ECLI:NL:RBAMS:2023:2994

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
AMS 23/2297
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen invoering betaald parkeren in Amsterdam

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de invoering van betaald parkeren in het gebied [naam gebied] in [plaats]. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de mededeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] dat per [medio 1] april 2023 betaald parkeren met vergunning wordt ingevoerd. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen die het verweerder verbiedt om betaald parkeren in te voeren. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Verzoeker voert aan dat de invoering van betaald parkeren in strijd is met artikel 3:40 van de Awb, omdat er in het gebied geen parkeerdruk van 85% is en het besluit niet gepubliceerd is. Daarnaast stelt verzoeker dat het besluit vooral is genomen vanuit een misplaatst financieel motief, wat in strijd is met het verbod op détournement de pouvoir op grond van artikel 3:3 van de Awb. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker een parkeervergunning kan aanvragen voor € 40,- per jaar en dat er geen onomkeerbare situatie dreigt. Aangezien verzoeker niet heeft aangetoond in acute financiële nood te verkeren, concludeert de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang is.

Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2297

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. H. ten Kortenaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de invoering van betaald parkeren in het gebied [naam gebied] in [plaats] .
1.2.
Met de brief van [medio 3] februari 2023 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat voor het gebied [naam gebied] per [medio 1] april 2023 betaald parkeren met vergunning wordt ingevoerd. Met de brief van [medio 2] maart 2023 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld op welke manier hij een parkeervergunning kan aanvragen.
1.3.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt dat het verweerder wordt verboden om betaald parkeren in te voeren.
1.4.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker heeft – kort samengevat - aangevoerd dat de invoering van betaald parkeren in strijd is met artikel 3:40 van de Awb. Er is in het gebied geen parkeerdruk van 85% en het besluit om betaald parkeren in te voeren is niet gepubliceerd. Verzoeker voert aan dat sprake is van overtreding van het verbod op détournement de pouvoir op grond van artikel 3:3 van de Awb. Het heeft er namelijk alle schijn van dat het besluit tot invoering van betaald parkeren vooral is genomen vanuit een misplaatst financieel motief.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Uit de stukken is gebleken dat verzoeker een parkeervergunning kan aanvragen voor € 40,- per jaar. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt. Verzoeker heeft niet met stukken onderbouwd dat hij in acute financiële nood verkeert en dat hij die € 40,- niet zou kunnen betalen. Mocht verzoeker in bezwaar of beroep in het gelijk worden gesteld, dan kan verzoeker dat bedrag terug krijgen van verweerder. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.