In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2023, in de zaak tussen eiser [eiser] h.o.d.n. [bedrijf] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning voor het aanbieden van alternatief personenvervoer behandeld. Eiser had een vergunning aangevraagd voor het aanbieden van vervoer met negen [voertuig 1] en een [voertuig 2]. Het college had deze aanvraag afgewezen, stellende dat het type vervoer een vervoersdienst is in de zin van de Dienstenrichtlijn, waardoor deze richtlijn niet van toepassing zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het aanbieden van vervoer met [voertuig 1] geen vervoersdienst is volgens de Dienstenrichtlijn, waardoor deze richtlijn wel van toepassing is. Voor het [voertuig 2] oordeelde de rechtbank dat dit wel als een vervoersdienst kan worden beschouwd, waardoor de Dienstenrichtlijn niet van toepassing is. Het beroep van eiser werd deels gegrond verklaard, en de rechtbank droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over de vergunning voor het aanbieden van vervoer met [voertuig 1]. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.