ECLI:NL:RBAMS:2023:2992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
AMS 23/2034 en AMS 23/911
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring ruggensteunregeling voor statushouders

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring voor de ruggensteunregeling voor statushouders. De gemeente Amsterdam had de aanvraag op 21 november 2022 afgewezen, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Verzoeker, een alleenstaande man van 30 jaar, verblijft als statushouder in Nederland en heeft een tijdelijk huurcontract dat op 15 november 2022 afloopt. Hij heeft zijn huurcontract opgezegd vanwege psychische klachten en verbleef tijdelijk bij vrienden in het buitenland. De gemeente weigerde de urgentieverklaring omdat verzoeker het huurcontract voortijdig had beëindigd, wat volgens hen verwijtbaar was. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de gemeente de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet verwijtbaar heeft gehandeld, aangezien zijn huisvestingsprobleem voortkwam uit het aflopen van het huurcontract en niet uit de opzegging. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en bepaalt dat verzoeker wordt toegelaten tot de ruggensteunregeling. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/2034 (voorlopige voorziening) en AMS 23/911 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 mei 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, eiser/verzoeker (hierna: verzoeker)

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,de gemeente
(gemachtigde: mr. J.Y. Sumer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker om een urgentieverklaring voor de ruggensteunregeling voor statushouders.
1.1.
De gemeente heeft de aanvraag om een urgentieverklaring met het besluit van 21 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 januari 2023 op het bezwaar van verzoeker is de gemeente bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gemeente heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de gemeente.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker is een alleenstaande man van 30 jaar en verblijft als statushouder in Nederland. Hij woont vanaf 15 november 2017 in een jongerenwoning aan de [adres] in Amsterdam met een tijdelijk huurcontract voor vijf jaar. Op 7 april 2022 heeft verzoeker het huurcontract opgezegd vanwege depressieve klachten en heeft hij bij vrienden in het buitenland verbleven. Op 17 oktober 2022 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om in het kader van de ruggensteunregeling met voorrang in aanmerking te komen voor een zelfstandige woonruimte.
3. De gemeente heeft de aanvraag van verzoeker om een urgentieverklaring voor de ruggensteunregeling voor statushouders afgewezen, omdat verzoeker het huurcontract voortijdig heeft beëindigd. De beëindiging van het huurcontract is niet ontstaan door een situatie die door overmacht is ontstaan. Verzoeker heeft zelf de keuze gemaakt om het huurcontract te beëindigen. Volgens de gemeente is niet gebleken of aangetoond dat de psychische klachten van verzoeker zo ernstig waren dat de beëindiging van het huurcontract noodzakelijk was. Verzoeker had ook naar het buitenland kunnen gaan en zijn woning kunnen aanhouden. De gemeente stelt daarom dat de ruggensteunregeling kan worden geweigerd op grond van artikel 7 onder a. van de Nadere regels Huisvestingsverordening 2020 [1] (hierna: Nadere regels), omdat sprake is van een verwijtbare opzegging. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat volgens de gemeente geen aanleiding.

Het juridisch kader

4. De voor de beoordeling van belang zijnde wet- regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter is na afloop van de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom beslist zij ook op het beroep van verzoeker. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
6. Verzoeker heeft – kort samengevat - aangevoerd dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft zich niet misdragen waardoor hij zijn woning is kwijtgeraakt. Het huisvestingsprobleem van verzoeker is niet ontstaan wegens de opzegging, maar wegens het einde van het contract. Na vijf jaar eindigde de overeenkomst en daar kon verzoeker niets aan veranderen. Het huisvestingsprobleem is dus niet het gevolg van verwijtbaar handelen van verzoeker. Verzoeker heeft daarom na het einde van de overeenkomst een aanspraak op de ruggensteunregeling.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente de aanvraag van verzoeker om een urgentieverklaring voor de ruggensteunregeling voor statushouders niet op goede gronden heeft afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker een tijdelijk contract had voor vijf jaar en dat dat zou worden beëindigd. Ook is tussen partijen niet in geschil dat verzoeker geen alternatieve mogelijkheden of toegang heeft tot een zelfstandige woning. De vraag die in deze zaak voorligt is of verzoeker verwijtbaar heeft gehandeld waardoor sprake is van voortijdige contractbeëindiging in de zin van artikel 7 onder a. van de Nadere regels.
7.2.
Verzoeker heeft terecht overwogen dat zijn huisvestingsprobleem niet is ontstaan door de voortijdige beëindiging van zijn huurovereenkomst, maar door het aflopen van zijn huurovereenkomst. Dit is inherent aan een tijdelijke huurovereenkomst. Daarom wordt door de gemeente – wanneer iemand in aanmerking komt voor de ruggensteunregeling – na afloop van de tijdelijke huurovereenkomst een woning aangeboden met een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit betekent dat verzoeker door zijn huurovereenkomst voortijdig te beëindigen niet verwijtbaar heeft gehandeld. Immers had verzoeker wanneer hij de woning had aangehouden terwijl hij in het buitenland verbleef na afloop van het huurcontract alsnog een huisvestingsprobleem. Daarnaast heeft de gemeente aan verzoeker op 16 februari 2022 een brief gestuurd met een folder over de ruggensteunregeling en een aanmeldformulier. In die brief staat aangegeven dat het huurcontract van verzoeker binnenkort afloopt en dat als hij geen nieuwe woning heeft gevonden, hij gebruik kan maken van de ruggensteunregeling. In de brief en folder zijn voorwaarden genoemd om in aanmerking te komen voor de ruggensteunregeling. Er staat nergens vermeld dat verzoeker het contract niet zelf voortijdig mag beëindigen om in aanmerking te komen voor de ruggensteunregeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker daarom niet verwijtbaar gehandeld in de zin van artikel 7 onder a. van de Nadere regels.
7.3.
Gelet op het voorgaande had de gemeente de aanvraag van verzoeker om een urgentieverklaring voor de ruggensteunregeling voor statushouders moeten toewijzen.
7.4.
In het verweerschrift en op de zitting heeft de gemeente zich op het standpunt gesteld dat op dit moment sprake is van een contra-indicatie. Verzoeker maakt namelijk op dit moment gebruik van maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Op de zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij met zes vrienden verblijft in een studio, omdat hij op de wachtlijst staat voor een groepswoning in het kader van maatschappelijke opvang. De begeleider van verzoeker in het kader van de maatschappelijke opvang heeft desgevraagd op de zitting aangegeven dat verzoeker naar zijn mening in staat is om zelfstandig te wonen. Daarnaast staat in de Huisvestingsverordening dat de algemene weigeringsgronden dat sprake is van een voorliggende voorziening of dat het huisvestingsprobleem niet kan worden opgelost met een zelfstandige woning bij de aanvraag voor toelating tot de ruggensteunregeling niet van toepassing zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom geen sprake van een contra-indicatie om verzoeker toe te laten tot de ruggensteunregeling.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de gemeente de aanvraag van verzoeker om een urgentieverklaring voor de ruggensteunregeling voor statushouders niet op goede gronden heeft afgewezen. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. De voorzieningenrechter neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat verzoeker wordt toegelaten tot de ruggensteunregeling. Omdat het beroep gegrond is en de voorzieningenrechter zelf een beslissing neemt, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de gemeente het griffierecht aan verzoeker vergoeden en krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. De gemeente moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 3.705,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen, een bezwaarschrift heeft ingediend en aan de hoorzitting in bezwaar heeft deelgenomen

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verzoeker wordt toegelaten tot de ruggensteunregeling en dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de gemeente het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de gemeente tot betaling van € 3.705,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage

Huisvestingsverordening Amsterdam 2020

Artikel 2.10.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een andere voorziening die gelet op aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn;
f. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem kan niet of in onvoldoende mate opgelost worden met verhuizing naar zelfstandige woonruimte of andere zelfstandige woonruimte;
Artikel 2.10.8 Overige urgentiecategorieën Huisvestingsverordening
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.10.5 kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
d. statushouders;
e. personen die op basis van onderdeel d, artikel 2.10.6, onderdeel a, of artikel 2.10.7 met een tijdelijke huurovereenkomst zijn gehuisvest en die bij beëindiging van deze huurovereenkomst niet op eigen kracht een andere woonruimte kunnen vinden;
3. Op de urgentiecategorieën bedoeld in het eerste lid, onderdelen d, f en g, is het bepaalde in artikel 2.10.5, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, f, g, en i niet van toepassing […].

Nadere regels Huisvestingsverordening 2020

7. Urgentiecategorie vergunninghouders (HVV artikel 2.10.8, lid 1d, 1e en 1g)

[…]
Woningzoekenden aan wie op grond van de voorgaande urgentiegrond een woning is toegewezen die verhuurd wordt met een tijdelijk huurcontract kunnen opnieuw in aanmerking komen voor urgentie als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. het tijdelijk contract loopt af en er is geen sprake van voortijdige contractbeëindiging wegens verwijtbaar handelen van de aanvrager van de urgentie of een persoon behorend tot diens huishouden; en
b. de aanvrager heeft geen alternatieve mogelijkheden of alternatieve toegang tot een zelfstandige woning.

Voetnoten

1.Zie bijlage.