ECLI:NL:RBAMS:2023:2957

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/334877-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en doodslag, veroordeling voor bedreiging met een op vuurwapen gelijkend voorwerp

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord dan wel doodslag en poging tot zware mishandeling, alsook bedreiging. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij met een vuurwapen had geschoten. De rechtbank oordeelde dat de camerabeelden niet bewezen dat de verdachte de trekker van het wapen had overgehaald. De verdachte had wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op de aangever, wat leidde tot de veroordeling voor bedreiging.

De feiten vonden plaats op 19 december 2022, toen de verdachte na een conflict in een uitgaansgelegenheid een beveiligingsmedewerker bedreigde met een wapen. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging van dien aard was dat bij de aangever redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf zou worden gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan verschillende voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeltraject.

De benadeelde partij, de beveiligingsmedewerker, vorderde schadevergoeding voor immateriële schade, welke door de rechtbank werd toegewezen tot een bedrag van €750,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door het bewezen geachte feit was toegebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/334877-22
Datum uitspraak: 21 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Bertels van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.J. van Gils, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Primair: poging tot moord dan wel doodslag van [aangever] op 19 december 2022 in Amsterdam;
Subsidiair: poging tot zware mishandeling (met voorbedachten rade) van [aangever] op 19 december 2022 in Amsterdam;
Meer subsidiair: bedreiging van [aangever] op 19 december 2022 in Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
In de nacht van 19 december 2022 wordt verdachte door rond 02:00 door beveiligingsmedewerkers verwijderd uit de uitgaansgelegenheid “ [uitgaansgelegenheid] ”, gevestigd aan [straatnaam] in Amsterdam. Hij had geprobeerd zonder toegangsbandje de VIP-ruimte te betreden en was eerder al weggestuurd vanwege zijn tasje. Wanneer hij ongezien weer de club ingaat en vervolgens wederom naar buiten wordt begeleid, gedraagt hij zich agressief en uit hij meerdere beledigingen en verbale bedreigingen jegens de beveiligers. Als één van hen, te weten aangever [aangever] , rond 03:00 uur bij de ingang staat, ziet hij dat verdachte buiten ogenschijnlijk rustig staat te roken. [2] Verdachte gaat vervolgens voor het lint op de straat staan, opent de tas voor zijn buik en haalt met zijn rechterhand een donkerkleurig wapen uit de tas. Hij richt het wapen op aangever. Op de camerabeelden is te zien dat het wapen een revolver betreft. [3] Aangever rent na het incident samen met een collega achter verdachte aan, maar verliest hem uit het oog. [4] Bij de doorzoeking van de woning van verdachte wordt geen wapen aangetroffen. [5] Ook onderzoek in de auto van verdachte levert niets op. [6]
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd te schieten met een daarvoor geschikt vuurwapen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft blijkens zijn eigen verklaring en de aangifte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op aangever en daarbij met zijn vinger de hamer aangeraakt. Dit is tevens te zien op de camerabeelden. Bovendien heeft de aangever verklaard dat hij een klik hoorde, alsof metaal tegen metaal tikte. Verdachte heeft verklaard aangever bang te hebben willen maken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde, nu niet kan worden bewezen dat het een vuurwapen betrof in de zin van de Wet wapens en munitie. Verdachte heeft immers verklaard dat het om een plastic nepwapen ging waarmee geen kogels konden worden afgeschoten en mitsdien ook niet geladen was met munitie in de zin van de Wet wapens en munitie. Het wapen is niet onderzocht door een deskundige en op basis van de camerabeelden kan dit eveneens niet worden vastgesteld.
De raadsman heeft tevens vrijspraak bepleit van het meer subsidiair ten laste gelegde. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Of aangever daadwerkelijk bang was, wordt niet vermeld in de aangifte. Bij de rechter-commissaris heeft aangever bovendien feitelijk verklaard dat deze vrees niet bij hem is ontstaan en ook niet gemakkelijk zal ontstaan omdat het niet in zijn aard ligt en niet past bij zijn functie als beveiliger.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Hoewel verdachte eerder ontkende de persoon op de camerabeelden te zijn, heeft hij voorafgaand aan de zitting schriftelijk bekend het wapen op 19 december 2022 te hebben gericht op aangever. Ter terechtzitting heeft hij deze verklaring bevestigd. Gezien het voorgaande behoeft dit onderdeel geen verdere motivering. De rechtbank kan op basis van het dossier vaststellen noch uitsluiten of het door verdachte gebruikte wapen een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie betrof. Het wapen is niet teruggevonden en daarom niet onderzocht door een deskundige. Op basis van de camerabeelden kan dit evenmin worden beoordeeld. Daarbij komt dat de rechtbank – ervan uitgaande dat wel sprake was van een vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie – de vraag of verdachte de trekker heeft overgehaald toen hij het wapen richtte op aangever, ontkennend beantwoordt. De rechtbank heeft de beelden nauwkeurig bekeken en neemt daarop niet waar dat de verdachte op enig moment de trekker overhaalt; op de beelden is te zien dat verdachte zijn wijsvinger gestrekt langs de trekker houdt en pas nadat hij het wapen op de aangever heeft gericht met zijn duim een beweging maakt ter hoogte van de haan. Het proces-verbaal van bevindingen waarin is vermeld dat op de beelden is te zien dat verdachte met zijn duim de hamer de hamer overhaalt en vervolgens de trekker overhaalt, heeft bij de rechtbank dan ook verbazing gewekt en is opmerkelijk te noemen.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de trekker van het wapen heeft overgehaald, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.4.2.
Het oordeel over het meer subsidiair ten laste gelegde
Wanneer verdachte door onder andere aangever wordt verwijderd uit de club, wordt door de beveiligers niet aangenomen dat hij kwade bedoelingen heeft. Als hij echter enkele minuten later opnieuw naar buiten wordt geleid, doet hij uitlatingen zoals: “ik blaas jullie op!”, “ik schiet jullie dood!” en “ik maak jullie af!”. [7] Een uur later gaat verdachte buiten op enkele meters voor aangever staan en richt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hem, met het doel om hem bang te maken. [8]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onder die gegeven omstandigheden de redelijke vrees bij aangever kon ontstaan dat verdachte werkelijk uiting zou geven aan zijn bedreiging met het wapen, gelet op de aard en de omstandigheden waaronder die bedreiging is gedaan. Of aangever zich op dat moment feitelijk bedreigd voelde, doet – in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd – niet ter zake. Voldoende is dat in het algemeen de vrees is opgewekt dat het misdrijf zal worden uitgevoerd. Het feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 19 december 2022 te Amsterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit zijn, verdachtes, tas te halen en op die [aangever] te richten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem meer subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij de voorwaarden op te leggen zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd in de rapportage van 24 maart 2023.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf gelijk aan de hoogte van het reeds ondergane voorarrest op te leggen en daarbij eventueel een voorwaardelijke straf op te leggen in verband met de geadviseerde voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in het openbaar een beveiligingsmedewerker bedreigd door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hem te richten. Hiermee heeft verdachte vrees teweeggebracht bij het slachtoffer en bij het overige personeel en andere aanwezigen rondom de club, die plotseling werden geconfronteerd met deze bedreigende situatie. Dergelijke feiten dragen bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De rechtbank acht het noodzakelijk verdachte ervan te doordringen dat zijn gedrag niet wordt getolereerd.
Vast is komen te staan de verdachte, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 maart 2023, in de periode tot 2016 meermaals is veroordeeld voor misdrijven, maar niet eerder voor bedreiging. Verdachte is sindsdien niet meer veroordeeld en het leek dan ook beter met hem te gaan.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank kijkt naar het oriëntatiepunt voor bedreiging middels het tonen van een (nep)vuurwapen, waarvoor als uitgangspunt een gevangenisstraf van 4 maanden geldt. Zij weegt als strafverzwarende factoren mee dat de bedreiging is gepleegd in het uitgaansleven tegen een beveiliger tijdens zijn dienst. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte reden om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zoals ook door de reclassering in de rapportage van 24 maart 2023 is geadviseerd. De noodzaak van een klinisch behandeltraject om recidive te voorkomen kan volgens de reclassering niet worden uitgesloten maar door de houding van verdachte kan deze optie worden onderzocht, noch worden uitgevoerd. Hoewel de reclassering daarom twijfelt of de inhoud van een mogelijk op te leggen toezicht wel zodanig is, dat de kans op recidive hiermee voldoende wordt verminderd, lijkt verdachte wel mee te willen werken aan een minder ‘ingrijpende’ ambulante behandeling. Uit de beschrijving van het begeleidingstraject bij Indaad blijkt dat verdachte verstandelijk beperkt is en dat hij bovenaan de wachtlijst staat voor begeleid wonen. Mede gelet hierop wil de rechtbank verdachte de kans bieden om aan de slag te gaan met de reclassering en zijn leven verder op de rit te krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van de vordering
De benadeelde partij [aangever] vordert primair € 2.500,- en subsidiair € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er sprake is van een andere aantasting in zijn bedoeld zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
De door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat hij psychische problemen heeft ondervonden van het incident en sindsdien angstig is en anders door het leven gaat, zijn naar het oordeel van de rechtbank relevante gevolgen van de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan. Deze zijn dermate vanzelfsprekend dat een aantasting van de persoon in dit geval kan worden aangenomen. Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 december 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact opnemen met veroordeelde voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door FAZ, Forensisch Ambulante Zorg of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft bij Stichting Indaad of een andere instelling voor beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start op het moment dat veroordeelde hier geplaatst kan worden. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [aangever]
toetot een bedrag van
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d,d, 19 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijstde vordering voor het overige
af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 19 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte, aangezien op de datum van dit vonnis de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en M. van der Horst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2023.
Bijlage - tenlastelegging
Aan verdachte
[verdachte]is ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 19 december 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [aangever] van het leven te beroven, met een vuurwapen op, althans in de richting, van die [aangever] heeft geschoten, althans de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 december 2022 ter Amsterdam, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (vuur)wapen heeft geschoten op, althans in de richting, van die [aangever] , althans de trekker van dat (vuur)wapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 december 2022 te Amsterdam [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, uit zijn, verdachtes, tas te halen en op die [aangever] te richten en/of de hamer van het wapen naar achteren te trekken en/of de trekker over te halen (waardoor een klik hoorbaar was);
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 4-8.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 10-40.
4.Proces-verbaal van aangifte inclusief bijlage, p. 4-9.
5.Proces-verbaal doorzoeking WWM, p. 84-85.
6.Proces-verbaal van bevindingen, ongenummerd (nazending).
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 4-8.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting.