ECLI:NL:RBAMS:2023:2983

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
C/13/725346 / HA RK 22-7122
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling onderhoudsbijdrage in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. van Ommeren, verzocht de rechtbank om te bepalen dat de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Meijer, maandelijks € 1.500,- aan haar zou betalen als bijdrage in de kosten van de huishouding. De partijen zijn gehuwd en hebben samen drie kinderen, waarvan er één minderjarig is. De man heeft de echtelijke woning verlaten en beide partijen hebben de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2023 is gebleken dat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt en dat haar meerderjarige kinderen kostgeld betalen. De man heeft echter verweer gevoerd tegen het verzoek en stelde dat zijn inkomen niet toereikend is om de verzochte bijdrage te voldoen.

De rechtbank overwoog dat de vrouw niet voldoende inzicht heeft gegeven in haar totale kosten van de huishouding en haar eigen inkomsten. Hierdoor was het onmogelijk om te bepalen in welke verhouding de kosten van de huishouding verdeeld zouden moeten worden. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de vrouw om een onderhoudsbijdrage af te wijzen was, omdat zij niet had aangetoond dat de man gehouden was om de verzochte bijdrage te betalen. Tevens werd bepaald dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, gezien het familierechtelijke karakter van de zaak.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/725346 / FA RK 22-7122
Beschikking van 10 mei 2023 betreffende vaststelling onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de vrouw ingekomen op 2 november 2022;
  • het verweerschrift met bijlage van de man ingekomen op 6 december 2022, waaronder .
1.2.
De zaak is mondeling behandeld met gesloten deuren op 5 april 2023.
Verschenen en gehoord zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Door de man is een werkgeversverklaring overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Zij zijn op 19 juli 1990 in Marokko gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie thans meerderjarige kinderen geboren en de thans nog minderjarige [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] . Alle kinderen wonen bij de vrouw.
2.2.
De man heeft de echtelijke woning verlaten. Partijen wensen geen verzoek tot echtscheiding in te dienen.

3.Het verzoek en het verweer

onderhoudsbijdrage
3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar maandelijks een bedrag van € 1.500,- zal voldoen als bijdrage in de kosten van de huishouding.
3.2.
De man voert verweer tegen het verzoek en verzoekt de vordering van de vrouw af te wijzen.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank overweegt dat de onderhoudsplicht van de man in de onderhavige zaak voortvloeit uit artikel 1:81 BW in samenhang met artikel 1:84 BW. Partijen zijn gehuwd, kennelijk in gemeenschap en dat is het gezinsinkomen gemeenschappelijk. Ingevolge artikel 1:81 BW dienen echtgenoten elkaar ‘het nodige’ te verschaffen, hetgeen in artikel 1:84 BW is uitgewerkt als ‘de kosten der huishouding’. De kosten van minderjarige kinderen zijn eveneens kosten van de huishouding.De echtgenoten dienen deze kosten te dragen, kort gezegd, naar rato van het eigen inkomen.
4.2.
De vrouw heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de man sinds hij de echtelijke woning heeft verlaten niet bijdraagt aan de kosten van de huishouding. Hij is daartoe vanwege zijn verplichtingen uit het huwelijk wel gehouden. De man verdient minstens € 2.500,- per maand bij twee werkgevers. De vrouw stelt dat hij in staat en gehouden is de verzochte bijdrage aan haar te leveren. De man werkt en de vrouw niet.
Bij de mondelinge behandeling is door de vrouw verklaard dat zij maandelijks € 600,- aan bijstandsuitkering ontvangt en kostgeld van haar drie inwonende meerderjarige kinderen, waarvan er één per maand € 400,- tot € 600,- betaalt en een ander € 50,- tot €100,- per maand. De jongste dochter doet af en toe boodschappen. Haar huur bedraag € 770,- per maand. De vrouw ontvangt geen huurtoeslag of andere toeslagen. Zij heeft geen stukken ter onderbouwing haar stellingen overgelegd. Overigens is niet gebleken waarom de vrouw geen inkomen kan verwerven.
4.3.
De man heeft gesteld dat zijn inkomen uit arbeid niet zo hoog is dat hij de verzochte bijdrage kan voldoen. De man heeft een loonspecificatie van juni 2022 overgelegd, waaruit blijkt dat hij netto € 677,53 betaald heeft gekregen. Het verzoek is veel te summier en onredelijk. Sinds 1 februari 2023 werkt hij nog maar voor één werkgever en daarvoor voor twee. Hij ontvangt geen toeslagen en betaalt aan huur € 550,- per maand. Aan de jongste nog minderjarige zoon maakt hij maandelijks € 250,- tot € 300,- over als bijdrage in de kosten.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft niet gesteld wat de totale kosten van huishouding zijn en dus heeft zij ook niet inzichtelijk gemaakt wat de kosten van de huishouding zijn. Alleen al hierom dient het verzoek van de vrouw te worden afgewezen.
Daarnaast heeft vrouw evenmin gesteld of inzichtelijk gemaakt wat haar inkomsten zijn. Tijdens de mondelinge behandeling, op vragen van de rechtbank, bleek dat zij inkomsten heeft, zo betalen haar meerderjarige kinderen haar kostgeld en heeft de vrouw een uitkering. Hierdoor is het onmogelijk om vast te stellen in welke verhouding de eventuele kosten van huishouding zouden moeten worden verdeeld over de man en de vrouw. Enkel het inkomen van de man is daarvoor onvoldoende.
4.5.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat het verzoek van de vrouw wordt afgewezen.
4.6.
Omdat het een familierechtelijke beslissing is, worden de kosten tussen partijen gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren, griffier, op 10 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).