ECLI:NL:RBAMS:2023:3016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
AMS 22/5732
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WW-uitkering en terugvordering door UWV na zelfstandige werkzaamheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn WW-uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 99.938,50 door het UWV behandeld. Eiser, die sinds 2018 een WW-uitkering ontving, had zijn uitkering aangevraagd na een reorganisatie en was sindsdien als zelfstandige werkzaam. Het UWV stelde echter dat eiser zijn zelfstandige werkzaamheden niet volledig had beëindigd, wat leidde tot de herziening van zijn uitkering en de terugvordering van het eerder ontvangen bedrag. De rechtbank heeft de zaak op 30 maart 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en echtgenote, en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat het UWV niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser zijn recht op WW-uitkering niet heeft herleefd. Eiser had in 2015 aangegeven als zelfstandige te werken, maar kreeg in 2018 alsnog een WW-uitkering toegekend. De rechtbank concludeert dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zijn werkzaamheden als zelfstandige heeft voortgezet na de toekenning van de uitkering. De rechtbank wijst op de gebreken in de besluitvorming van het UWV en concludeert dat de herziening en terugvordering van de uitkering niet rechtmatig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten, waarbij het UWV wordt veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.868,- bedragen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het bestuursorgaan om voldoende bewijs te leveren bij belastende besluiten en de rechten van de betrokkenen te waarborgen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Frankrijk), eiser

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Leeuwen).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiser tegen de herziening van zijn recht op een WW-uitkering [1] vanaf 22 mei 2018 en de terugvordering van een brutobedrag van € 99.938,50.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote. Ook waren er dertien toehoorders aanwezig, te weten vrienden en familie van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft naast zijn WAO-uitkering [2] tot 1 april 2015 in loondienst gewerkt voor [bedrijf 1] Na ontslag daar wegens een reorganisatie heeft hij een WW-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft aan eiser medegedeeld dat hoewel hij recht heeft op een WW-uitkering deze (voorlopig) niet wordt toegekend, omdat eiser volledig werkt als zelfstandige. Indien eiser zijn zelfstandige werkzaamheden volledig heeft beëindigd voor
31 mei 2018 zal zijn recht op een WW-uitkering alsnog herleven, aldus verweerder.
2. Eiser heeft over deze regeling zijn ongenoegen geuit, onder meer door het indienen van een klacht. Uiteindelijk heeft eiser op 25 april 2018 opnieuw een WW-uitkering aangevraagd en telefonisch aangegeven per 22 mei 2018 volledig te stoppen met werken als zelfstandige. Verweerder heeft hem per die datum een WW-uitkering toegekend.
3. Eiser heeft in de maanden december 2018, maart 2019 en januari 2020 – naar eigen zeggen – gewerkt als freelancer. Deze werkzaamheden heeft hij ook opgegeven bij verweerder.
4. Nadat zijn WW-uitkering tijdelijk is beëindigd vanwege het op verzoek niet mededelen van gegevens, heeft eiser wederom een klacht ingediend. Verweerder heeft erkend dat brieven zijn verstuurd naar het verkeerde adres en heeft daarvoor excuses aangeboden. De WW-uitkering van eiser is hierna voortgezet. Eisers WW-uitkering is op
22 juli 2021 gestopt, omdat hij de maximum duur heeft bereikt.
5. Medio 2021 heeft eiser ook zijn verhuizing naar [woonplaats] , Frankrijk opgegeven aan verweerder. Daarmee kwam (volgens de gemachtigde van verweerder ter zitting) de situatie van eiser in de bijzondere aandacht van verweerder te staan, omdat sprake was van een verhuizing met behoud van WAO-uitkering naar het buitenland. Die aandacht strekte zich al snel ook uit tot de in het verleden aan eiser uitgekeerde WW.
6. Een half jaar later, op 26 januari 2022 heeft verweerder de belastingdienst verzocht om informatie over de omzetbelastinggegevens van eiser. Daarna heeft verweerder de focus verlegd van een gedeelte van de WW-periode naar de gehele WW-periode. De onderzoeksmethoden zijn ook gewijzigd, naar onder meer een internetonderzoek. Ook is verweerder in Frankrijk bij eiser op huisbezoek gegaan.
7. Na deze onderzoeken heeft verweerder aanleiding gezien om de WW-uitkering van eiser integraal te herzien en een bedrag van € 99.938,50 van eiser terug te vorderen. Volgens verweerder heeft eiser vanaf 22 mei 2018 (toekenningsdatum) niet volledig zijn zelfstandige werkzaamheden beëindigd. Eiser zijn recht op een WW-uitkering is hierdoor niet gaan herleven. Zijn onderneming is slechts juridisch van eigenaar veranderd terwijl de feitelijke werkzaamheden niet zijn veranderd. Eiser heeft zijn inlichtingenplicht geschonden, en het kon hem redelijkerwijs duidelijk zijn dat hij daardoor ten onrechte uitkering ontving.

Beoordeling door de rechtbank

8. Eiser heeft uitvoerig betoogd dat het bestreden besluit op verschillende punten niet rechtmatig is genomen. Daarbij heeft eiser een beroepschrift van 94 pagina’s ingediend, inclusief verklaringen van hemzelf, zijn echtgenote en kennissen.
9. Op zitting hebben eiser en zijn echtgenote aangegeven hoe het handelen van verweerder op hen is overgekomen. In het bijzonder is ook stilgestaan bij het indienen van een aangifte van fraude. Ter zitting is met verweerder overeengekomen dat binnen een week uitsluitsel aan eiser gegeven wordt over die aangifte. Verweerder heeft vervolgens aan eiser bericht dat de aangifte niet wordt doorgezet.
10. Bij een besluit als hier aan de orde gaat het om een belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat verweerder feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat eiser zijn WW-uitkering niet is herleefd. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten dit aannemelijk is geworden, dan ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs aan te tonen.
11. Eiser heeft bepleit dat hij in de veronderstelling heeft geleefd freelancewerkzaamheden uit te oefenen. Zijn onderneming heeft hij uitgeschreven, hij heeft geen zelfstandigenaftrek opgeëist en enkel nog als freelancer gewerkt. Alle werkzaamheden hiervoor heeft hij opgegeven bij verweerder. De stelling dat hij zijn werkzaamheden heeft voortgezet als (niet freelancer, maar volledig als) zelfstandige kan eiser niet begrijpen. Hij heeft alles gedaan wat verweerder hem heeft gevraagd en is hierover transparant geweest. De manier hoe verweerder heeft gehandeld is volgens eiser buitenproportioneel. Daarbij is het eiser nooit duidelijk geworden waarom verweerder dit onderzoek is gestart.
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser bij de aanvraag om een WW-uitkering in 2015 heeft aangegeven werkzaamheden uit te voeren als zelfstandige. Die aanvraag is afgewezen op de grond dat eiser werkzaam zou zijn als zelfstandige. Verweerder is daarop echter teruggekomen in 2018 bij een nieuwe aanvraag en heeft eiser vanaf 2018 een WW-uitkering toegekend, waarna een tijdelijke stopzetting en een hervatting van de uitkering is gevolgd, om vervolgens in 2022 tot een definitieve beëindiging van de uitkering te komen.
13. Blijkens de besluitvorming speelde daarbij in de kern de vraag of eiser gezien moest worden als volledig zelfstandige, dan wel als freelancer of zelfstandige zonder personeel.
14. De rechtbank tekent daarbij aan dat het onderscheid tussen die verschillende werkzaamheden niet eenvoudig te maken is. De positie van een freelancer of een zelfstandige zonder personeel vertoont zowel trekken van die van een werknemer aan de ene kant, als die van een (volledige) zelfstandige aan de andere. Daarbij is een werknemer verzekeringsplichtig, maar een zelfstandige niet; een ingrijpend verschil in financiële en juridische positie.
15. Zo bezien is het niet vreemd dat de vraag naar de verzekeringsplicht van eiser over de jaren 2018-2021 door verweerder op verschillende momenten verschillend is beantwoord. Uit het dossier wordt echter niet duidelijk welke verschillende feiten daaraan ten grondslag hebben gelegen.
16. Op de website van verweerder [3] worden vier punten genoemd om iemand als zelfstandige (en niet freelancer) te zien:
1. Bent u ingeschreven bij de Kamer van Koophandel?
2. Maakt u elk jaar uw jaarcijfers op?
3 Maakt u gebruik van zelfstandigenaftrek?
4. Probeert u actief klanten binnen te halen?
Eiser was in het verleden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar heeft zich juist – na een telefonisch overleg met een van de medewerkers van verweerder – uitgeschreven en heeft dan ook geen jaarcijfers doorgegeven. De aangiftes in het dossier maken geen melding van het opvoeren van een zelfstandigenaftrek Daarnaast meldt eiser dat hij niet actief klanten probeert binnen te halen. Enkel voor het belastingjaar 2018 is zelfstandigenaftrek geclaimd, maar eiser heeft zijn werkzaamheden als volledig zelfstandige – naar eigen zeggen – pas op 22 mei 2018 gestopt. Dat eiser zijn werk als zelfstandige nadien heeft voorgezet, blijkt hieruit niet. Al deze door verweerder zelf als wezenlijk omschreven punten wijzen er dus niet op dat eiser werkzaam was als (volledig) zelfstandige.
17. Tussen eiser en verweerder is in het verleden wel discussie geweest over de wijze waarop eiser zijn werkzaamheden zou dienen in te richten wilde hij daarnaast een recht op WW kunnen behouden. Eiser stelt dat hij zich juist aan die aanwijzingen heeft gehouden, en dat is in lijn met de hiervóór weergegeven conclusies op de vier toetsingspunten. Het dossier bevat echter geen vastlegging van de destijds bestaande situatie, en evenmin van de toen spelende discussiepunten.
18. Uit het dossier blijkt overigens ook niet welke concrete (nieuwe) feiten of meldingen verweerder hebben gebracht tot zijn onderzoek. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat de zaak aan het rollen is gekomen in verband met eisers verhuizing naar Frankrijk met behoud van WAO-uitkering, maar nergens blijkt van gegevens in het kader van de WAO die een verband hebben met eisers WW-rechten. Aan eiser is ook een standaardbrief gestuurd in verband met zijn verhuizing, waarin hem onder meer is gewezen op de gang van zaken rond het verkrijgen van zorg in Frankrijk en de betaling daarvoor. Daarin valt geen concrete aanleiding te lezen voor een onderzoek rond de WW. Die aanleiding wordt evenmin duidelijk uit de door verweerder na de zitting alsnog overgelegde notitie. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat geen sprake was van een concreet voor de WW relevante melding of feit die verweerder tot een herhaald nieuw onderzoek hebben gebracht, maar mogelijk van niet meer dan een “niet-pluis”-gevoel bij (een medewerker van) verweerder; dat dan alsnog is ontstaan na een herhaalde beoordeling door verweerder.
19. Het dossier bevat informatie over nadere onderzoeken (bijvoorbeeld een internetonderzoek), maar ook daaruit zijn geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen dat van een voluit als zelfstandige (en niet als freelancer) werkzaam zijn van eiser sprake was. Verweerder heeft die onderzoeksresultaten (dan ook) niet aan de motivering van zijn besluiten ten grondslag gelegd. Dit onderzoek zal zich overigens blijkens de oorspronkelijke vraagstelling enkel moeten beperken tot de periode vanaf 1 juli 2020. De onderzoeker heeft echter ongevraagd gezocht over de gehele periode dat eiser een WW-uitkering ontving. Maar ook daarin zijn geen concrete aanwijzingen gevonden dat eiser zijn werk als zelfstandige heeft voortgezet.
20. Verweerder ziet vervolgens toch aanleiding om bij eiser op huisbezoek te gaan. Eiser heeft dit onderzoek als intimiderend ervaren. Waarom deze vorm van onderzoek aangewezen is geacht als middel (terwijl geen sprake was van een vermoeden van bijvoorbeeld leefvormfraude) is ook onduidelijk. Dat verweerder de situatie niet vertrouwde, komt wel naar voren, maar er blijkt ook hier niet sprake van concrete feiten waarop dit wantrouwen is gestoeld, laat staan dat blijkt van feiten waarvoor onderzoek via een huisbezoek aangewezen is te achten. Tijdens dat huisbezoek heeft eiser ook uitdrukkelijk verklaard dat hij als freelancer heeft gewerkt. Verweerder gelooft dat kennelijk niet, maar ook hiervoor ontbreekt wederom een concrete onderbouwing, laat staan een onderbouwing met een objectief karakter. Voor zover verweerder daarbij belang hecht aan eisers uitschrijving bij de Kamer van Koophandel en de overdracht van zijn bedrijf naar de [bedrijf 2] (het bedrijf van zijn echtgenote) ziet de rechtbank niet dat en/of waarom dat nu juist tot de conclusie moet leiden dat eiser niet (langer) als freelancer werkt en/of juist als volledig zelfstandige. En indien verweerder zou menen dat dat wijst op het opzetten van een constructie door eiser, zou ook die conclusie met objectieve feiten onderbouwd moeten zijn, maar dat is niet het geval.
21. Ook in de bezwaar- en beroepsfase zijn zaken mis gegaan. De gemachtigde van eiser heeft zich meermaals beklaagd dat zij niet beschikt over alle relevante stukken. Op zitting is dit ook gebleken, nu na de zitting nog een aanvullend stuk overgelegd moest worden waar de rechtbank en de gemachtigde van eiser ten onrechte geen kennis van hadden. In de bezwaarfase (waarin sprake dient te zijn van een volledige heroverweging) heeft verweerder de bewijslast enkel bij eiser neergelegd, zonder de eigen bevindingen ter toetsing voor te leggen of te constateren dat die er niet of niet volledig zijn; dat terwijl het gaat om belastende besluiten met ook nog eens een grote impact en een voorgenomen melding aan het openbaar ministerie. Verweerder heeft eiser niet geconfronteerd met concrete onderzoeksbevindingen, en heeft zelfs in de bezwaarfase geen enkele vraag gesteld aan eiser.

Conclusie

22. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eisers WW-uitkering, anders dan eerder was aangenomen, toch niet is gaan herleven. Dat brengt met zich mee dat niet kan worden gezegd dat het eiser redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat hij een uitkering ontving waarop hij geen aanspraak had. Verweerder heeft dat laatste overigens wel gesteld, maar niet beargumenteerd.
23. Zowel aan de herziening als aan de terugvordering kleven dus diverse gebreken. Het bestreden besluit komt dus op beide onderdelen voor vernietiging in aanmerking. Waar ook in het verleden sprake is geweest van meerdere vaststellingen van eisers recht op WW, en een veelheid van tekortkomingen in de besluitvorming van verweerder, zonder dat (ondanks verschillende onderzoekspogingen) blijkt van concrete gegevens die steun zouden kunnen bieden aan verweerders conclusies, zal de rechtbank overgaan tot een finale beslechting van het geschil, door herroeping van de herzienings- en invorderingsbesluiten.
Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank zal niet nader onderzoeken of verweerder ten onrechte stukken niet heeft overgelegd, zoals gesteld door de gemachtigde van eiser, nu met een dergelijk onderzoek de rechtsbescherming van eiser bij deze uitkomst van de beroepszaak niet extra is gediend.
24. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.868,-. omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (twee punten met een waarde van € 837,-. per punt en een wegingsfactor 1). Tevens heeft de gemachtigde van eiser een bezwaarschrift ingediend en is zij verschenen ter hoorzitting (twee punten met een waarde van € 597,-. per punt en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten;
  • bepaalt zelf voorziend in de zaak dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
2.Een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3.De rechtbank wijst hierbij op de volgende websitelink van verweerder: “https://www.uwv.nl/particulieren/werkloos/ik-word-werkloos/detail/kan-ik-een-ww-uitkering-krijgen/ik-ben-zelfstandige-en-word-werkloos/wanneer-zien-wij-u-als-zelfstandige”.