In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van verdovende middelen en witwassen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij het onderzoek plaatsvond op de terechtzittingen van 6 januari 2022 en 12 april 2023. De officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen.
De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne en het verwerven van een geldbedrag dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake was van een vormverzuim met betrekking tot de vordering van het identiteitsbewijs van de verdachte, wat leidde tot de conclusie dat het bewijs dat nadien was verkregen, niet kon worden gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was, maar dat de omstandigheden rondom de identificatie niet voldoende waren onderbouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het voorhanden hebben van verdovende middelen als het witwassen van geld. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.