ECLI:NL:RBAMS:2023:2956

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/216527-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake zedendelicten en bedreiging met gevangenisstraf en TBS

Op 2 mei 2023 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere zedendelicten en bedreigingen. De zaak betreft een reeks van strafbare feiten die zich hebben voorgedaan tussen 2021 en 2022, waarbij de verdachte onder andere medewerksters van een bedrijf in Amstelveen heeft aangerand en bedreigingen heeft geuit aan verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en heeft daarnaast een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn autisme spectrum stoornis en psychotische kenmerken, die zijn gedragingen beïnvloedden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een tbs-maatregel op te leggen, ondersteund, en heeft de verdachte ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor immateriële schade toegewezen, maar heeft ook enkele vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling van de verdachte in een gestructureerde setting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/216527-22 (A), 13/068280-22 (B), 13/292891-21 (C), 13/239409-21 (D),
13/201414-18 (TUL) en 15/252972-20 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 2 mei 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op [adres verdachte] , gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Willemsen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.P. Lettinga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
ten aanzien van zaak A;
1 en 2: aanranding van [slachtoffer 1 zaak A] en [slachtoffer 2 zaak A] (een tweetal medewerksters van een [naam bedrijf 1] ) in Amstelveen op 26 augustus 2022;
3: openbare schennis van de eerbaarheid in een [naam bedrijf 1] in Amstelveen op 17 augustus 2022;
4: aanranding van [slachtoffer 3 zaak A] (een medewerkster van een [naam bedrijf 1] ) in Amstelveen op 17 augustus 2022;
5: aanranding van [slachtoffer 4 zaak A] in een bus op het [traject] op 20 april 2022;
ten aanzien van zaak B:
bedreiging van [slachtoffer zaak B] te Aalsmeer op 18 maart 2022;
ten aanzien van zaak C:
bedreiging van [slachtoffer zaak C] op 4 oktober 2021 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak D:
aanranding van [slachtoffer zaak D] op 28 juni 2021 te Aalsmeer.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor het in zaak A onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Met betrekking tot feit 3 heeft zij daartoe aangevoerd dat naast de aangifte geen ander bewijsmiddel voorhanden is. Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsvrouw gesteld dat naast de aangifte geen ander bewijs voorhanden is en dat het incident niet te zien is op camerabeelden. Met betrekking tot feit 5 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet de persoon is die op de still van de camerabeelden te zien is, ook al wordt hij door de wijkagent herkend. Deze agent noemt geen specifieke en onderscheidende persoonskenmerken en de raadsvrouw stipt enkele uiterlijkheden van de persoon op de still aan die in haar ogen verschillen. Daarbij merkt zij op dat de still onduidelijk is. De raadsvrouw heeft ter nadere onderbouwing van haar standpunt verder een verslag van 21 april 2022 van de [naam kliniek] overgelegd waar verdachte op 20 april 2022 was opgenomen en waaruit volgens haar blijkt dat verdachte niet in de bus kon zitten op het moment dat het feit werd gepleegd.
De raadsvrouw heeft voorts vrijspraak bepleit voor het in zaak C ten laste gelegde. De uitlatingen van verdachte dienen te worden gezien als een emotionele uitbarsting en niet als een bedreiging.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde heeft zij nog aangevoerd dat de wijkagent verdachte goed kent en dat de bus waarin het incident plaatsvond stopt voor de kliniek waar verdachte op dat moment verbleef. Het door de raadsvrouw overgelegde verslag sluit volgens de officier van justitie de aanwezigheid van verdachte in de bus niet uit.
Ten aanzien van zaak C heeft de officier van justitie gesteld dat een emotionele toestand van verdachte niet van invloed is op de verwijtbaarheid van de ten laste gelegde gedragingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het in zaak A onder 4 en 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het in zaak A onder 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 4 bevat het dossier een aangifte van [slachtoffer 3 zaak A] en een verklaring van [slachtoffer 1 zaak A] , waarmee aan het bewijsminimum is voldaan. De rechtbank overweegt echter dat het in de aangifte beschreven incident wel op de camerabeelden te zien lijkt te zijn, maar dat de ten laste gelegde gedragingen hierop niet zichtbaar zijn. De rechtbank heeft daarom – ondanks dat er wettig bewijs is – niet de overtuiging dat verdachte dit ten laste gelegde feit heeft begaan.
Met betrekking tot feit 5 bevat het dossier een aangifte en herkenning van verdachte, waarmee aan het bewijsminimum is voldaan. De rechtbank constateert echter dat de still, aan de hand waarvan de herkenning heeft plaatsgevonden, van onvoldoende kwaliteit is om een betrouwbare herkenning op te baseren. Gelet hierop, tezamen met hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd over het (besloten) verblijf van verdachte op dat moment in de [naam kliniek] , heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte dit ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.2
Het oordeel over de overige verweren
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 3 zaak A] , die de aangeefster hoorde schreeuwen: "he wat doe jij nou eruit doe je broek naar boven, eruit". De rechtbank acht gelet hierop het feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat een emotionele toestand niet afdoet aan de strafbaarheid van de verweten gedraging. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder andere vereist dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast aan de hand van getuigenverklaringen dat verdachte zich agressief gedroeg en dat hij begon te schreeuwen en te schelden. Tegen aangever zei hij “Ik maak je dood”. Gelet op het feit dat de aangever zich bedreigd voelde door de agressie van verdachte en door zijn uitlatingen was die vrees naar het oordeel van de rechtbank gegrond. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlating van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer zaak C] oplevert en zal het feit daarom bewezen verklaren.
4.3.3
Partiële vrijspraak van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde
Verdachte zal van het in zaak A onder 1 achter het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde ‘de borsten en/of’ en achter het derde gedachtestreepje ten laste gelegde ‘in de borst(en) en/of’ worden vrijgesproken.
Verdachte zal van het in zaak A onder 2 achter het laatste gedachtestreepje ten laste gelegde ‘rijdende beweging(en) tegen de/het be(e)n(en), in elk geval het (onder)lichaam, van die [slachtoffer 2 zaak A] gemaakt’ worden vrijgesproken.
De aangeefsters zijn de enigen die over deze onderdelen verklaren, terwijl het op de camerabeelden van het incident niet waar te nemen is. Gelet hierop is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte deze gedragingen heeft verricht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 26 augustus 2022 te Amstelveen door geweld [slachtoffer 1 zaak A] (medewerker van [naam bedrijf 2] ) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer 1 zaak A] onverhoeds vastgegrepen en
- de billen van die [slachtoffer 1 zaak A] vastgepakt en
- zijn (onder)lichaam tegen het onderlichaam, van die [slachtoffer 1 zaak A] gedrukt en
- rijdende bewegingen tegen het onderlichaam van die [slachtoffer 1 zaak A] gemaakt;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 26 augustus 2022 te Amstelveen door geweld [slachtoffer 2 zaak A] (medewerker van [naam bedrijf 2] ) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- de arm van die [slachtoffer 2 zaak A] vastgepakt en aan de arm van die [slachtoffer 2 zaak A] getrokken en
- de borst van die [slachtoffer 2 zaak A] vastgepakt en
- in de borst van die [slachtoffer 2 zaak A] geknepen;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
op 17 augustus 2022 te Amstelveen de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten een [soort bedrijf] ( [naam bedrijf 2] ) terwijl een ander, te weten [slachtoffer 1 zaak A] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn, verdachtes, broek naar beneden te trekken en zijn, verdachtes, geslachtsdeel te tonen en zichzelf af te trekken;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 18 maart 2022 te Aalsmeer [slachtoffer zaak B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met zijn handen een wapen na te bootsen gericht op die [slachtoffer zaak B] ;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
op 4 oktober 2021 te Amsterdam [slachtoffer zaak C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer zaak C] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik maak je dood.”;
ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde:
op 28 juni 2021 te Aalsmeer door een feitelijkheid [slachtoffer zaak D] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds meerdere malen in de billen van die [slachtoffer zaak D] geknepen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Het is de vraag in hoeverre de bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend. De psychiaters G.T. Miltenburg en M.M. Sprock, en GZ-psycholoog E. Stam hebben verdachte onderzocht en naar aanleiding daarvan hebben zij een Pro Justitia rapportage uitgebracht op respectievelijk 21 februari 2023 en 18 februari 2023. Zij hebben zich over deze vraag uitgelaten en hierover geadviseerd.
Samenvattend komen de deskundigen tot de conclusie dat verdachte leidt aan een autisme spectrum stoornis (gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens) met recidiverende psychotische kenmerken in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis (ziekelijke stoornis). De autisme spectrum stoornis is in de hele periode van de tenlastegelegde feiten aanwezig en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. Bij het tenlastegelegde feit in zaak B spelen ook psychotische symptomen een rol zodat een extra bijkomende doorwerking wordt gezien.
De kenmerken van een autisme spectrum stoornis zijn een verminderde contactname met zijn gevoelsleven, beperkte empathische vermogens, problemen met het begrijpen van sociale codes, zelfbepalend vasthoudend rigide gedrag waarbij verdachte bij zijn standpunt kan blijven en niet (of niet adequaat) reageert op de herhaalde aanwijzingen van anderen. Als verdachte onder spanning staat, komt het zelfbepalend gedrag en impulsiviteit meer voorop te staan, en de agressieregulatie onder druk waarbij hij kan overgaan op grensoverschrijdend gedrag in brede zin.
De psychiaters G.T. Miltenburg en M.M. Sprock adviseren om de tenlastegelegde feiten in de zaken A, C en D verminderd aan verdachte toe te rekenen en om het tenlastegelegde feit in zaak B niet aan verdachte toe te rekenen. GZ-psycholoog E. Stam heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde feit in zaak D van een advies onthouden en heeft voor de overige tenlastegelegde feiten hetzelfde geadviseerd als de psychiaters.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en neemt deze over. De rechtbank acht verdachte strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten in de zaken A, C en D met dien verstande dat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat dit feit verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank houdt hiermee rekening bij het bepalen van de strafmaat- en duur.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in de zaak A, zaak C en zaak D bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van voorarrest. Voor de door haar in de zaak A onder 1, 2, 4 en 5, zaak B, zaak C en zaak D bewezen geachte feiten heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden zijn voor het opleggen van een tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging. Er is onder meer niet voldaan aan wettelijke eisen van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht omdat er geen sprake is van een onaanvaardbaar ernstig gevaar voor recidive. Er zou hooguit een tbs-maatregel met voorwaarden aan verdachte kunnen worden opgelegd. Er is bovendien een lichter middel mogelijk door het afgeven van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf, zoals bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: zorgmachtiging), waarbij de bescherming van de maatschappij voldoende is gewaarborgd. Verdachte staat verder open voor de speciale zedentherapie van De Waag. Gelet op de relatief geringe ernst van de feiten die bewezen kunnen worden verklaard en de zwaarte van de maatregel, is de gevorderde tbs-maatregel met dwangverpleging niet proportioneel. De tbs-maatregel dient te worden beschouwd als een ultimum remedium.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan een reeks zedendelicten en aan twee bedreigingen. Het gaat in totaal om zes strafbare feiten gepleegd in iets meer dan een jaar tijd. Verdachte heeft medewerksters van [soort bedrijf] , [naam bedrijf 2] , aangerand door in de borst van een medewerkster te knijpen, hen vast te pakken en door rijdende bewegingen tegen het onderlichaam van een medewerkster te maken. Ook heeft hij een wildvreemde vrouw op straat aangerand door haar in haar billen te knijpen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefsters. Verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens vooropgesteld en zich nauwelijks iets aangetrokken van aangeefsters die hem meerdere malen hebben gevraagd om de [soort bedrijf] te verlaten. Deze gebeurtenissen hebben veel impact gehad op aangeefsters. Ook heeft verdachte een kassamedewerker bedreigd in een supermarkt en medepassagier in het openbaar vervoer. Ook deze gebeurtenissen hebben veel impact gehad op de aangevers. Uit de slachtoffer-verklaringen is gebleken dat de gebeurtenissen gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt bij de aangevers.
Uit het strafblad van verdachte van 7 april 2023 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De persoon van verdachte
Zoals hiervoor onder 7 overwogen, blijkt uit de rapporten van de deskundigen dat verdachte leidt aan een autisme spectrum stoornis met recidiverende psychotische kenmerken in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Dit zijn ernstige stoornissen die moeilijk te behandelen zijn.
De autisme spectrum stoornis was aanwezig ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en ligt daaraan ten grondslag. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit in zaak B was er eveneens sprake van een psychose. Het risico op recidive van een geweldsdelict en/of zedendelict wordt hoog ingeschat, waarbij er sprake is van weinig beschermende factoren. Er is sprake van een afwezig tot beperkt ziektebesef en ziekte-inzicht.
8.3.1
Motivering van de op te leggen maatregel
De deskundigen hebben in hun rapporten geconcludeerd dat het noodzakelijk is voor de beperking van de recidive om verdachte voor een langere tijd in een zeer gestructureerde, gespecialiseerde en forensische setting te behandelen. Hierbij is het noodzakelijk dat er voldoende externe dwang uitgeoefend kan worden om de noodzakelijke behandeling, waaronder medicatie, uit te kunnen voeren. Reguliere dwangmaatregelen in de GGZ hebben tot nu toe alleen tijdelijk en niet structureel geleid tot gedragsverandering.
Een voorwaardelijke straf(deel) onder toezicht van de reclassering met bijzondere voorwaarden heeft volgens de deskundigen een te groot risico dat betrokkene zich niet aan de behandelafspraken houdt, met name vanuit onvermogen. Behandeling en begeleiding wordt echter als noodzakelijk gezien om het hoge recidiverisico te verlagen. Indien betrokkene zich niet wil committeren aan behandeling/medicatie inname dan zou het realiseren van behandeling in het kader van een zorgmachtiging ook geen toegevoegde waarde bieden, aangezien dit reeds meerdere keren geprobeerd is.
Gelet op het feit dat bovenstaande kaders als onvoldoende worden inschat om het hoge recidiverisico te verlagen, wordt door beide deskundigen geadviseerd een tbs-maatregel op te leggen. Bij een tbs-maatregel met voorwaarden dient betrokkene besef te hebben van de voorwaarden en de intentie om zich hieraan te houden. De vraag is of hij dit inzicht heeft, en of dit niet juist ontbreekt vanwege zijn pathologie. Daardoor bestaat het risico dat hij niet in staat is zich aan de voorwaarden te houden. Ook dient hij zich meewerkend op te stellen om een tbs-maatregel met voorwaarden te doen slagen alsmede zich bewust te zijn van de consequenties van het overtreden van de voorwaarden. Door de deskundigen wordt ingeschat dat betrokkene vanwege zijn pathologie niet in staat kan worden geacht zich te houden aan voorwaarden, zodat beide deskundigen adviseren om een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Psychiater M.M. Sprock heeft ter terechtzitting haar advies tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging gehandhaafd. Zij heeft ter terechtzitting toegelicht dat het op voorhand moeilijk is om te voorspellen hoe responsief verdachte zal zijn, maar dat behandeling van verdachte wel mogelijk is. De behandeling zal er vooral in bestaan om verdachte handvatten te bieden om met zijn gedrag om te gaan. Autisme is niet te genezen maar een tbs-maatregel zal worden gericht op het beperken van risicofactoren. De deskundige heeft herhaald dat indien verdachte vrijwillig wordt opgenomen, of op grond van een zorgmachtiging, het recidiverisico te groot is. Verder is voor de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden het onvermogen van verdachte te groot.
Tenslotte heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 20 maart 2023, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . Hierin blijkt dat de reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht binnen een voorwaardelijk strafdeel de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Reclassering sluit zich aan bij het advies van de deskundigen.
Conclusie
De rechtbank kan zich met de conclusies van de deskundigen verenigen en is van oordeel dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een autisme spectrum stoornis met recidiverende psychotische kenmerken in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een tbs-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Niet alleen is gebleken dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, maar ook dat sprake is van een groot recidivegevaar, gelet op de behandelgeschiedenis van verdachte en de conclusies van de deskundigen. Eerdere ingrepen hebben niet structureel geleid tot gedragsverandering. De deskundigen achten de kans op recidive van zowel gewelds- als zedendelicten hoog.
Om het gevaar voor recidive te kunnen beteugelen, om de problematiek van verdachte zoveel mogelijk te beperken en ter optimale bescherming van de maatschappij, is de rechtbank van oordeel dat alleen kan worden volstaan met een tbs-maatregel met dwangverpleging. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van die maatregel.
De bewezen verklaarde feiten in zaak A onder 1 en 2, zaak B, zaak C en zaak D betreffen misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht en/of misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van een tbs-maatregel is dan ook voldaan. Voor deze feiten wordt de maatregel opgelegd.
De rechtbank benadrukt verder nog dat de door de raadsvrouw van verdachte geponeerde stelling dat de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging een ‘ultimum remedium’ is, niet uit de wet volgt. Voor de vraag of een tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen in artikel 37a en in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij om het opleggen van de meest passende maatregel in de specifieke situatie. De wet eist niet dat eerst een minder ingrijpende sanctie (straf of maatregel) moet worden opgelegd dan wel een vrijwillig of minder ingrijpend behandeltraject moet worden gevolgd alvorens de tbs-maatregel met dwangverpleging kan worden opgelegd. In dit geval is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat zowel een zorgmachtiging, als een tbs-maatregel met voorwaarden geen passende, of adequate maatregel voor verdachte is. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte kan worden behandeld op grond van een zorgmachtiging of binnen een kader met een voorwaardelijk karakter. Een tbs-maatregel met dwangverpleging biedt de benodigde garanties qua beveiliging, intensiviteit, effectiviteit en duur van de behandeling.
De duur van de tbs-maatregel is niet in tijd beperkt. De door verdachte begane misdrijven waren gericht tegen en veroorzaakten gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De terbeschikkingstelling kan dan ook de duur van vier jaren te boven gaan.
8.3.2
Motivering van de op te leggen gevangenisstraf
In aanmerking genomen dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht voor de bewezen verklaarde feiten in zaken A, C en D en de strafbaarheid van verdachte hiervoor niet is uitgesloten, acht de rechtbank naast de tbs-maatregel met dwangverpleging oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie heeft gevorderd, komt zij tot een lagere straf dan geëist. Vanwege de aard en ernst van de strafbare feiten is gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest op zijn plaats.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1 zaak A] vordert € 1.500 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1 zaak A] door het in zaak A onder 1 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde “op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. De rechtbank vindt dat hiervan sprake is omdat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2 zaak A] vordert € 1.500 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 2 zaak A] door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde “op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. De rechtbank vindt dat hiervan sprake is omdat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De hoogte van de vorderingen van [slachtoffer 1 zaak A] en [slachtoffer 2 zaak A] is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid voor zowel [slachtoffer 1 zaak A] als [slachtoffer 2 zaak A] op € 750,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten respectievelijk 17 augustus 2022 ( [slachtoffer 1 zaak A] ) en 26 augustus 2022 ( [slachtoffer 2 zaak A] ).
De benadeelde partijen [slachtoffer 1 zaak A] en [slachtoffer 2 zaak A] zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De behandeling van dit deel van de vorderingen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen dit deel van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 1 zaak A] en [slachtoffer 2 zaak A] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 3 zaak A] vordert € 1.500 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 3 zaak A] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte met betrekking tot het in zaak A onder 4 ten laste gelegde is vrijgesproken.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 24 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/201414-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 29 januari 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Bij de stukken bevindt zich voorts de op 24 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/252972, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 5 januari 2021 van de politierechter te Haarlem, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 3 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen afwijzen. Toewijzing van de vorderingen acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f (oud), 37a, 37b, 38e, 57, 63, 239, 246 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en het in zaak B, C en D ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak D ten laste gelegde:
telkens feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is;
ten aanzien van het in zaak B en in zaak C ten laste gelegde:
telkens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar, met uitzondering van het in zaak B bewezen verklaarde feit.
Veroordeelt verdachte tot:
ten aanzien van zaak A onder 1, 2 en 3, zaak C en zaak D:
een gevangenisstraf van
6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
ten aanzien van zaak A onder 1 en 2, zaak B, zaak C en zaak D:
gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 1 zaak A]toe tot een bedrag van
€ 750,--(zevenhonderd en vijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1 zaak A] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1 zaak A] aan de Staat € 750,-- (zevenhonderd en vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 2 zaak A]toe tot een bedrag van
€ 750,--(zevenhonderd en vijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2 zaak A] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2 zaak A] aan de Staat € 750,-- (zevenhonderd en vijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 augustus 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [slachtoffer 3 zaak A] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de
vorderingen tot tenuitvoerleggingin de zaken met parketnummers 13/201414-18 en 15/252972-20 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Mees-Bolle, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2023.