ECLI:NL:RBAMS:2023:2963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
C/13/731805 / KG ZA 23-277 VVV/MB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie door ABN Amro na onduidelijkheid over herkomst van vermogen en integriteitsrisico's

In deze zaak vorderde een vennootschap onder firma (hierna: VOF) dat ABN Amro de bankrelatie met hen zou voortzetten. De VOF had al geruime tijd een relatie met de bank, maar deze werd beëindigd na een onderzoek naar de herkomst van hun vermogen, dat in verband werd gebracht met strafrechtelijke onderzoeken naar witwassen en hypotheekfraude. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bank niet verplicht was de relatie voort te zetten, omdat de VOF onvoldoende had gereageerd op vragen van de bank over de herkomst van hun middelen. De bank had vragen gesteld over investeringen in Iran, overboekingen uit Turkije en de oorsprong van leningterugbetalingen, maar de antwoorden bleven vaag en onduidelijk. De rechter benadrukte dat de bank op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) verplicht is om cliëntenonderzoek te doen en dat zij de relatie moest beëindigen toen dit onderzoek niet kon worden afgerond. De vorderingen van de VOF werden afgewezen, en de bank werd in het gelijk gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/731805 / KG ZA 23-277 VVV/MB
Vonnis in kort geding van 10 mei 2023
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 12 april 2023,
advocaten mr. G.J. Wilts en mr. L.K. Klaver te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. Jagt te Amsterdam.

1.De procedure

Ter zitting van 21 april 2023 hebben eisers de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagde, hierna ABN Amro of de bank, heeft aan de hand van een vooraf ingezonden conclusie van antwoord, verweer gevoerd.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend en eisers hebben hun standpunt doen toelichten aan de hand van een pleitnota.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
aan de kant van eisers: [eiser 2] , [eiser 3] (hierna gezamenlijk ook: de broers), mr. Wilts en mr. Klaver;
aan de kant van ABN Amro: mr. Jagt en mr. B.J.M.M. Strijdhaftig, legal counsel.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Eiseres sub 1, hierna [eiser 1] , is een vennootschap onder firma, waarvan de overige eisers de vennoten zijn. Eisers bankieren al geruime tijd bij ABN Amro, sommigen al meer dan 20 jaar. [eiser 1] exploiteert een winkel in telecommunicatieapparatuur in het [vestigingsplaats] .
2.2.
In maart 2021 werd in diverse media gepubliceerd dat de politie een inval heeft gedaan in het hotel dat de broers (via HB24 B.V.) uitbaten en dat zij zijn aangehouden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen, hypotheekfraude en valsheid in geschrifte.
2.3.
Bij brief van 26 mei 2021 heeft de bank aan [eiser 2] laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving in de media een onderzoek is gestart. In deze brief heeft de bank tal van vragen gesteld, onder meer over de herkomst van boekingen op de rekening van [eiser 2] bij Binck Bank, over beleggingen in Iran, overmakingen naar Turkije, de waardestijging van het hotel (De Elderenschans), de hoge frequentie en de achtergrond van heen en weer boekingen op diverse bankrekeningen en de opbouw van het vermogen.
2.4.
Bij brieven van 9, 14 en 15 juni 2021 heeft [eiser 2] op de brief van 26 mei 2021 gereageerd. Ten aanzien van de beleggingen in Iran heeft hij onder meer vermeld dat deze gebaseerd zijn op een mondelinge afspraak met een daar wonende neef die voornamelijk belegt in vastgoed en ijzer.
2.5.
Bij brief van 22 juni 2021 heeft ABN Amro opnieuw een aantal (vervolg)vragen gesteld aan [eiser 2] , omdat een aantal vragen niet of niet volledig zou zijn beantwoord.
Hierop heeft [eiser 2] gereageerd bij brieven van 19, 21 en 22 juli 2021.
2.6.
Bij brieven van 26 januari 2022 heeft ABN Amro aan de eisers meegedeeld de relatie met hen te zullen beëindigen, omdat zij onvoldoende antwoord zouden hebben gegeven op de in voornoemde en op 3 augustus 2021 gedateerde brieven van de bank gestelde vragen.
2.7.
Bij brief van 7 februari 2022 heeft AASA (Administratieve Dienstverlening) namens de broers geprotesteerd tegen de voorgenomen beëindiging van de relatie, meegedeeld dat zij de brieven van 3 augustus 2021 niet hadden ontvangen en mogelijk resterende vragen alsnog te zullen beantwoorden.
2.8.
Bij brief van 14 februari 2022 heeft ABN Amro via AASA wederom tal van vragen aan de broers voorgelegd, met het verzoek deze vóór 28 februari 2022 te beantwoorden. De vragen betreffen onder meer de eerdergenoemde onderwerpen, waarbij de bank heeft gevraagd om gedocumenteerd antwoord te geven op vragen over de voeding van de Binck Banck rekening, naar de achtergrond van leningen en (vastgoed) transacties en naar de beleggingen in Iran.
2.9.
Bij brief van 22 februari 2022 en bijlage van 14 maart 2022 heeft [eiser 2] daarop gereageerd. In deze reactie staat onder meer:
“* De betalingen aan Binck zijn gegaan via de prive rekeningen van mij en mijn broer. Wij kunnen vla telebankieren tot 1,5 jaar terug gaan in de transacties. U kunt met de druk op 1 knop alle transacties terug vinden die vanuit ons prive rekeningnummer naar Binck over gemaakt zijn. Dus zie uw eigen systeem aub. U dient er rekening te houden met dat het telkens meerdere keren opnames en terug stortingen naar en van de Binck Bank rekening betreft.
(…)
*De gelden naar Iran zijn destijds giraal via de Nederlandse banken verstuurd; waaronder uw eigen bank ABN AMRO. Gelden die terug zijn gekomen vanuit Iran zijn terug gekomen via de exchange kantoren. Wij hebben de mondelinge afspraak met ons neef dat we 20% rendement ontvangen van ons geld die door hem belegd wordt. Deze kunt u ook terug vinden In de fiscale aangiftes die al in u bezit zijn.
*Zoals eerder uitgelegd en mondeling afgesproken met ons neef krijgen wij 20% jaarlijks rendement.
*Het geld wordt belegd door ons neef in vastgoed, goud en ijzer. Wij hebben met hem de mondelingen afspraak van jaarlijkse 20% rendement die hij belegd.
*Zoals eerder aangegeven zijn de afspraken mondeling gegaan en Is er geen documentatie aanwezig.
(…)
Leningen:
*Er is geen documentatie aanwezig
*Dit betreft een privé lening. We kunnen maar 1,5 jaar terug kijken op de internet bankieren. Dit is dus wel degelijk gestort en terugbetaald.
*Ik weet niet waar de betalingen aan besteed zijn. waarschijnlijk hebben deze prive karakter gehad of vastgoed mee gekocht.”
2.10.
Bij brieven van 8 november 2022 heeft ABN Amro aan eisers meegedeeld de relatie met hen te zullen beëindigen per 10 januari 2023. In de brief aan de broers staat onder meer:
“Daarnaast heeft de bank u gevraagd om de herkomst van het vermogen dat is overgeboekt vanaf uw privérekening bij BinckBank nader te onderbouwen. De bank heeft hierbij geconstateerd dat er meer dan EUR 1.4000.000 is overgeboekt vanaf deze rekening. U heeft hierbij verklaard dat er bij BinckBank sprake was van vermogensverlies. Deze verklaring is onvoldoende om de herkomst van het vermogen vast te stellen. Daarnaast heeft u in het geheel de transacties niet onderbouwd, waardoor de bank geen volledig inzicht heeft in zowel de herkomst als de bestemmingen van de middelen. Dit is voor de bank een onacceptabel risico.
Tevens heeft de bank u meerdere malen gevraagd om investeringen in Iran nader toe te lichten. Hierbij wordt opgemerkt dat u aangeeft dat u via uw neef een rendement van circa 20% per jaar realiseert door te beleggen in vastgoed, goud en ijzer. U heeft aangegeven dat alle afspraken omtrent de investeringen mondeling zijn gemaakt. U heeft derhalve geen ondersteunende documentatie aangeleverd. Er is hierdoor geenszins zicht op de bestemming van de middelen. Ook kan geen inschatting worden gemaakt ten aanzien van de plausibiliteit van een dergelijk rendement. Verder kan de bank niet uitsluiten dat zij (indirect) betrokken is bij (het omzeilen van) de geldende sanctieregels ten aanzien van Iran. Voor de bank zijn dit onacceptabele risico's.
Tenslotte merkt de bank op dat de medewerking aan het doorlopende klantenonderzoek beperkt is. De beantwoording van vragen is veelal summier, terwijl de bank u meermaals nadrukkelijk heeft verzocht om uw antwoorden uitgebreid toe te lichten en nader te onderbouwen met relevante documentatie. De bank heeft u bijvoorbeeld gevraagd om al uw vastgoedtransacties inzichtelijk te maken. Hierbij heeft u verwezen naar de IB- aangiftes. Deze overzichten zijn momentopnames, waardoor de bank geen overzicht heeft van alle vastgoedtransacties waarbij u betrokken bent geweest. Tevens ontbreken recente jaarcijfers van de ondernemingen HB24 B.V., [naam B.V. 1] , [naam B.V. 2] en [eiser 1] , waarvan uw boekhouder in februari 2022 heeft toegezegd deze toe te zenden zodra deze gereed zouden zijn. Tot op heden heeft de bank deze stukken niet ontvangen.
Bovengenoemde constateringen uit het klantenonderzoek brengen voor de bank niet in te schatten risico's met zich mee. Hierdoor kan de bank niet aan de op haar rustende wettelijke verplichtingen voldoen. Dit soort risico's kan en mag de bank niet aanvaarden. De bank kan hierdoor niet uitsluiten dat de producten en diensten (bedoeld of onbedoeld) oneigenlijk en/of onrechtmatig worden gebruikt. Om deze redenen heeft de bank besloten om de bancaire relatie te beëindigen.”
En in de brief aan [eiser 1] :
Bij [eiser 1] is gesignaleerd dat er sprake is van transacties afkomstig vanuit onder meer Turkije, Deze zouden verband houden met een (privé)investering in Iran. Behoudens een IB-aangifte (waarin geen specificaties worden genoemd) zijn geen onderbouwende stukken aangeleverd, waardoor de bank niet kan vaststellen waar de investering betrekking op heeft. Er is hierdoor geenszins zicht op de herkomst van de middelen. Verder kan de bank niet uitsluiten dat zij (indirect) betrokken is bij (het omzeilen van) de geldende sanctieregels ten aanzien van Iran. Voor de bank zijn dit onacceptabele risico’s.
Daarnaast heeft de bank onacceptabele integriteitsrisico's gesignaleerd bij twee vennoten. Dit is nader uiteengezet in de brieven naar de vennoten in kwestie. Voorts is de bank van mening dat deze onacceptabele risico's tevens uitstralen naar de onderneming. Tevens dient opgemerkt te worden dat de bank diverse transacties van en naar de vennoten in kwestie en hun andere ondernemingen heeft gesignaleerd.”
Verder is in de brief vermeld dat eisers zullen worden geplaatst op de zogenoemde CAAML (Client Acceptance en Anti-Money Laundering)-lijst.
2.11.
Bij brief van 16 december 2022 hebben eisers via hun advocaat aan ABN Amro meegedeeld dat de beëindiging van de bankrelatie en de registratie op de CAAML-lijst volgens hen onrechtmatig is en rechtsmaatregelen aangekondigd voor zover de bank haar aankondigingen gestand zou doen.
2.12.
Bij brief van 27 december 2022 heeft ABN Amro de bezwaren van eisers van de hand gewezen.
2.13.
Bij brief van 9 januari 2023 hebben eisers (via hun advocaat) een klacht ingediend omdat de bank de bezwaren van eisers niet heeft gehonoreerd. Bij brief van 15 februari 2023 hebben eisers die brief aangevuld en nadere documentatie aan de bank toegezonden. In deze brief is onder meer vermeld dat alle beleggingen in Iran legaal en giraal zijn geschied, en dat eisers geen enkele transactie met Iraanse partijen hebben verricht sinds er sancties tegen Iran zijn ingevoerd. Herhaald is dat de beleggingen plaatsvinden op basis van mondelinge afspraken met een neef van de broers, die van Iraanse afkomst is en verder is onder meer vermeld dat de huidige waarde van de investeringen ieder jaar wordt opgenomen in de persoonlijke belastingaangiften van de broers. Verder staat in deze brief, zoals ook in eerdere correspondentie, dat de waardestijging van het hotel (in 2014 aangekocht voor
€ 500.000,- en in 2015 in de boekhouding van HB24 B.V. opgenomen voor een bedrag van € 7 miljoen) te maken had met een ingrijpende verbouwing van het vervallen hotel tot een goed renderende zaak en een boekhoudkundig advies om de hoge waardering met terugwerkende kracht op de balans te zetten.
2.14.
Bij brief van 13 maart 2023 heeft ABN Amro aan (de advocaat van) eisers meegedeeld dat zij bij haar beslissing blijft. Zij acht nog steeds onder meer de vragen over de voeding van de Binck Bank rekening, de waardestijging van het hotel en de beleggingen in Iran onvoldoende gedocumenteerd beantwoord, zodat de integriteits- en veiligheidsrisico’s niet zijn weggenomen. In de brief staat ook dat eisers tot 24 april 2023 de tijd hebben om een andere bank te zoeken.
2.15.
ABN Amro heeft meegedeeld dat zij de relatie met eisers niet zal beëindigen voordat in dit kort geding vonnis is gewezen.
2.16.
Volgens een verklaring van het OM van 7 april 2023 is de strafzaak tegen [eiser 3] op vier van de vijf onderdelen geseponeerd. Op 27 juli 2023 wordt zijn verzoek behandeld ex artikel 36 van het Wetboek van strafvordering (Sv) om de zaak tegen hem te beëindigen. In de strafzaak tegen [eiser 2] zal op 11 oktober 2023 een regiezitting plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, samengevat, ABN Amro te gebieden om binnen één dag na de betekening van het te wijzen vonnis de bancaire relatie voort te (blijven) zetten met alle faciliteiten zoals voorheen en om de persoonsgegevens van eisers uit de CAAML-lijst te verwijderen, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van de bank in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
ABN Amro voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) – die op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijn – heeft de bank een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant te beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. Daarbij geldt onder meer dat een opzegging geen stand kan houden als de gevolgen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.2.
Bij de beoordeling van een opzegging komt enerzijds gewicht toe aan de in artikel 2 lid 1 ABV neergelegde zorgplicht op grond waarvan de bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen, waarin ook het belang van betalingsverkeer voor de rekeninghouder wordt meegewogen. Anderzijds komt gewicht toe aan de verplichting van eisers om ingevolge artikel 2 lid 2 ABV eraan mee te werken dat de bank kan voldoen aan haar verplichtingen jegens toezichthouders op grond van onder meer de Wft (Wet financieel toezicht) en de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terroristische activiteiten) en om geen misbruik van haar diensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van de bank en die de werking van de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden. Eisers zijn in dit verband verplicht om mee te werken aan het cliëntenonderzoek van de bank. Op grond van onder meer artikel 3 Wwft is de bank verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten. Dit houdt onder andere in dat de bank een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties moet uitvoeren. Daarbij moet de bank ook onderzoek doen naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of transactie gebruikt worden (artikel 3 lid 2 sub d Wwft). Het gaat daarbij met name om de vraag of de bron van middelen legaal is. Ten slotte is van belang dat het de bank op grond van artikel 5 lid 1 Wwft is verboden om transacties voor een cliënt te verrichten zolang het cliëntenonderzoek niet met succes kan worden voltooid. Als zij niet aan die verplichting kan voldoen, moet zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft de relatie beëindigen.
4.3.
Verder is uitgangspunt dat een verdenking van een strafbaar feit op zichzelf niet voldoende is om een bankrelatie te beëindigen, maar wel kan meewegen bij de beoordeling of mogelijk sprake is van onaanvaardbare integriteits- en/of veiligheidsrisico’s.
4.4.
Tegen de achtergrond van voornoemde uitgangspunten is de bank, naar aanleiding van berichten in de media over de politie-inval in het door de broers uitgebate hotel, een onderzoek gestart naar de financiële handel en wandel van (met name) de broers en de vennootschap [eiser 1] . In dat kader is de bank in mei 2021 begonnen met het stellen van een groot aantal vragen aan de broers. Anders dan eisers hebben betoogd is daarbij niet aannemelijk geworden dat de bank dusdanig korte termijnen heeft gehanteerd voor de beantwoording daarvan, dat het ondoenlijk was om in een gedegen beantwoording te voorzien. Bovendien heeft de bank in opvolgende correspondentie de vragen herhaald en/of vervolgvragen gesteld, zodat eisers voldoende in de gelegenheid waren om de vragen gedocumenteerd te beantwoorden.
4.5.
Eisers hebben weliswaar steeds gereageerd op de brieven en vragenlijsten – afgezien aanvankelijk van de brieven van 3 augustus 2023 die zij stellen destijds niet te hebben ontvangen – maar op een aantal telkens terugkerende vragen is het antwoord voor de bank niet bevredigend geweest. Dat betrof met name de voeding van de Binck bank rekening, de waardestijging van het in 2014 aangekochte hotel, de transacties van en naar Turkije en Iran, diverse ongedocumenteerde leningen en de beleggingen in Iran. ABN Amro heeft erop gewezen dat Iran op de zogeheten ‘zwarte lijst’ en Turkije op de ‘grijze lijst’ is geplaatst van de FATF (Financial Action Task Force) wegens het tekort schieten in financieel toezicht. Ten aanzien van al deze zaken hebben eisers geen onderbouwde uitleg gegeven. Wat betreft de beleggingen in Iran hebben zij toegelicht dat deze zijn gebaseerd op mondelinge afspraken met een neef, wat in Iran een gebruikelijke gang van zaken zou zijn.
Op deze wijze valt voor de bank echter niet te controleren wat de beleggingsobjecten zijn en kan zeker niet worden uitgesloten dat de gelden voor andere doeleinden dan voor – legale – beleggingen in goud, ijzer en vastgoed, worden aangewend. De broers hebben niet uitgelegd waarom er bij voorbeeld van de gestelde vastgoedbeleggingen geen schriftelijk bewijs te verstrekken zou zijn. Ook hebben zij niets aangegeven waaruit kan blijken dat de op zich aantrekkelijke afspraak van een 20% rendement per jaar enige realiteitsgrond heeft en hoe dat rendement dan gerealiseerd wordt.
4.6.
Ook wat de andere zaken betreft schiet de uitleg van eisers tekort, met name ten aanzien van het documenteren van hun stellingen. Hun uitleg over de waardestijging van het hotel wordt bijvoorbeeld onvoldoende onderbouwd met daadwerkelijk verrichte investeringen en de (oorspronkelijke) herkomst van de bedragen waarmee de Binck bank rekening is gevoed, is onduidelijk. Daarnaast hebben zij ter zitting nog getracht het daadwerkelijk bestaan van leningen en terugbetalingsverplichtingen met bankafschriften (van een Raborekening) aan te tonen, maar daarin zijn zij niet geslaagd. Gelet op het ontbreken van voldoende gedocumenteerd antwoord op de telkens terugkerende legitieme vragen van de bank, is de conclusie van de bank, dat reële integriteits- en veiligheidsrisico’s aan de orde zijn en zij het onderzoek daarnaar niet op bevredigende wijze kan afronden, gerechtvaardigd. Dat betekent dat de stelling van de bank dat zij op grond van haar verplichtingen, met name die gebaseerd op de Wwft, gehouden is de relatie met eisers te beëindigen, zeker niet onhoudbaar is. Van een onrechtmatige opzegging is dan ook geen sprake.
4.7.
Eisers stellen dat zij door de beëindiging van de relatie met ABN Amro onevenredig worden benadeeld, omdat zij daardoor te maken krijgen met enorme administratieve rompslomp, geen mogelijkheid meer hebben om de contante afstortingen van [eiser 1] te doen, wat voor hen een veiligheidsrisico meebrengt en dat praktische problemen ontstaan voor de klanten van de winkel van [eiser 1] die in de wijde omgeving een van de weinige is waar telecommunicatie-artikelen verkrijgbaar zijn.
4.8.
De door eisers voorziene problemen lijken weliswaar reëel, maar kunnen in de gegeven omstandigheden niet leiden tot de verplichting van ABN Amro om de relatie voort te zetten. Daar komt bij dat eisers niet hebben betwist dat zij, althans een deel van hen, beschikt over een rekening bij de Handelsbank en/of een rekening bij de Rabobank, zodat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat zij door de beëindiging van hun relatie met ABN Amro geheel van het betalingsverkeer worden uitgesloten.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen grond aanwezig is voor toewijzing van de vorderingen van eisers. Dat geldt ook voor de opname van hun persoonsgegevens op de CAAML-lijst. De plaatsing op die lijst is gezien het voorgaande gerechtvaardigd en niet disproportioneel, nu het een interne lijst betreft.
4.10.
De gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd, met veroordeling van eisers, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van ABN Amro begroot op:
– € 676,- € 676,- aan griffierecht en
– € 676,- € 1.079,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, bijgestaan door
mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MB