ECLI:NL:RBAMS:2023:299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
13/117168-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door epileptische aanval en postictale verwardheid met TBS-maatregel

Op 27 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man die zijn 65-jarige begeleider, werkzaam bij HVO Querido, heeft gedood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in een postictale verwarde toestand na een epileptisch insult, niet in staat was om weloverwogen keuzes te maken. De verdachte heeft de begeleider meerdere keren met een hard voorwerp op het hoofd geslagen, wat leidde tot ernstig letsel en uiteindelijk de dood van het slachtoffer op 15 mei 2022. De rechtbank concludeerde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was en geen straf oplegde. In plaats daarvan werd de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien de vastgestelde ziekelijke stoornis in de vorm van epilepsie en het risico op herhaling van geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de materiële schade aan de nabestaanden moest vergoeden. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek, waarbij getuigenverklaringen en forensisch bewijs zijn meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/117168-22
Datum uitspraak: 27 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
gedetineerd in het [detentieadres]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
van de detentie instelling [1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 13 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. van der Veen en van wat de raadsvrouw mr. C.C. Polat naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks de periode van 9 mei tot en met 15 mei 2022 te Amsterdam, in
elk geval in Nederland, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die
[slachtoffer] meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een (hard) voorwerp tegen het
hoofd, in elk geval zijn lichaam te slaan en/of die [slachtoffer] meerdere malen, in elk
geval eenmaal, tegen het hoofd en/of zijn lichaam te slaan en/of te stompen en/of
te trappen en/of te schoppen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 15 mei 2022 is
komen te overlijden.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Verdachte woonde via HVO Querido in een woning aan de [adres] . Op 9 mei 2022 komt in de middag een medewerker van HVO Querido, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), bij verdachte langs om hem te helpen met het huishouden en met de wat zwaardere klussen. [slachtoffer] vervangt de vaste begeleider van verdachte, die niet beschikbaar was op dat moment. Die middag wordt gezien dat verdachte en zijn begeleider in de achtertuin samen koffie drinken en later dat de begeleider een tafelblad naar buiten brengt en aan de straat zet. Korte tijd daarna ziet een buurman dat verdachte de vloer van het portiek aan het dweilen is, wat hij raar vindt omdat verdachte nooit schoonmaakt. Getuige loopt vervolgens naar buiten en ziet in de tuin voor het huis van verdachte een man zitten die onder het bloed zit. Getuige belt 112. Luttele minuten later belt ook verdachte 112.
De bebloede man in de tuin blijkt [slachtoffer] te zijn. Er zijn diverse bulten en bloedende verwondingen op zijn hoofd zichtbaar. Het slachtoffer is naar het ziekenhuis gebracht en geopereerd. Op 15 mei 2022 is [slachtoffer] aan zijn verwondingen overleden.
Door de politie wordt in de woning van verdachte sporenonderzoek verricht. Onder meer wordt in verschillende kamers, op voorwerpen en op (onder)kleding van verdachte bloed van het slachtoffer aangetroffen.
Verdachte verklaart dat [slachtoffer] hem kwam helpen, dat het een lieve man is en dat hij nog nooit problemen met hem heeft gehad. Hij was samen met [slachtoffer] in de woonkamer toen hij een insult voelde aankomen. Hij zei tegen [slachtoffer] dat hij bang was dat hij een insult kreeg. [slachtoffer] heeft hem geprobeerd te helpen. Wat er daarna is gebeurd weet hij niet. Hij schrok zich rot toen hij zag dat [slachtoffer] onder het bloed in de voortuin zat en heeft toen 112 gebeld. Hij herinnert zich niets van wat er met [slachtoffer] is gebeurd.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het ten laste gelegde feit kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard.
Uit het forensisch onderzoek door de politie en uit de rapportages van het NFI volgt dat het geweld in de woning heeft plaatsgevonden. In de woning wordt ook een fles waar bloed en haren aan zitten aangetroffen, het vermoedelijke voorwerp waarmee is geslagen. Er is in de woning een bloedspattenpatroon aangetroffen dat kan passen bij het slaan van het slachtoffer door verdachte.
Er is voorts op grond van het dossier geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er buiten verdachte en het slachtoffer zich nog andere personen in de woning van verdachte hebben bevonden. Verdachte heeft geen herinnering aan het ten laste gelegde feit en heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat het slachtoffer in zijn woning is geslagen. Hierdoor kan het niet anders dan dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft geslagen.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de bewezenverklaring van het feit.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
Op 17 mei 2022 is het lichaam van de overleden [slachtoffer] forensisch pathologisch onderzocht door patholoog drs. D.J. Rijken. Uit het NFI-rapport van 18 mei 2022 betreffende dit onderzoek blijkt onder meer het volgende:
Aan de behaarde hoofdhuid waren zeven (nadien chirurgisch gesloten) huidscheuren met onderliggend uitgebreide bloeduitstortingen in de schedelhuid (bovenzijde en rechts) en het botvlies. In de rechterslaapspier waren bloeduitstortingen. Er was een lineaire breuk van het schedeldak rechts (voorhoofdsbeen, rechterwandbeen en achterhoofdsbeen) met verbrijzeling van het bot ter hoogte van de rechter bovenste oogkasrand. De voorste schedelgroeve van de schedelbasis was eveneens verbrijzeld. Ook was er sprake van verbrijzeling van de hersenbasis voorwaarts. Er waren bloeduitstortingen aan het gelaat zichtbaar en er zijn bloedophopingen rondom de hersenvliezen en in het hersenweefsel vastgesteld.
Het letsel is bij leven ontstaan door meervoudige (en hevige) stomp botsende krachtinwerking op het hoofd, minstens deels door slagen met of op één of meerdere harde voorwerpen en/of structuren. De karakteristieken van die letsels duiden hierbij op een eerder breedvlakkig aspect van het veroorzakende voorwerp. Bij voornoemd hoofdletsel zijn hersenfunctiestoornissen te verwachten op basis waarvan de toestand bij aantreffen, de noodzaak tot ziekenhuisopname en het uiteindelijke overlijden kan worden verklaard.
Het letsel aan de handen kan, gezien de locatie passen bij af- of verweerletsel.
Op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , de 112-meldingen van zowel de getuige [getuige 1] als verdachte, telecomgegevens van een telefoongesprek van [slachtoffer] en van een telefoongesprek van verdachte met HVO Querido, is een tijdlijn gemaakt van relevante gebeurtenissen op 9 mei 2022 tussen 14:00 uur en 15:55 uur op de [adres] . De rechtbank leidt uit deze tijdlijn af dat het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden binnen een kort tijdbestek, aangezien [slachtoffer] zelf om 15:03 uur nog met HVO Querido gebeld heeft en er toen niets aan de hand was en getuige [getuige 2] om ongeveer 15:30 uur [slachtoffer] nog met een tafelblad naar buiten zag lopen.
Verdachte heeft vervolgens om 15:37 uur naar HVO Querido gebeld dat [voornaam slachtoffer] ( [slachtoffer] ) zijn rugtas had laten staan en of hij die langs zou komen brengen. De rechtbank maakt uit dit telefoontje op dat [slachtoffer] zich op dat moment kennelijk niet meer in de woning van verdachte bevond. De eerste 112-melding is van 15:52 uur.
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict en de DNA-onderzoeken door het NFI blijkt dat er op diverse plekken in de woning bloed van het slachtoffer is aangetroffen en dat in de woning bovendien kleding van verdachte is aangetroffen met bloed van het slachtoffer. De bloedspatpatronen in de woning passen bij een geweldsincident. Ook de gevallen flessen en kapotte drinkglazen in de woonkamer en een beschadigd en bebloed wasrek in de slaapkamer passen bij een geweldsincident. Achter de televisie in de woonkamer stond een zwarte drankfles, merk "Belvédère", waarop op diverse plaatsen bloedsporen met daarin enkele haren werden gevonden. Het onderzochte bloed op de fles bleek van het slachtoffer te zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een epileptische aanval (hierna: insult) voelde aankomen en tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij bang was om een insult te krijgen, maar dat hij zich niets herinnert van wat daarna is gebeurd. Behalve hijzelf en [slachtoffer] was er niemand in de woning.
Bij de voordeur en in de hal waren bloedvegen en bloedspatten te zien. Uit een getuigenverklaring, ondersteund door sporenonderzoek, blijkt dat verdachte heeft geprobeerd de bloedsporen in de hal en in zijn huis met water en bleek op te ruimen. Ook hiervan kan verdachte zich naar zijn zeggen niets herinneren.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte diegene is geweest die, op gewelddadige wijze, het letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer.
In het rapport van het Pieter Baancentrum (hierna PBC-rapport) van 28 december 2022 is als bijlage een verslag van het neurologisch onderzoek van verdachte opgenomen. De deskundigen concluderen dat het zeer aannemelijk is dat verdachte het feit heeft gepleegd in een toestand van postictale verwarring direct na een insult (de ictale fase), een toestand die past bij zijn type epilepsie en ook als zodanig vaker is beschreven bij verdachte. De postictale fase is de overgangsfase van geleidelijk uitdoven van de epileptische activiteit en herstel van het brein tot een normaal bewustzijn. Gericht en georganiseerd geweld tijdens de postictale fase komt met een zekere regelmaat voor [2] . Het geweld is vaak reactief, waarbij de verwarde toestand van de epilepticus leidt tot geweld door misinterpretatie van behulpzaam gedrag van anderen [3] .
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staan indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte niet ieder inzicht in de strafwaardigheid van zijn gedrag en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak, nu er bij verdachte sprake was van doelgericht handelen. Dit doelgericht handelen blijkt uit het door hem uitgeoefende heftige geweld op het slachtoffer door deze meerdere malen met een hard voorwerp te slaan.
Het opzet op de dood blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen nu het door hem uitgeoefende heftige geweld kennelijk specifiek gericht was tegen het hoofd van het slachtoffer.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 9 mei 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere malen met een hard voorwerp tegen het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 15 mei 2022 is komen te overlijden.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie volgt de conclusie van het PBC-rapport van 28 december 2022 dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is voor het door hem begane feit, aangezien verdachte een extreme angstaanval heeft gehad, gevolgd door een insult en daarna postictale verwardheid, waarbij hij geen weloverwogen keuzes kon maken en waarvan hij zich achteraf niks kan herinneren. Op grond hiervan dient verdachte te worden ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is wegens het bestaan van een neurologische aandoening met een zodanige impact dat dit aan enige toerekenbaarheid in de weg staat. De verdediging doet hierbij primair een beroep op artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair op een buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot verdachte is uitgebreid gedragskundig en neurologisch onderzoek verricht in het Pieter Baancentrum (rapport van 28 december 2023, opgemaakt door M. van Berkel, psychiater en R. Haveman, psycholoog, met bijdragen van F.E. Strijks neuroloog en M. van Kessel neuropsycholoog. Hierna: het rapport).
Door de deskundigen is onderbouwd geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een hersenorganische aandoening in de vorm van een temporaalkwab epilepsie, waarvan bekend is dat deze vorm van epilepsie slecht reageert op medicatie. De rechtbank zal deze diagnose volgen en overnemen.
Volgens de deskundigen heeft het tenlastegelegde plaatsgevonden in en vanuit een toestand van postictale verwarring. Deze postictale toestand volgt direct op het eigenlijke insult en is ook vaker bij verdachte beschreven. Postictale verwardheid is vrij gebruikelijk, zeker bij temporaalkwab epilepsie, aldus de deskundigen.
Verdachte heeft, beschrijven de deskundigen, het feit begaan in een toestand van postictale verwarring direct na een insult, een toestand die past bij zijn type epilepsie en ook als zodanig vaker is beschreven bij verdachte. Het is de overgangsfase van geleidelijk uitdoven van de epileptische activiteit en herstel van het brein tot een normaal bewustzijn. Gericht en georganiseerd geweld tijdens de postictale fase komt met een zekere regelmaat voor. Het geweld is vaak reactief waarbij de verwarde toestand van de epilepticus leidt tot geweld door misinterpretatie van behulpzaam gedrag van anderen. Amnesie voor gebeurtenissen tijdens postictale verwardheid wordt door de deskundigen zeer aannemelijk genoemd. Dat hij ondanks deze amnesie voor het delict toch heeft kunnen schoonmaken is volgens hen niet ondenkbaar.
Door de postictale verwardheid heeft verdachte volgens de deskundigen geen weloverwogen keuzes kunnen maken ten tijde van het bewezenverklaarde feit en de rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat verdachte volledig vanuit deze toestand heeft gehandeld zodat gelet hierop wordt geadviseerd verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank is op grond van het rapport van oordeel dat verdachte op 9 mei 2022 in het bijzijn van [slachtoffer] een epileptisch insult heeft gehad en daarna, in de postictale verwarring die op het insult volgde, gericht geweld op [slachtoffer] heeft uitgeoefend. Op het moment van het plegen van de bewezen verklaarde feiten dient verdachte daarom als volledig ontoerekeningsvatbaar te worden aangemerkt.
Verdachte is daarom niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. Motivering van de maatregel
7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging moet worden opgelegd en die eis als volgt onderbouwd.
Uit het over verdachte opgemaakte PBC-rapport kan worden afgeleid dat bij verdachte een aangeboren stoornis aan de hersenen is vastgesteld waardoor frequente epileptische aanvallen plaatsvinden. Voorts kan een persoonlijkheidsstoornis niet worden vastgesteld maar ook niet worden uitgesloten. Door de reeds bij verdachte ontstane hersenschade wordt verwacht dat verdachte meer aanvallen zal hebben dan in het verleden. Dit betreft telkens een kortdurende stoornis van het geestesvermogen. Tevens zal de schade aan zijn hersenen hem steeds meer gaan beperken in zijn ontwikkeling. Het recidiverisico is zeer reëel. In november 2021 heeft verdachte tijdens een insult een medewerker van de GGZ aangevallen waarbij verdachte door vier medewerkers onder controle moest worden gehouden. Tijdens de observatieperiode in het PBC heeft hij meerdere epileptische aanvallen gehad waarvan twee gewelddadig.
In de neurologische bijlage van het PBC-rapport wordt vermeld dat zonder aanvalsreductie er sprake is van een reëel recidiverisico op epilepsie gerelateerd geweld.
Het komt niet vaak voor maar het is zeker niet onmogelijk dat iemand met deze vorm van epilepsie, als hij uit een insult komt, gewelddadig is. Bij verdachte is dit dus wel het geval en nu het al eerder is voorgevallen, ook met korte tussenpozen, is er een flink risico op recidive. Daar komt verder nog bij dat verdachte niet kan terugvallen op hulp, begeleiding, een sociaal vangnet en een stabiele woonplek.
Ten slotte is een zorgmachtiging geen passende maatregel omdat verdachte aan alle onderzoeken heeft meegewerkt en de verwachting is dat hij dit ook blijft doen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aan verdachte geen maatregel moet worden opgelegd en voert hiertoe het volgende aan.
TBS is de zwaarste vorm van forensische zorg en is gericht op het behandelen van
psychische aandoeningen. In het geval van verdachte is er strikt genomen geen sprake van een psychische aandoening waarvoor hij behandeld kan worden. Uit het PBC-rapport wordt duidelijk dat er sprake is van hersenorganisch lijden waarvoor somatische behandeling nodig is en dat forensische behandeling niet aangewezen is. De verdediging verzoekt de rechtbank dit advies over te nemen. De TBS-maatregel is bedoeld om psychiatrische aandoeningen te behandelen. Verdachte behoort niet tot de groep waarvoor de maatregel is bedoeld.
Daarnaast is de maatregel tot het verlenen van een zorgmachtiging bij verdachte niet mogelijk omdat verdachte niet lijdt aan een in de wet omschreven aandoening. Bovendien vereist de wet dat het uitblijven van een zorgmachtiging tot ernstig nadeel zou moeten leiden en dat er geen mogelijkheid bestaat voor zorg op basis van vrijwilligheid. Verdachte geeft juist aan dat hij zijn hele leven heeft gewacht op de juiste diagnose en heel graag hulp en passende zorg wil krijgen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 9 mei 2022 het slachtoffer, [slachtoffer] , die op dat moment als hulpverlener bij verdachte thuis was en hem hielp met praktische zaken, meerdere malen zo hard met een voorwerp op diens hoofd geslagen dat het slachtoffer ten gevolge van het ontstane letsel op 15 mei 2022 is overleden.
Verdachte heeft aangegeven dat hij het slachtoffer kende als een lieve man en uit het onderzoek is bovendien niet gebleken van enig handelen van het slachtoffer, behalve het bieden van hulp, dat deze geweldsexplosie heeft opgeroepen. Dat maakt de gewelddadigheid van verdachte ogenschijnlijk willekeurig en extra schokkend. De heftigheid en kracht van het geweld van verdachte blijkt uit het geconstateerde hoofdletsel bij het slachtoffer, die als gevolg van het geweld behalve zwaar hersenletsel onder meer ook zeven verscheuringen aan de behaarde hoofdhuid heeft opgelopen, waarvan één met onderliggende verbrijzeling van de schedel. Volgens het NFI is het meest waarschijnlijke scenario dat verdachte het slachtoffer meerdere malen hard met de in de woning aangetroffen bebloede fles op het hoofd heeft geslagen.
Verdachte heeft het slachtoffer van het kostbaarste bezit, zijn leven, beroofd. Daarmee en met de gewelddadige wijze waarop hij dat heeft gedaan heeft verdachte bovendien onbeschrijflijk en onherstelbaar leed bezorgd aan de nabestaanden. In de slachtofferverklaring van de nabestaanden is opgetekend dat de plotselinge en gewelddadige dood van hun broer en zwager hen het idee heeft gegeven dat zij in een verkeerde film terecht zijn gekomen. Het is voor de nabestaanden bovendien zeer frustrerend om nooit te kunnen weten wat er precies is gebeurd, nu verdachte zich het niet meer kan herinneren.
TBS-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Van een ziekelijke stoornis is sprake als de geestvermogens na een kortere of langere periode van ontwikkeling tijdelijk of blijvend gestoord raken. Hieronder wordt ook bijvoorbeeld dementie gerekend. [4]
Bij verdachte is een vorm van epilepsie vastgesteld die slecht reageert op medicatie. In het verleden is herhaaldelijk beschreven dat de anti-epileptica bij verdachte geen of onvoldoende invloed heeft op de frequentie van insulten. Ook is verdachte periodes met medicatie gestopt.
Bij betrokkene is zeer waarschijnlijk dagelijks sprake van zogenaamde prodomale verschijnselen van een insult, wat zich uit in angstaanvallen. Dit moet worden gezien als een soort voorbode van een insult, hoewel dit vaak niet tot een daadwerkelijk insult leidt. Een paar keer in de week leiden deze prodomale verschijnselen wel tot een daadwerkelijk insult.
Ondanks medicatie binnen detentie is er nog steeds een hoge aanvalsfrequentie.
Gericht en georganiseerd geweld tijdens de postictale fase komt voor. Het geweld is vaak reactief, door misinterpretatie van behulpzaam gedrag van anderen. Zonder aanvalsreductie bestaat er een reëel en frequent risico op recidive van epilepsie gerelateerd geweld.
Door de jaren heen zijn er ten aanzien van verdachte signalen geweest van agressie na insulten (het bijten van zijn vrouw, een incident bij een intake bij De Waag) die niet tot justitiële bemoeienis hebben geleid. In november 2021 heeft er een ernstig agressie-incident plaatsgevonden waarbij een hulpverlener na een insult door verdachte gericht is aangevallen en politie-assistentie noodzakelijk was om verdachte in bedwang te houden. In mei 2022 is het huidige ten laste gelegde feit door verdachte gepleegd.
Ter zitting heeft neuroloog F.E. Strijks toegelicht dat na eerdere op personen gerichte gewelddadige uitbarstingen in de postictale periode, de kans toeneemt op nieuw gericht gewelddadig gedrag na insulten. Voorts heeft zij aangegeven dat patiënten enorm sterk kunnen zijn in deze postictale fase. Er komen geregeld botbreuken bij de desbetreffende patiënten voor.
Ter zitting toont verdachte geen enkel gevoel van verantwoordelijkheid voor de gevolgen voor anderen van zijn agressie na een insult, ook niet als hij een insult voelt aankomen, zoals tijdens de aanwezigheid in zijn woning van [slachtoffer] . Hij heeft er ook geen blijk van gegeven nagedacht te hebben hoe hij het gevaar van zijn eigen agressieve gedrag na een insult voor anderen kan beperken. In het PBC-rapport wordt hierover door de psycholoog vermeld dat de rode draad in het gedrag van betrokkene is, dat hij zijn eigen kwetsbaarheid vergroot en zijn eigen verantwoordelijkheid minimaliseert. [5]
De deskundigen kunnen het bestaan van alcoholproblematiek bij verdachte niet vaststellen of uitsluiten. De rechtbank ziet in de omstandigheden dat verdachte in het verleden dagelijks veel alcohol gebruikte, dat zijn kennissen bestaan uit mensen die in het park alcohol drinken en dat bij verdachte thuis (half)volle en lege flessen sterke drank zijn aangetroffen, wel aanwijzingen voor alcoholproblematiek en acht dat zorgelijk. Alcoholgebruik is een factor die het ontstaan van epileptische aanvallen in de hand werkt, en de werking van anti-epileptica verandert. [6]
Bij verdachte is verder sprake van beperkte intelligentie en een cognitieve achteruitgang, dat laatste waarschijnlijk als gevolg van de epilepsie. Daarnaast volgt uit het dossier dat verdachte na het overlijden van zijn moeder geen sociaal vangnet meer heeft en inmiddels ook geen vaste woonplek meer heeft.
Op grond van vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er bij verdachte sprake is van gevaar van herhaling.
Anders dan de verdediging en de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat verdachte op grond van zijn stoornis en het recividegevaar ter beschikking dient te worden gesteld en van overheidswege dient te worden verpleegd. Het bewezen geachte feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van die maatregel. Gelet op het hiervoor beschreven ernstige recidivegevaar en de houding van verdachte kan niet worden volstaan met een minder vergaande maatregel.
Ook de voornoemde neuroloog acht behandeling noodzakelijk om het risico van een nieuwe epilepsie gerelateerde geweldexplosie in te perken. Zo kunnen de mogelijkheden van nieuwe of extra medicatie, neurochirurgie of nervus vagus-stimulatie in een veilige omgeving worden onderzocht. De rechtbank meent dat behandeling daarnaast toezicht op de inname van medicatie, onthouding van alcohol en een passende beveiliging biedt.
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De TBS-maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.

8.Beoordeling van de vordering benadeelde partij

De nabestaande [benadeelde partij] vordert als nabestaande een bedrag van € 5.347,70 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit:
- € 4.235,- aan ontruiming woning;
- € 718,40,- verklaring van erfrecht;
- € 260,30,- aan kosten mortuarium;
- € 134,- aan kosten rechtbank.
Daarnaast vordert de nabestaande € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen ter hoogte van alle bedragen die worden verzocht, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, aangezien de verdediging de rechtbank heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en aan hem geen maatregel op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de nabestaande [benadeelde partij] door het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 5.347,70,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade:
Alléén de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde personen zijn gerechtigd om affectieschade te vorderen. Broers en zussen worden in deze opsomming niet genoemd. De broer van het slachtoffer heeft zich op grond van artikel 6:108, vierde lid onder 9, BW (de hardheidsclausule) als benadeelde partij gevoegd in de procedure.
In de memorie van toelichting is over deze hardheidsclausule onder meer het volgende te lezen:
“Voor het aannemen van een nauwe persoonlijke betrekking dient een hechte affectieve relatie te worden aangetoond. Niet de formele maar de feitelijke verhouding is beslissend. De omstandigheden van het geval zijn bepalend. Factoren van belang zijn onder meer de intensiteit, de aard en de duur van de relatie.
(…)
Een voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking kan zijn een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen, of een langdurige, hechte LAT-relatie.”
De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft bedoeld dat men als broer slechts in uitzonderlijke gevallen aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij heeft niet onderbouwd waarom van een dergelijk uitzonderlijk geval sprake zou zijn. Dat betekent dat de nabestaande [benadeelde partij] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in dat deel van de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen op hierna te noemen wijze, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de hierna te noemen duur.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
De benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het bedrag van
€ 5.347,70(vijfduizendendriehonderd en zevenenveertig euro en zeventig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 15 mei 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het gedeelte van immaterieel gevorderde schade niet ontvankelijk. De benadeelde partij kan dat gedeelte van de vordering aanhangig maken bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij het bedrag van
€ 5.347,70 (vijfduizendendriehonderd en zevenenveertig euro en zeventig cent) aan materiële schade aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 15 mei 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door gijzeling voor de duur van
1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. W.M.C. den Berg en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2023.

Voetnoten

1.Adres: [adres]
2.p. 16 van het neurologisch onderzoek, als bijlage opgenomen van het PBC-rapport van 28 december 2022.
3.p. 17 van het neurologisch onderzoek, als bijlage opgenomen van het PBC-rapport van 28 december 2022.
4.
5.p. 38 van het PBC-rapport.
6.SEIN, https://www.sein.nl/hulp-bij-epilepsie/alcohol-en-uitgaan/#56c702ea978e48a3a96155c92d64957d