ECLI:NL:RBAMS:2023:2954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/275637-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens verdovende middelen en witwassen na vormverzuim in opsporingsonderzoek

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van verdovende middelen en witwassen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij het onderzoek plaatsvond op de terechtzittingen van 6 januari 2022 en 12 april 2023. De officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne en het verwerven van een geldbedrag dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake was van een vormverzuim met betrekking tot de vordering van het identiteitsbewijs van de verdachte, wat leidde tot de conclusie dat het bewijs dat nadien was verkregen, niet kon worden gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was, maar dat de omstandigheden rondom de identificatie niet voldoende waren onderbouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het voorhanden hebben van verdovende middelen als het witwassen van geld. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de verdachte en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/275637-21 (Promis)
Datum uitspraak: 26 april 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 januari 2022 en 12 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 6 blokken (met een totaal gewicht van (ongeveer) bruto 6,68 kg), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 11 oktober 2021, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer, in totaal) 11.700 euro, althans een of meer voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2021, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer, in totaal) 11.700 euro, althans een of meer voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek

4.1.
Het vorderen van identificatie.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het vorderen van het identiteitsbewijs onrechtmatig was, waardoor er sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) en al het nadien verkregen bewijs dient te worden uitgesloten. Zij voert daartoe aan dat het vragen naar een identiteitsbewijs op grond van artikel 8 van de Politiewet is toegestaan ten behoeve van strafrechtelijke handhaving van de openbare orde, dan wel het verlenen van hulp aan hen die dat nodig hebben. In het proces-verbaal dient te worden opgenomen in welk kader de vordering wordt gedaan en welke feiten en omstandigheden die vordering noodzakelijk maakten. Dat is in het onderhavige geval niet gedaan. De raadsvrouw ziet in de in het proces-verbaal gerelateerde feiten en omstandigheden dan ook geen aanleiding voor strafrechtelijke handhaving van de openbare orde. Het vorderen van het identiteitsbewijs is dan ook onrechtmatig. Er is daardoor inbreuk gemaakt op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verdachte, de verbalisant heeft misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid en verdachte heeft nadeel ondervonden. Bij de controle is in zijn tas gekeken en is hem gevraagd naar het contante geld waardoor er inbreuk is gemaakt op zijn privacy. Dit is een zodanig vormverzuim dat al hetgeen er nadien gebeurd is – het bekijken van de inhoud van de tas op het moment dat verdachte zijn legitimatie pakte en het voelen aan de tas van de medeverdachte – van het bewijs dient te worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verbalisant zich heeft gekweten van zijn taak, namelijk het handhaven van de rechtsorde. Het in het proces-verbaal beschreven geluid van de autostoel, het samenkomen van verdachte en zijn medeverdachte en de waargenomen handelingen van beiden, vormen in de visie van de officier van justitie verdachte omstandigheden die het vorderen van identificatie rechtvaardigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verbalisant [verbalisant] zag twee voertuigen de parkeergarage van een hotel inrijden; één bestuurd door verdachte, de ander door de medeverdachte. Hij hoorde uit de auto van de medeverdachte een geluid komen dat hij herkende als het verschuiven van een autostoel. Verdachte voegde zich bij de medeverdachte. De medeverdachte deed iets met de middenconsole. In het hotel heeft verbalisant zich kenbaar gemaakt als politie en de verdachten om een identiteitsbewijs gevraagd. Artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht biedt hiertoe grondslag. Die bepaling verplicht een ieder om op eerste vordering een identiteitsbewijs te tonen aan een ambtenaar in de zin van artikel 8 van de Politiewet. Er hoeft geen sprake te zijn van een verdenking. De vordering kan wel tot een verdachte worden gericht. De enige beperking is dat de vordering redelijkerwijs noodzakelijk moet zijn voor uitoefening van de politietaak. Verbalisant heeft de noodzaak niet met zoveel woorden in het proces-verbaal omschreven. Daardoor is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is echter van oordeel dat de feiten en omstandigheden die kennelijk aanleiding vormden voor het vragen om legitimatie duidelijk in het proces-verbaal zijn omschreven en dat hieruit kan worden afgeleid dat verbalisant dit heeft gedaan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de openbare orde. Gelet op de aard en geringe ernst van dit vormverzuim en het geringe geleden nadeel door verdachte, zal de rechtbank enkel volstaan met een constatering van dit verzuim.
4.2.
Rechtmatigheid van de aanhouding
De raadsvrouw heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was omdat er geen redelijk vermoeden van schuld was. Dat maakt dat de handelingen die op de aanhouding zijn gevolgd, het aanleggen van de handboeien, het in beslag nemen van de voertuigen en tassen en het doorzoeken daarvan, onrechtmatig zijn geweest. Door de onrechtmatige aanhouding zijn de privacy en de lichamelijke integriteit van verdachte geschonden. Dit maakt het een ernstig verzuim. Al hetgeen bij en na de aanhouding is aangetroffen dient dan ook te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een onrechtmatigheidsverweer betreffende de aanhouding bij de rechter-commissaris had moeten worden aangevoerd, in verband met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Het valt niet onder de reikwijdte van artikel 359a Sv. Daarbij komt, in de visie van de officier van justitie, dat uit de beschreven feiten en omstandigheden meer dan voldoende verdenking blijkt om aanhouding te rechtvaardigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen ziet op vormverzuimen die betrekking hebben op bevelen inzake de toepassing van vrijheidsbenemende dwangmiddelen. Het verweer van de raadsvrouw dat het door toepassing van de aanhouding verkregen bewijs dient te worden uitgesloten, kan over de band van artikel 359a Sv aan de rechtbank worden voorgelegd. In dat kader zal de rechtbank het verweer beoordelen.
Na de hiervoor onder 4.1. beschreven waarnemingen van verbalisant [verbalisant] , heeft hij verdachten gevraagd zich te legitimeren. Toen verdachte zijn tasje opende, zag verbalisant dat daar een dik pak geld in zat. Vervolgens werd gevoeld aan de tas die de medeverdachte bij zich droeg. Deze voelde zwaar aan en verbalisant voelde een vierkant object in de tas, waardoor hij het vermoeden kreeg dat er blokken cocaïne in zouden kunnen zitten. Vervolgens werden verdachte en zijn medeverdachte aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, konden leiden tot een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bij verbalisant. De aanhouding was om die reden dan ook rechtmatig en er is dan ook geen sprake van een vormverzuim.in de zin van artikel 359a Sv.
Het verweer wordt verworpen.

5.Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde aanwezig hebben van verdovende middelen en vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de reeds eerder in dit vonnis beschreven bevindingen van verbalisant [verbalisant] , alsmede op de omstandigheid dat in de door de medeverdachte bestuurde auto een verborgen ruimte is aangetroffen onder de middenconsole tussen de voorstoelen. Dit kan verdachte niet zijn ontgaan, aangezien hij aan de bijrijderskant stond, terwijl de medeverdachte iets met de middenconsole deed. De officier van justitie concludeert dat het feit dat verdachte zich bemoeit met een auto waarin hij zelf niet is komen aanrijden, naar uiterlijke verschijningsvorm laat zien dat hij bekend is met de verdovende middelen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier aangevoerd dat de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld wordt ondersteund door de door hem overgelegde documenten.

6.Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van beide feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet heeft gereden in de auto waarin de verdovende middelen lagen en een verborgen ruimte is aangetroffen. Hij was niet op de hoogte van de verdovende middelen. WhatsAppgesprekken en DNA of dactyloscopisch bewijs zijn niet voorhanden. De bevindingen van verbalisant [verbalisant] leiden evenmin tot de conclusie dat verdachte op de hoogte was van de verdovende middelen. Verdachte heeft consistente verklaringen afgelegd met betrekking tot zijn komst naar Amsterdam en aanwezigheid in het hotel. Hij heeft ook op geen enkel moment de beschikkingsmacht over de verdovende middelen gehad.

7.Vrijspraak

De rechtbank acht– het onder 2 ten laste gelegde witwassen niet bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde evenmin bewezen, zodat verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe dat zowel uit het dossier als uit het verhandelde ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die maken dat onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen bij zijn medeverdachte.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van de geldbedragen vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. D. Bode en A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2023.