ECLI:NL:RBAMS:2023:2994
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tegen invoering betaald parkeren in Amsterdam
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de invoering van betaald parkeren in het gebied [naam gebied] in [plaats]. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de mededeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] dat per [medio 1] april 2023 betaald parkeren met vergunning wordt ingevoerd. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen die het verweerder verbiedt om betaald parkeren in te voeren. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzoeker voert aan dat de invoering van betaald parkeren in strijd is met artikel 3:40 van de Awb, omdat er in het gebied geen parkeerdruk van 85% is en het besluit niet gepubliceerd is. Daarnaast stelt verzoeker dat het besluit vooral is genomen vanuit een misplaatst financieel motief, wat in strijd is met het verbod op détournement de pouvoir op grond van artikel 3:3 van de Awb. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker een parkeervergunning kan aanvragen voor € 40,- per jaar en dat er geen onomkeerbare situatie dreigt. Aangezien verzoeker niet heeft aangetoond in acute financiële nood te verkeren, concludeert de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang is.
Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.