Beoordeling door de rechtbank
8. Eiser heeft uitvoerig betoogd dat het bestreden besluit op verschillende punten niet rechtmatig is genomen. Daarbij heeft eiser een beroepschrift van 94 pagina’s ingediend, inclusief verklaringen van hemzelf, zijn echtgenote en kennissen.
9. Op zitting hebben eiser en zijn echtgenote aangegeven hoe het handelen van verweerder op hen is overgekomen. In het bijzonder is ook stilgestaan bij het indienen van een aangifte van fraude. Ter zitting is met verweerder overeengekomen dat binnen een week uitsluitsel aan eiser gegeven wordt over die aangifte. Verweerder heeft vervolgens aan eiser bericht dat de aangifte niet wordt doorgezet.
10. Bij een besluit als hier aan de orde gaat het om een belastend besluit waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat verweerder feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat eiser zijn WW-uitkering niet is herleefd. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten dit aannemelijk is geworden, dan ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs aan te tonen.
11. Eiser heeft bepleit dat hij in de veronderstelling heeft geleefd freelancewerkzaamheden uit te oefenen. Zijn onderneming heeft hij uitgeschreven, hij heeft geen zelfstandigenaftrek opgeëist en enkel nog als freelancer gewerkt. Alle werkzaamheden hiervoor heeft hij opgegeven bij verweerder. De stelling dat hij zijn werkzaamheden heeft voortgezet als (niet freelancer, maar volledig als) zelfstandige kan eiser niet begrijpen. Hij heeft alles gedaan wat verweerder hem heeft gevraagd en is hierover transparant geweest. De manier hoe verweerder heeft gehandeld is volgens eiser buitenproportioneel. Daarbij is het eiser nooit duidelijk geworden waarom verweerder dit onderzoek is gestart.
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser bij de aanvraag om een WW-uitkering in 2015 heeft aangegeven werkzaamheden uit te voeren als zelfstandige. Die aanvraag is afgewezen op de grond dat eiser werkzaam zou zijn als zelfstandige. Verweerder is daarop echter teruggekomen in 2018 bij een nieuwe aanvraag en heeft eiser vanaf 2018 een WW-uitkering toegekend, waarna een tijdelijke stopzetting en een hervatting van de uitkering is gevolgd, om vervolgens in 2022 tot een definitieve beëindiging van de uitkering te komen.
13. Blijkens de besluitvorming speelde daarbij in de kern de vraag of eiser gezien moest worden als volledig zelfstandige, dan wel als freelancer of zelfstandige zonder personeel.
14. De rechtbank tekent daarbij aan dat het onderscheid tussen die verschillende werkzaamheden niet eenvoudig te maken is. De positie van een freelancer of een zelfstandige zonder personeel vertoont zowel trekken van die van een werknemer aan de ene kant, als die van een (volledige) zelfstandige aan de andere. Daarbij is een werknemer verzekeringsplichtig, maar een zelfstandige niet; een ingrijpend verschil in financiële en juridische positie.
15. Zo bezien is het niet vreemd dat de vraag naar de verzekeringsplicht van eiser over de jaren 2018-2021 door verweerder op verschillende momenten verschillend is beantwoord. Uit het dossier wordt echter niet duidelijk welke verschillende feiten daaraan ten grondslag hebben gelegen.
16. Op de website van verweerderworden vier punten genoemd om iemand als zelfstandige (en niet freelancer) te zien:
1. Bent u ingeschreven bij de Kamer van Koophandel?
2. Maakt u elk jaar uw jaarcijfers op?
3 Maakt u gebruik van zelfstandigenaftrek?
4. Probeert u actief klanten binnen te halen?
Eiser was in het verleden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar heeft zich juist – na een telefonisch overleg met een van de medewerkers van verweerder – uitgeschreven en heeft dan ook geen jaarcijfers doorgegeven. De aangiftes in het dossier maken geen melding van het opvoeren van een zelfstandigenaftrek Daarnaast meldt eiser dat hij niet actief klanten probeert binnen te halen. Enkel voor het belastingjaar 2018 is zelfstandigenaftrek geclaimd, maar eiser heeft zijn werkzaamheden als volledig zelfstandige – naar eigen zeggen – pas op 22 mei 2018 gestopt. Dat eiser zijn werk als zelfstandige nadien heeft voorgezet, blijkt hieruit niet. Al deze door verweerder zelf als wezenlijk omschreven punten wijzen er dus niet op dat eiser werkzaam was als (volledig) zelfstandige.
17. Tussen eiser en verweerder is in het verleden wel discussie geweest over de wijze waarop eiser zijn werkzaamheden zou dienen in te richten wilde hij daarnaast een recht op WW kunnen behouden. Eiser stelt dat hij zich juist aan die aanwijzingen heeft gehouden, en dat is in lijn met de hiervóór weergegeven conclusies op de vier toetsingspunten. Het dossier bevat echter geen vastlegging van de destijds bestaande situatie, en evenmin van de toen spelende discussiepunten.
18. Uit het dossier blijkt overigens ook niet welke concrete (nieuwe) feiten of meldingen verweerder hebben gebracht tot zijn onderzoek. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat de zaak aan het rollen is gekomen in verband met eisers verhuizing naar Frankrijk met behoud van WAO-uitkering, maar nergens blijkt van gegevens in het kader van de WAO die een verband hebben met eisers WW-rechten. Aan eiser is ook een standaardbrief gestuurd in verband met zijn verhuizing, waarin hem onder meer is gewezen op de gang van zaken rond het verkrijgen van zorg in Frankrijk en de betaling daarvoor. Daarin valt geen concrete aanleiding te lezen voor een onderzoek rond de WW. Die aanleiding wordt evenmin duidelijk uit de door verweerder na de zitting alsnog overgelegde notitie. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat geen sprake was van een concreet voor de WW relevante melding of feit die verweerder tot een herhaald nieuw onderzoek hebben gebracht, maar mogelijk van niet meer dan een “niet-pluis”-gevoel bij (een medewerker van) verweerder; dat dan alsnog is ontstaan na een herhaalde beoordeling door verweerder.
19. Het dossier bevat informatie over nadere onderzoeken (bijvoorbeeld een internetonderzoek), maar ook daaruit zijn geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen dat van een voluit als zelfstandige (en niet als freelancer) werkzaam zijn van eiser sprake was. Verweerder heeft die onderzoeksresultaten (dan ook) niet aan de motivering van zijn besluiten ten grondslag gelegd. Dit onderzoek zal zich overigens blijkens de oorspronkelijke vraagstelling enkel moeten beperken tot de periode vanaf 1 juli 2020. De onderzoeker heeft echter ongevraagd gezocht over de gehele periode dat eiser een WW-uitkering ontving. Maar ook daarin zijn geen concrete aanwijzingen gevonden dat eiser zijn werk als zelfstandige heeft voortgezet.
20. Verweerder ziet vervolgens toch aanleiding om bij eiser op huisbezoek te gaan. Eiser heeft dit onderzoek als intimiderend ervaren. Waarom deze vorm van onderzoek aangewezen is geacht als middel (terwijl geen sprake was van een vermoeden van bijvoorbeeld leefvormfraude) is ook onduidelijk. Dat verweerder de situatie niet vertrouwde, komt wel naar voren, maar er blijkt ook hier niet sprake van concrete feiten waarop dit wantrouwen is gestoeld, laat staan dat blijkt van feiten waarvoor onderzoek via een huisbezoek aangewezen is te achten. Tijdens dat huisbezoek heeft eiser ook uitdrukkelijk verklaard dat hij als freelancer heeft gewerkt. Verweerder gelooft dat kennelijk niet, maar ook hiervoor ontbreekt wederom een concrete onderbouwing, laat staan een onderbouwing met een objectief karakter. Voor zover verweerder daarbij belang hecht aan eisers uitschrijving bij de Kamer van Koophandel en de overdracht van zijn bedrijf naar de [bedrijf 2] (het bedrijf van zijn echtgenote) ziet de rechtbank niet dat en/of waarom dat nu juist tot de conclusie moet leiden dat eiser niet (langer) als freelancer werkt en/of juist als volledig zelfstandige. En indien verweerder zou menen dat dat wijst op het opzetten van een constructie door eiser, zou ook die conclusie met objectieve feiten onderbouwd moeten zijn, maar dat is niet het geval.
21. Ook in de bezwaar- en beroepsfase zijn zaken mis gegaan. De gemachtigde van eiser heeft zich meermaals beklaagd dat zij niet beschikt over alle relevante stukken. Op zitting is dit ook gebleken, nu na de zitting nog een aanvullend stuk overgelegd moest worden waar de rechtbank en de gemachtigde van eiser ten onrechte geen kennis van hadden. In de bezwaarfase (waarin sprake dient te zijn van een volledige heroverweging) heeft verweerder de bewijslast enkel bij eiser neergelegd, zonder de eigen bevindingen ter toetsing voor te leggen of te constateren dat die er niet of niet volledig zijn; dat terwijl het gaat om belastende besluiten met ook nog eens een grote impact en een voorgenomen melding aan het openbaar ministerie. Verweerder heeft eiser niet geconfronteerd met concrete onderzoeksbevindingen, en heeft zelfs in de bezwaarfase geen enkele vraag gesteld aan eiser.