7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot (gekwalificeerde) doodslag door aangever in zijn oog en nek te steken met een mes. Ook heeft verdachte aangever samen met die ander beroofd van waardevolle spullen. Dit zijn ernstige strafbare feiten waarbij aangever zwaar en onherstelbaar letsel is toegebracht. Als gevolg van het steken is aangever blind geworden aan zijn linkeroog en moest dat oog uiteindelijk ook worden verwijderd. Het letsel dat is toegebracht is zo ernstig dat aangever tot op de dag van vandaag in onzekerheid zit of hij zijn andere oog mogelijk ook zal gaan verliezen. De messteek in de nek van aangever heeft op een haar na zijn halsslagader gemist. De gedragingen van verdachte en zijn mededader hadden aangever het leven kunnen kosten. Uit de slachtofferverklaring van aangever komt naar voren dat deze zeer ingrijpende gebeurtenis voor hem enorme lichamelijke, emotionele en financiële gevolgen heeft gehad. Door toedoen van verdachte en zijn mededader is het leven van aangever volledig verwoest. Aangever voelt zich op dit moment een schim van de ondernemende en extraverte persoon de hij was. Zo kan hij nog steeds niet werken en ervaart hij fysieke ongemakken en angsten als gevolg van de handelingen van verdachte en zijn mededader. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de beroving het idee was van [medeverdachte] en dat hij door [medeverdachte] is meegesleept. Verdachte liep echter voorop in de [straat] , had vanaf het begin van de [straat] het mes al in zijn hand, kwam als eerste bij aangever aan en lijkt bovendien degene te zijn die tegen aangever heeft gezegd dat ze hem gaan steken. Verdachte heeft vervolgens daadwerkelijk gestoken en is als eerste de [straat] weer uit gerend. De rechtbank vindt het daarnaast ongeloofwaardig dat verdachte zich heeft laten meeslepen door de ruim drie jaar jongere medeverdachte die geen mes bij zich had en maar één hand heeft. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte juist de initiator van de beroving is geweest en rekent verdachte dit aan.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en het leed dat aangever is aangedaan, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend is. Bij de vaststelling van de duur daarvan, weegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende mee.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte ondanks zijn jonge leeftijd al meerdere keren is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. De rechtbank ziet geen reden om een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen, omdat uit het strafblad ook blijkt dat er al eerder voorwaardelijke straffen aan verdachte zijn opgelegd en dat die hem er niet van hebben weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien liep verdachte tijdens het plegen van de bewezen verklaarde feiten in een proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank houdt daar rekening mee. De rechtbank houdt ook rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
Door psycholoog Moonen (GZ-psycholoog) en psychiater Sprock zijn Pro Justitia rapportages over verdachte opgemaakt.
Psycholoog Moonen heeft in haar Pro Justitia rapportage van 30 september 2022 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze psychische stoornis was aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Omdat verdachte niet met de psycholoog over de feiten heeft willen praten, heeft de psycholoog geen zicht gekregen op de impuls-, frustratie- en agressieregulatie van verdachte waardoor een mogelijk verband tussen de impulsregulatie en de feiten niet kan worden beoordeeld en geen advies kan worden gegeven over de toerekeningsvatbaarheid. Een pathologisch gemotiveerde risico inschatting is daarom ook niet mogelijk. Klinische observatie wordt nodig geacht om meer zicht te krijgen op de persoon van verdachte. De psycholoog heeft in overweging gegeven om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum.
Psycholoog Moonen is op de zitting gehoord als deskundige. Zij heeft haar advies bevestigd. Naar aanleiding van de verklaringen van verdachte op de zitting heeft zij geen aanvullende adviezen kunnen geven.
Psychiater Sprock heeft in haar Pro Justitie rapportage van 30 september 2022 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en een stoornis in cannabisgebruik. Deze psychische stoornis was aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. Er is onvoldoende zicht op verdachte verkregen om uitspraken te doen over een mogelijk verband tussen de psychische stoornis en de feiten en de toerekeningsvatbaarheid. Wel kan worden gezegd dat er sprake is van een gelijktijdigheidsverband. Het lukt verdachte niet om zich tijdens zijn verblijf in de PI te houden aan regels en uit conflicten te blijven. De psychiater heeft een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum geadviseerd zodat er meer zicht kan worden verkregen op de persoon van verdachte.
Vanwege de adviezen van psycholoog Moonen en psychiater Sprock is verdachte ter observatie geplaatst in het Pieter Baan Centrum. Naar aanleiding van deze observatie hebben psycholoog Rose (GZ-psycholoog) en psychiater Van Gestel een Pro Justitia rapportage opgemaakt.
In deze rapportage van 28 maart 2023 hebben psycholoog Rose en psychiater Van Gestel geconcludeerd dat de observatie in het Pieter Baan Centrum op cruciale punten niet meer inzicht heeft opgeleverd in de persoon van verdachte. Verdachte heeft niet of nauwelijks met de psycholoog en psychiater in gesprek willen gaan. Verdachte liet zich wel zien op de groep en er was enig contact tussen hem en de psycholoog en psychiater waardoor ernstige stoornissen van psychiatrische aard kunnen worden uitgesloten. Zicht op de belevingswereld van verdachte is echter niet ontstaan en op diagnostisch gebied zijn er nog altijd veel vragen. Een diagnostische conclusie die enige diepte heeft kan dan ook niet worden getrokken. De psycholoog en psychiater hebben geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis (waarvan de ernst niet te bepalen is). Het is niet duidelijk in welke mate het gedrag van verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten is voortgekomen uit enige psychische stoornis. Een verband tussen de psychische stoornis en de feiten is aannemelijk, maar er kan niet worden aangegeven of dit zonder meer zou moeten leiden tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Een pathologisch vanuit een stoornis voortvloeiend recidiverisico kan niet worden bepaald. Voor de psycholoog en psychiater is het ook onmogelijk te schetsen welke aanbevelingen van gedragsdeskundige of andere aard zouden kunnen bijdragen aan de verlaging van het recidiverisico. Wel hebben zij, op grond van de levensloop van verdachte vanaf de gesloten jeugdzorg, de indruk dat eventueel noodzakelijke geachte interventies gericht op het verminderen van het recidiverisico niet uitvoerbaar zullen zijn in een vrijwillig of drangkader.
Psycholoog Rose is op de zitting gehoord als deskundige. Zij heeft haar advies bevestigd en nader toegelicht. Een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis kan worden geclassificeerd. De onderliggende oorzaak van deze stoornis is niet duidelijk geworden omdat op de reden voor agressief gedrag onvoldoende zicht is gekregen.
De rechtbank volgt de psychologen en psychiaters in hun conclusies en neemt deze over.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het reclasseringsadvies van 14 april 2023. De reclassering heeft gerapporteerd dat er een hoog risico is op recidive. Verdachte is al vanaf jongere leeftijd in beeld bij justitie, onder ander wegens (forse) agressiedelicten. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en er is onvoldoende sprake van gedragsverandering. Gezien de problematiek van verdachte schat de reclassering in dat eventuele interventies gericht op risicobeperking of gedragsverandering niet uitvoerbaar zullen zijn binnen een vrijwillig kader of een drangkader. Zowel een voorwaardelijke veroordeling als een TBS-maatregel met voorwaarden ziet de reclassering niet als haalbaar, omdat er ‘commitment’ nodig is om zich aan de voorwaarden te houden en dat heeft verdachte niet.
TBS-maatregel met dwangverpleging, niet gemaximeerd
Verdachte komt sinds 2015 in aanraking met politie en justitie vanwege onder meer geweldsfeiten, vermogensdelicten, vuurwapenbezit en rijden onder invloed. De veroordelingen betroffen een (niet uitgevoerde) taakstraf en deels voorwaardelijke detentiestraffen met bijzondere voorwaarden. Tijdens detenties worden hem rapporten aangezegd en disciplinaire straffen opgelegd. Vanaf zijn elfde levensjaar was hulpverlening betrokken bij verdachte en bij het gezin waarvan hij deel uit maakte. Verdachte heeft eerder een reclasseringstoezicht gehad bij de jeugdreclassering. Dit toezicht werd afgesloten omdat verdachte recidiveerde in zijn proeftijd en zijn voorwaardelijke veroordeling van 23 dagen jeugddetentie ten uitvoer is gelegd. Verdachte heeft zeer beperkte medewerking verleend aan het onderzoek. Over het tenlastegelegde wilde hij niet in gesprek gaan. Verdachte liep in een proeftijd ten tijde van onderhavige feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en hetgeen gebleken is omtrent de persoon van verdachte, het uit veiligheidsoverwegingen niet verantwoord is om verdachte zonder enige behandeling in de maatschappij te laten terugkeren. Verdachte heeft op de zitting verklaard het belang van een behandeling niet in te zien. Hij heeft misschien wel slechte karaktertrekken, zoals iedereen, maar daar kan hij zelf aan werken. De inschatting van de reclassering is dat gezien de problematiek van verdachte eventuele interventies gericht op gedragsverandering dan wel risicobeperking niet uitvoerbaar zullen zijn binnen een vrijwillig kader of een drangkader. Een voorwaardelijke straf of een TBS-maatregel met voorwaarden zijn niet aan de orde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gedwongen kader nodig is om het recidiverisico in te perken.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging van overheidswege passend en geboden is. De stelling van de raadsman dat een TBS-maatregel met dwangverpleging een ultimum remedium is, volgt niet uit de wet. Voor voorwaardelijke varianten is geen ruimte en aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in artikel 37a lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank constateert dat voldaan is aan dit vereiste.
Bij verdachte is ten tijde van het delict sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
De rechtbank overweegt dat uit de Pro Justitia rapportages volgt dat ondanks de zeer beperkte medewerking van verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis zijn geclassificeerd. De rapporteurs beschrijven dat deze persoonlijkheidsstoornissen ook aanwezig waren ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank overweegt dat de wet en jurisprudentie geen causaliteit vereisen tussen de stoornis en de gepleegde delicten; gelijktijdigheid volstaat. Aan deze eis is voldaan.
De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel
De rechtbank overweegt dat uit de Pro Justitia rapportage van het PBC volgt dat onderzoekers geen pathologisch, vanuit een stoornis voorvloeiend recidiverisico kunnen bepalen. Onderzoekers kunnen op grond van het beschikbare dossier wel iets zeggen over uit wetenschappelijk onderzoek bekende risicofactoren voor nieuw gewelddadig gedrag. Op factoren als een voorgeschiedenis van (ook ernstig) geweld en van andere antisociale gedragingen scoort verdachte ongunstig. Verdachte heeft geen opleiding afgemaakt en is nooit lang aan het werk geweest. Middelengebruik speelt al langere tijd een rol, al is de aard en ernst van dit middelengebruik nog niet helder. Er is sprake van persoonlijkheidsproblematiek, wat op zich ook een risicofactor is voor nieuw gewelddadig gedrag. Ook het beperkte effect van eerder ingezette interventies is risicoverhogend. De reclassering schat het recidiverisico op nieuw gewelddadig gedrag in als hoog; op basis van de uitkomst van het risicotaxatie-instrument en het professionele oordeel. De rechtbank stelt vast dat het voorgaande zijn onderbouwing vindt in het gegeven dat verdachte, terwijl hij liep in een proeftijd, is gerecidiveerd door op zeer gewelddadige wijze strafbare feiten te plegen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan het gevaarscriterium.
Er is recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
De rechtbank beschikt, zoals reeds hiervoor is aangehaald, over een advies van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, en een pro Justitia rapportage van het PBC, die verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank legt gelet op het voorgaande, naast de gevangenisstraf, de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege aan verdachte op.
De TBS-maatregel met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag en afpersing met een mes. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
Zoals al eerder is benoemd, zal de rechtbank aan verdachte ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur opleggen. Het gaat hier om een zeer grof geweldsdelict met grote fysieke en psychische gevolgen voor het slachtoffer. Het medeplegen werkt strafverzwarend. De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de eendaadse samenloop tussen de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank houdt er tot slot rekening mee dat de intensieve behandeling van verdachte zo snel mogelijk moet kunnen starten. Deze wenselijkheid kan tegelijkertijd geen afbreuk doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de blijvende gevolgen die deze voor aangever hebben gehad.
Alles afwegende veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.