hem gaan steken, heeft daadwerkelijk gestoken en rende als eerste de [straat] weer uit. Bovendien is het al ongeloofwaardig dat verdachte zich heeft laten meeslepen door een jongere jongen die geen mes bij zich had en maar één hand heeft.
De verklaring van verdachte op de zitting dat hij één keer, en niet twee keer, heeft gestoken en dat hij heeft gestoken omdat aangever een dreigende houding aannam, wordt niet ondersteund. Aangever heeft twee verwondingen, elk op verschillende delen van het hoofd. Het letsel is ook verschillend, namelijk een steekwond en een snijwond. Dat de snijwond in de nek zou zijn ontstaan door het terughalen van het mes na de steek in het oog is onaannemelijk en onvoorstelbaar.
De officier van justitie heeft zich ook op het standpunt gesteld dat feit 2, de diefstal met geweld en afpersing in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, omdat er geen sprake is van een poging tot doodslag. Niet kan worden bewezen dat verdachte opzet in de vorm van oogmerk heeft gehad op de dood van aangever. Er is ook geen sprake van opzet in voorwaardelijke zin. Aangever nam een dreigende houding aan die bij verdachte een reactie opriep. De intentie van verdachte is geweest om aangever op afstand te houden door één beweging te maken met het mes. Hierbij is aangever in het oog geraakt en bij het terughalen van het mes is aangever in de nek geraakt. Verdachte heeft hiermee niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood op de koop toegenomen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond. In het rapport van het Forensisch Radiologisch Onderzoek wordt aangegeven dat letsel in de grote bloedvaten in de hals kunnen leiden tot bloedverlies en daardoor functieverlies van alle organen met een kans op overlijden, maar conclusies dat daar in dit geval sprake van was ontbreken. Er is geen informatie ontvangen omtrent de vermeende mondelinge uitspraak van de ziekenhuisarts dat de halsslagader net niet is geraakt. In de hals waren geen afwijkingen te zien en er kunnen geen uitspraken worden gedaan over de afmetingen van het huiddefect in de hals. Bovendien was de wond in de hals een snijwond en geen steekwond. Het letsel en traject vanuit de linkeroogbol door de oogkas en in de directe nabijheid van de oogkasslagader kan volgens het rapport van het Forensisch Radiologisch Onderzoek leiden tot functiestoornissen van het oog, maar is niet levensbedreigend.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 1 subsidiair, het medeplegen van zware mishandeling. Feit 2 moet worden gekwalificeerd als een afpersing en niet als een diefstal met geweld, omdat aangever zijn goederen heeft afgegeven en er geen goederen zijn afgepakt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIhet volgende vast.
Aangever
In de nacht van 2 april 2022 liep aangever rond 04.15 uur door het centrum van Amsterdam. Hij was op zoek naar een horecagelegenheid en liep de [straat] in, een doodlopende steeg. Toen hij aan het einde van de steeg was, zag hij twee mannen als roofdieren op hem af kwamen rennen. Deze mannen ‘flankten’ hem en zeiden dat hij zijn ‘watcha’ (horloge) moest afgeven. Een van hen had een flink mes bij zich en dreigde daarmee. Toen aangever het mes zag, besloot hij meteen mee te werken en gaf hij zijn horloge, portemonnee en telefoon af aan de man zonder het mes. Daarna stak de man met het mes aangever in zijn oog en in zijn hals. Hierna renden de mannen weg.
Camerabeelden
Op de camerabeelden is te zien dat omstreeks 04.15 uur het slachtoffer komt aanlopen en naar de achterzijde van de [straat] loopt. Vlak na het slachtoffer rennen twee personen de [straat] in. De eerste persoon (NN1) draagt een grijs-/zilverkleurige jas en heeft een lang voorwerp in zijn rechterhand. De tweede persoon (NN2) rent/loopt 10 à 15 meter achter NN1 en draagt een donkerkleurige jas. NN1 en NN2 lopen richting het slachtoffer aan de achterzijde van de [straat] . NN1 heeft nog steeds het donkerkleurig langwerpige voorwerp in zijn rechterhand. Vervolgens rent NN1 gevolgd door NN2 de [straat] uit.
Op de camerabeelden is te horen dat een van de verdachten (NN1 of NN2) in de [straat] tegen aangever zegt: “Doe die watcha af. We gaan je steken! Doe die watcha af!”
Aanhouding verdachte en aantreffen mes met DNA aangever
Rond 04.25 uur wordt NN1 staande gehouden. Op de broekspijp ter hoogte van zijn broekzak zat een rode vlek gelijkend op bloed en ook leek het of hij bloed op zijn rechterhand had. Hierop is NN1, verdachte, aangehouden. In zijn rechterbroekspijp werd een vleesmes van ongeveer 32 centimeter aangetroffen met bloed erop. Op de punt van het lemmet is DNA van aangever aangetroffen.
Aanhouding [medeverdachte] en aantreffen goederen aangever
Op 21 april 2022 is NN2, [medeverdachte] , aangehouden in zijn woning. In zijn woning werden het Longines horloge, de Apple iPhone 12 Pro Max en de pasjes van aangever aangetroffen.
Letsel aangever
Het steken heeft een steekwond in het linkeroog van 4,8 centimeter diep veroorzaakt. Hierdoor is aangever blijvend blind geraakt aan zijn linkeroog. Het linkeroog is onherstelbaar beschadigd en is verwijderd. Aan de hals en oorlel van aangever is een snijwond geconstateerd. Dit heeft geleid tot een blijvend litteken.
Een steekwond in het oog en onderliggende structuren, relatief dicht bij de hersenen, heeft het risico een levensbedreigende infectie te veroorzaken. Wanneer grote bloedvaten in de hals zoals de interne halsader of interne of externe halsslagader beschadigd raken zal een bloeding optreden die, wanneer deze niet tijdig wordt gestelpt of behandeld, levensbedreigend kan zijn.
Verklaring verdachte op de zitting
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij aangever samen met [medeverdachte] van zijn spullen heeft beroofd en dat hij (verdachte) degene was met het mes en aangever heeft gestoken. Op de camerabeelden is verdachte de persoon met de grijs-/zilverkleurige jas en het mes en [medeverdachte] is de persoon met de zwarte jas.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat verdachte aangever samen met [medeverdachte] heeft beroofd van zijn spullen. Tijdens die beroving is er gedreigd met een mes en had verdachte een mes in zijn hand. Nadat aangever zijn spullen had afgegeven, heeft verdachte aangever met dat mes gestoken.
Veroordeling feit 1 primair: medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag
De rechtbank oordeelt dat het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank oordeelt dat er een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangever door het steken zou overlijden. Verdachte heeft ingestoken op het linkeroog en de nek van aangever. Dit zijn kwetsbare delen van het menselijk lichaam waar zich vitale organen zoals de hersenen en belangrijke bloedvaten bevinden. Uit het GGD-rapport blijkt dat door het steken een steekwond in het linkeroog van 4,8 centimeter diep is veroorzaakt en dat een steekwond in het oog en onderliggende structuren, relatief dicht bij de hersenen, het risico heeft een levensbedreigende infectie te veroorzaken. Ook is door het steken een snijwond veroorzaakt aan de hals en oorlel van aangever. Als grote bloedvaten in de hals beschadigd raken zal een bloeding optreden die, wanneer deze niet tijdig wordt gestelpt of behandeld, levensbedreigend kan zijn.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat aangever – nadat hij zijn spullen had afgegeven aan [medeverdachte] – een beetje bang, maar ook agressief uit zijn ogen keek en een houding had waardoor verdachte dacht dat aangever misschien een aanval wilde gaan doen. Verdachte heeft hierop gereageerd met één impulsieve steekbeweging, uit reflex. Het was niet de bedoeling van verdachte om aangever te verwonden. Verdachte heeft ook verklaard dat het niet klopt dat hij twee steekbewegingen heeft gemaakt. Verdachte wilde, aldus zijn raadsman, aangever als het ware op afstand houden door één voorwaartse beweging met het mes.
Dat verdachte aangever één keer en niet twee keer heeft gestoken, mist gelet op de verklaring van aangever en het letsel van aangever feitelijke grondslag. Aangever heeft verklaard dat hij twee keer is gestoken en er zijn twee soorten letsel op verschillende delen van het lichaam veroorzaakt. Dat het letsel in de nek is ontstaan door het terughalen van het mes is op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
De verklaring van verdachte dat hij aangever heeft gestoken uit reflex, omdat hij dacht dat aangever misschien een aanval wilde gaan doen, of hem, zoals zijn raadsman heeft aangevoerd, alleen op afstand wilde houden en geen opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel vindt de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Aangever heeft toen hij het mes zag meteen meegewerkt met verdachte en [medeverdachte] en zijn eigendommen zonder protest afgegeven. Uit het GGD-rapport blijkt dat verdachte vervolgens het mes 4,8 centimeter in het linkeroog van aangever heeft gestoken. Als een mes 4,8 centimeter in een oog wordt gestoken, staat vast dat dit met kracht en bewust gebeurt. Omdat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo waren gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, oordeelt de rechtbank dat verdachte de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Of er sprake was van een reflex is in dit verband niet van belang.
Voorts neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de poging tot doodslag is gepleegd met het oogmerk om straffeloosheid en/of het bezit van de goederen van aangever te verzekeren.
Ten aanzien van het medeplegen met [medeverdachte] overweegt de rechtbank als volgt. In de manier waarop aangever van zijn spullen is beroofd ligt de mogelijkheid van het steken met het mes, al is het maar als de straatroof niet naar wens zou verlopen, zozeer besloten dat het niet anders kan zijn dan dat de samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte die mogelijkheid heeft omvat. Verdachte en [medeverdachte] hebben samen het plan opgevat om achter aangever aan te rennen en hem onder bedreiging van een mes van zijn spullen te beroven. [medeverdachte] is als medepleger van de straatroof te beschouwen.
De rechtbank vindt verder dat buiten twijfel is vast komen te staan dat ook [medeverdachte] die zich tijdens de straatroof op geen enkele wijze aan de gebeurtenissen heeft onttrokken, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verdachte zou steken. Dat zelfde geldt voor de kans dat aangever hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank verwijst hier naar hetgeen hiervoor over het voorwaardelijk opzet bij verdachte is overwogen. Er is sprake geweest van gedragingen in een bewuste samenwerking die naar uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het toebrengen van dodelijk letsel.
Het medeplegen van de poging tot doorslag acht de rechtbank bewezen.
Veroordeling feit 2: afpersing in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg
De rechtbank oordeelt dat de afpersing in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg bewezen kan worden verklaard. De rechtbank kwalificeert feit 2 als een afpersing en niet als een diefstal met geweld, omdat aangever zijn spullen heeft afgegeven en uit het dossier niet blijkt dat verdachte en/of [medeverdachte] wegnemingshandelingen hebben verricht. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de diefstal met geweld in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte
1. op 2 april 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [persoon] van het leven te beroven, met dit opzet achter die [persoon] is aangelopen, waarna hij, verdachte, die [persoon] meermalen met een mes in een oog(kas) en de nek (vlak achter/onder het linkeroor) heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten afpersing met geweldpleging van een portemonnee (inhoudende pasjes) en een telefoon en een horloge (merk Longines) toebehorende aan [persoon] en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2. op 2 april 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (inhoudende pasjes) en een telefoon en een horloge (merk Longines) die toebehoorden aan [persoon] , door achter die [persoon] aan te lopen toen deze een doodlopende steeg inliep en in die doodlopende steeg voornoemde [persoon] te omsingelen en (tegen een muur) klem te zetten en voornoemde [persoon] een mes te tonen en voor te houden en (vervolgens) tegen die [persoon] te zeggen: “Geef je watcha, geef je watcha” en tegen die [persoon] te zeggen dat hij zijn zakken leeg moest maken en zijn spullen aan hem/hen, verdachte(n), moest geven en voornoemde [persoon] met een mes in een oog(kas) en de nek (vlak achter/onder het linkeroor) te steken en/of te snijden, welk geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [persoon] ten gevolge heeft gehad, te weten het kwijtraken van dat oog en een blijvend litteken achter/onder het linkeroor.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen bevonden feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Hierbij is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor aangever, het strafblad van verdachte en de psychische problematiek van verdachte. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd. Door de psychologen en psychiaters is een psychische stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld. Deze persoonlijkheidsstoornis was aanwezig ten tijde van de feiten. De opbouw in zwaarte van door verdachte gepleegde strafbare feiten moet onmiddellijk worden gestopt. Omdat verdachte zich consequent onttrekt aan begeleiding, behandeling en diagnostiek is een TBS-maatregel met dwangverpleging passend.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op te leggen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Er moet rekening worden gehouden met het bewogen verleden van verdachte. Ook moet er rekening worden gehouden met de eendaadse samenloop van de feiten en met de behoorlijke vordering tot schadevergoeding die verdachte moet gaat betalen. De TBS-maatregel met dwangverpleging moet niet worden opgelegd. Dit is een ultimum remedium en geen enkele deskundige heeft daar iets over opgenomen in een rapportage of iets over gezegd op de zitting.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot (gekwalificeerde) doodslag door aangever in zijn oog en nek te steken met een mes. Ook heeft verdachte aangever samen met die ander beroofd van waardevolle spullen. Dit zijn ernstige strafbare feiten waarbij aangever zwaar en onherstelbaar letsel is toegebracht. Als gevolg van het steken is aangever blind geworden aan zijn linkeroog en moest dat oog uiteindelijk ook worden verwijderd. Het letsel dat is toegebracht is zo ernstig dat aangever tot op de dag van vandaag in onzekerheid zit of hij zijn andere oog mogelijk ook zal gaan verliezen. De messteek in de nek van aangever heeft op een haar na zijn halsslagader gemist. De gedragingen van verdachte en zijn mededader hadden aangever het leven kunnen kosten. Uit de slachtofferverklaring van aangever komt naar voren dat deze zeer ingrijpende gebeurtenis voor hem enorme lichamelijke, emotionele en financiële gevolgen heeft gehad. Door toedoen van verdachte en zijn mededader is het leven van aangever volledig verwoest. Aangever voelt zich op dit moment een schim van de ondernemende en extraverte persoon de hij was. Zo kan hij nog steeds niet werken en ervaart hij fysieke ongemakken en angsten als gevolg van de handelingen van verdachte en zijn mededader. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de beroving het idee was van [medeverdachte] en dat hij door [medeverdachte] is meegesleept. Verdachte liep echter voorop in de [straat] , had vanaf het begin van de [straat] het mes al in zijn hand, kwam als eerste bij aangever aan en lijkt bovendien degene te zijn die tegen aangever heeft gezegd dat ze hem gaan steken. Verdachte heeft vervolgens daadwerkelijk gestoken en is als eerste de [straat] weer uit gerend. De rechtbank vindt het daarnaast ongeloofwaardig dat verdachte zich heeft laten meeslepen door de ruim drie jaar jongere medeverdachte die geen mes bij zich had en maar één hand heeft. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte juist de initiator van de beroving is geweest en rekent verdachte dit aan.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en het leed dat aangever is aangedaan, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend is. Bij de vaststelling van de duur daarvan, weegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende mee.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte ondanks zijn jonge leeftijd al meerdere keren is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. De rechtbank ziet geen reden om een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen, omdat uit het strafblad ook blijkt dat er al eerder voorwaardelijke straffen aan verdachte zijn opgelegd en dat die hem er niet van hebben weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien liep verdachte tijdens het plegen van de bewezen verklaarde feiten in een proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank houdt daar rekening mee. De rechtbank houdt ook rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
Rapportages
Door psycholoog Moonen (GZ-psycholoog) en psychiater Sprock zijn Pro Justitia rapportages over verdachte opgemaakt.
Psycholoog Moonen heeft in haar Pro Justitia rapportage van 30 september 2022 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze psychische stoornis was aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Omdat verdachte niet met de psycholoog over de feiten heeft willen praten, heeft de psycholoog geen zicht gekregen op de impuls-, frustratie- en agressieregulatie van verdachte waardoor een mogelijk verband tussen de impulsregulatie en de feiten niet kan worden beoordeeld en geen advies kan worden gegeven over de toerekeningsvatbaarheid. Een pathologisch gemotiveerde risico inschatting is daarom ook niet mogelijk. Klinische observatie wordt nodig geacht om meer zicht te krijgen op de persoon van verdachte. De psycholoog heeft in overweging gegeven om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum.
Psycholoog Moonen is op de zitting gehoord als deskundige. Zij heeft haar advies bevestigd. Naar aanleiding van de verklaringen van verdachte op de zitting heeft zij geen aanvullende adviezen kunnen geven.
Psychiater Sprock heeft in haar Pro Justitie rapportage van 30 september 2022 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een stoornis in cannabisgebruik. Deze psychische stoornis was aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Er is onvoldoende zicht op verdachte verkregen om uitspraken te doen over een mogelijk verband tussen de psychische stoornis en de feiten en de toerekeningsvatbaarheid. Wel kan worden gezegd dat er sprake is van een gelijktijdigheidsverband. Het lukt verdachte niet om zich tijdens zijn verblijf in de PI te houden aan regels en uit conflicten te blijven. De psychiater heeft een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum geadviseerd zodat er meer zicht kan worden verkregen op de persoon van verdachte.
Vanwege de adviezen van psycholoog Moonen en psychiater Sprock is verdachte ter observatie geplaatst in het Pieter Baan Centrum. Naar aanleiding van deze observatie hebben psycholoog Rose (GZ-psycholoog) en psychiater Van Gestel een Pro Justitia rapportage opgemaakt.
In deze rapportage van 28 maart 2023 hebben psycholoog Rose en psychiater Van Gestel geconcludeerd dat de observatie in het Pieter Baan Centrum op cruciale punten niet meer inzicht heeft opgeleverd in de persoon van verdachte. Verdachte heeft niet of nauwelijks met de psycholoog en psychiater in gesprek willen gaan. Verdachte liet zich wel zien op de groep en er was enig contact tussen hem en de psycholoog en psychiater waardoor ernstige stoornissen van psychiatrische aard kunnen worden uitgesloten. Zicht op de belevingswereld van verdachte is echter niet ontstaan en op diagnostisch gebied zijn er nog altijd veel vragen. Een diagnostische conclusie die enige diepte heeft kan dan ook niet worden getrokken. De psycholoog en psychiater hebben geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis (waarvan de ernst niet te bepalen is). Het is niet duidelijk in welke mate het gedrag van verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten is voortgekomen uit enige psychische stoornis. Een verband tussen de psychische stoornis en de feiten is aannemelijk, maar er kan niet worden aangegeven of dit zonder meer zou moeten leiden tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Een pathologisch vanuit een stoornis voortvloeiend recidiverisico kan niet worden bepaald. Voor de psycholoog en psychiater is het ook onmogelijk te schetsen welke aanbevelingen van gedragsdeskundige of andere aard zouden kunnen bijdragen aan de verlaging van het recidiverisico. Wel hebben zij, op grond van de levensloop van verdachte vanaf de gesloten jeugdzorg, de indruk dat eventueel noodzakelijke geachte interventies gericht op het verminderen van het recidiverisico niet uitvoerbaar zullen zijn in een vrijwillig of drangkader.
Psycholoog Rose is op de zitting gehoord als deskundige. Zij heeft haar advies bevestigd en nader toegelicht. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis kan worden geclassificeerd. De onderliggende oorzaak van deze stoornis is niet duidelijk geworden omdat op de reden voor agressief gedrag onvoldoende zicht is gekregen.
De rechtbank volgt de psychologen en psychiaters in hun conclusies en neemt deze over.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft ook gekeken naar het reclasseringsadvies van 14 april 2023. De reclassering heeft gerapporteerd dat er een hoog risico is op recidive. Verdachte is al vanaf jongere leeftijd in beeld bij justitie, onder ander wegens (forse) agressiedelicten. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en er is onvoldoende sprake van gedragsverandering. Gezien de problematiek van verdachte schat de reclassering in dat eventuele interventies gericht op risicobeperking of gedragsverandering niet uitvoerbaar zullen zijn binnen een vrijwillig kader of een drangkader. Zowel een voorwaardelijke veroordeling als een TBS-maatregel met voorwaarden ziet de reclassering niet als haalbaar, omdat er ‘commitment’ nodig is om zich aan de voorwaarden te houden en dat heeft verdachte niet.
Straf en maatregel
TBS-maatregel met dwangverpleging, niet gemaximeerd
Verdachte komt sinds 2015 in aanraking met politie en justitie vanwege onder meer geweldsfeiten, vermogensdelicten, vuurwapenbezit en rijden onder invloed. De veroordelingen betroffen een (niet uitgevoerde) taakstraf en deels voorwaardelijke detentiestraffen met bijzondere voorwaarden. Tijdens detenties worden hem rapporten aangezegd en disciplinaire straffen opgelegd. Vanaf zijn elfde levensjaar was hulpverlening betrokken bij verdachte en bij het gezin waarvan hij deel uit maakte. Verdachte heeft eerder een reclasseringstoezicht gehad bij de jeugdreclassering. Dit toezicht werd afgesloten omdat verdachte recidiveerde in zijn proeftijd en zijn voorwaardelijke veroordeling van 23 dagen jeugddetentie ten uitvoer is gelegd. Verdachte heeft zeer beperkte medewerking verleend aan het onderzoek. Over het tenlastegelegde wilde hij niet in gesprek gaan. Verdachte liep in een proeftijd ten tijde van onderhavige feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en hetgeen gebleken is omtrent de persoon van verdachte, het uit veiligheidsoverwegingen niet verantwoord is om verdachte zonder enige behandeling in de maatschappij te laten terugkeren. Verdachte heeft op de zitting verklaard het belang van een behandeling niet in te zien. Hij heeft misschien wel slechte karaktertrekken, zoals iedereen, maar daar kan hij zelf aan werken. De inschatting van de reclassering is dat gezien de problematiek van verdachte eventuele interventies gericht op gedragsverandering dan wel risicobeperking niet uitvoerbaar zullen zijn binnen een vrijwillig kader of een drangkader. Een voorwaardelijke straf of een TBS-maatregel met voorwaarden zijn niet aan de orde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gedwongen kader nodig is om het recidiverisico in te perken.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging van overheidswege passend en geboden is. De stelling van de raadsman dat een TBS-maatregel met dwangverpleging een ultimum remedium is, volgt niet uit de wet. Voor voorwaardelijke varianten is geen ruimte en aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in artikel 37a lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank constateert dat voldaan is aan dit vereiste.
Bij verdachte is ten tijde van het delict sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
De rechtbank overweegt dat uit de Pro Justitia rapportages volgt dat ondanks de zeer beperkte medewerking van verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis zijn geclassificeerd. De rapporteurs beschrijven dat deze persoonlijkheidsstoornissen ook aanwezig waren ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank overweegt dat de wet en jurisprudentie geen causaliteit vereisen tussen de stoornis en de gepleegde delicten; gelijktijdigheid volstaat. Aan deze eis is voldaan.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel
De rechtbank overweegt dat uit de Pro Justitia rapportage van het PBC volgt dat onderzoekers geen pathologisch, vanuit een stoornis voorvloeiend recidiverisico kunnen bepalen. Onderzoekers kunnen op grond van het beschikbare dossier wel iets zeggen over uit wetenschappelijk onderzoek bekende risicofactoren voor nieuw gewelddadig gedrag. Op factoren als een voorgeschiedenis van (ook ernstig) geweld en van andere antisociale gedragingen scoort verdachte ongunstig. Verdachte heeft geen opleiding afgemaakt en is nooit lang aan het werk geweest. Middelengebruik speelt al langere tijd een rol, al is de aard en ernst van dit middelengebruik nog niet helder. Er is sprake van persoonlijkheidsproblematiek, wat op zich ook een risicofactor is voor nieuw gewelddadig gedrag. Ook het beperkte effect van eerder ingezette interventies is risicoverhogend. De reclassering schat het recidiverisico op nieuw gewelddadig gedrag in als hoog; op basis van de uitkomst van het risicotaxatie-instrument en het professionele oordeel. De rechtbank stelt vast dat het voorgaande zijn onderbouwing vindt in het gegeven dat verdachte, terwijl hij liep in een proeftijd, is gerecidiveerd door op zeer gewelddadige wijze strafbare feiten te plegen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan het gevaarscriterium.
Er is recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
De rechtbank beschikt, zoals reeds hiervoor is aangehaald, over een advies van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, en een pro Justitia rapportage van het PBC, die verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank legt gelet op het voorgaande, naast de gevangenisstraf, de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege aan verdachte op.
De TBS-maatregel met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag en afpersing met een mes. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Zoals al eerder is benoemd, zal de rechtbank aan verdachte ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur opleggen. Het gaat hier om een zeer grof geweldsdelict met grote fysieke en psychische gevolgen voor het slachtoffer. Het medeplegen werkt strafverzwarend. De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de eendaadse samenloop tussen de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank houdt er tot slot rekening mee dat de intensieve behandeling van verdachte zo snel mogelijk moet kunnen starten. Deze wenselijkheid kan tegelijkertijd geen afbreuk doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de blijvende gevolgen die deze voor aangever hebben gehad.
Alles afwegende veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon]

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot schadevergoeding geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering te complex is en zich niet leent voor een behandeling door strafrechters.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de schadeposten die zijn opgenomen in bijlage 7 bij de vordering dan wel deze schadeposten te matigen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat kosten die de familie en partner van de benadeelde partij hebben gemaakt niet vallen onder redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en dat de kosten die zijn gemaakt door autoritten naar de advocaat niet onder vermogensschade vallen. Ten aanzien van de gederfde inkomsten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft verzocht om de immateriële schade te matigen en toe te wijzen tot een bedrag van € 25.000,-. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij al vóór 2 april 2022 psychische problemen en suïcidale gedachten had.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht aan de benadeelde partij.
De rechtbank wijst de volgende schadeposten toe omdat deze naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd zijn en er een direct verband is tussen de schade en de bewezen verklaarde feiten:
Gederfde inkomsten: € 1.216.080,-
Hotel overnachting voorafgaand aan operatie: € 190,50
Eigen risico zorgverzekering: € 885,-
Reiskosten Costa Rica: € 3.823,64
Steam Deck Handheld Computer: € 545,-
ONYX BOOX Note Air 2 e-ink tablet: € 499,99
Voor wat betreft de toewijzing van de kosten voor gederfde inkomsten overweegt de rechtbank dat dit een schatting is en dat deze gederfde inkomsten gelet op dat wat op de zitting naar voren is gebracht aan de lage kant is gewaardeerd gelet op de prognoses.
De rechtbank wijst de volgende schadeposten ook toe. De schadeposten zijn niet onderbouwd, maar worden door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid geschat op het gevorderde bedrag. Er is bovendien een direct verband tussen de schade en de bewezen verklaarde feiten:
Medicijnen en verzorgingsmaterialen et cetera: € 382,20
Speciaal patiëntenvervoer ambulance: € 950,-
Partner onbetaald verlof: € 1.224,-
De kosten voor onbetaald verlof van de partner van de benadeelde partij merkt de rechtbank aan als verplaatste schade. Deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van de benadeelde partij en worden daarom volledig toegewezen.
De gevorderde reiskosten wijst de rechtbank deels toe omdat de benadeelde partij de reiskosten heeft gemaakt en deze in voldoende rechtstreeks verband staan met de bewezen verklaarde feiten. De reiskosten zijn naar het oordeel van de rechtbank– anders dan de verdediging – voldoende onderbouwd. De rechtbank gaat bij de berekening uit van het forfaitair tarief van € 0,28 per kilometer in plaats van het gevorderde tarief van € 0,50 per kilometer:
Reiskosten familie 150 km x € 0,28 x 42: € 1.764,-
Reiskosten partner 138 km x € 0,28 x 28: € 1.081,92
Reiskosten naar advocaat 227 km x € 0,28 x 3: € 190,68
Reiskosten politiebureau 308 km x € 0,28 x 4: € 344,96
Reiskosten naar ocularist 296 km x € 0,28 x 6: € 497,28
Reiskosten naar GGZ 204 km x € 0,28 x 24: € 1.370,88
De rechtbank overweegt dat reiskosten naar de advocaat wel vallen onder vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en daarom voor toewijzing vatbaar zijn.
De kosten voor kleding zijn niet onderbouwd. De rechtbank schat deze schadepost op een bedrag van € 500,-. De rechtbank matigt de gevorderde kosten voor de aanschaf van een nieuwe iPhone tot € 880,- omdat dit de door de rechtbank geschatte restwaarde was van de iPhone op 2 april 2022. Dit was een iPhone 12 Pro max en niet het nieuwere model zoals is gevorderd. De rechtbank wijst de gevorderde kosten voor het horloge van het merk Longines toe tot € 1.120,-. Dit was de door de rechtbank geschatte restwaarde van het horloge op 2 april 2022.
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade daarom toe tot een totaalbedrag van € 1.232.330,05.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de gevorderde kosten voor een personal trainer (€ 1.440,-), psychotherapie voor zijn partner (€ 1.200,-), eigen risico van zijn moeder (€ 385,-), haptonomie behandelingen van zijn moeder (€ 1.620,-) en de hondenuitlaatservice (€ 2.979,60). De vordering is op deze punten onvoldoende onderbouwd en/of ziet op door derden gevorderde kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Als de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld deze schadeposten nader te onderbouwen, zou de strafzaak moeten worden aangehouden en dat vindt de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces. De benadeelde partij kan als hij dat wenst het resterende deel van zijn vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade omdat de benadeelde partij als gevolg van deze strafbare feiten zwaar lichamelijk letsel en ook geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van de bewezen verklaarde feiten een psychische beschadiging is ontstaan.
Namens de benadeelde partij is gesteld dat de pre-existentie psychische klachten waren afgerond voor de datum van de ten laste gelegde feiten en dat er geen sprake is van voortdurend trauma. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de immateriële schade op deze grond te matigen.
De rechtbank houdt bij het begroten van de hoogte van de immateriële schade rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de door de benadeelde partij gestelde gevolgen en vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend. De rechtbank begroot de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 60.000,- en wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade daarom geheel toe.
Wettelijke rente, hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank vermeerdert het toegewezen schadebedrag van € 1.292.330,05 met de wettelijke rente vanaf het moment van de strafbare feiten, te weten 2 april 2022. Daarbij geldt dat verdachte en de mededader [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk worden gehouden. Dit betekent dat zij samen, en ieder afzonderlijk, verantwoordelijk zijn voor het betalen van het totale schadebedrag, maar dat wat één heeft betaald, de ander in zoverre niet meer hoeft te betalen. In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadebedrag, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd (de schadevergoedingsmaatregel). Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van 365 dagen, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 45, 55, 288, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair en feit 2:
eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot doodslag voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Gelastdat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering vande benadeelde partij
[persoon] toetot een bedrag van
€ 1.292.330,05(éénmiljoentweehonderdtweeënnegentigduizenddriehonderddertig euro en vijf eurocent), bestaande uit een bedrag van
€ 1.232.330,05(éénmiljoentweehonderdtweeëndertigduizenddriehonderddertig euro en vijf eurocent) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van
€ 60.000,-(zestigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2022 tot aan de dag van betaling.
Verklaart verdachte
hoofdelijkaansprakelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Verklaart de benadeelde partij [persoon] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat
€ 1.292.330,05(éénmiljoentweehonderdtweeënnegentigduizenddriehonderddertig euro en vijf eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2022 tot aan de dag van betaling, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en H.J. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2023.
[…]