ECLI:NL:RBAMS:2023:2937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/035229-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot kinderalimentatie

Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Okresní soud v Bruntále in Tsjechië. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. Tijdens de zittingen op 12 en 26 april 2023 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman was wel aanwezig, hoewel niet gemachtigd om te verdedigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft echter ook opgemerkt dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, namelijk het niet betalen van kinderalimentatie, niet strafbaar is onder Nederlands recht, omdat er geen sprake is van een hulpbehoevende situatie voor het kind. Desondanks heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er onvoldoende aanleiding is om te weigeren en om straffeloosheid te voorkomen.

De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen genoemd en concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Tsjechische autoriteiten voor het feit zoals omschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/035229-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 4 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 juli 2022 door
Okresní soud v Bruntále(Tsjechië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 12 april 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman mr. R.M. Noorlander, advocaat te Zutphen, is op de zitting verschenen, maar was niet gemachtigd om namens de opgeëiste persoon de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 26 april 2023 om 11:00 uur om de officier van justitie nadere informatie te laten opvragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in verband met de toetsing aan artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) in het gelijktijdig behandelde andere EAB tegen de opgeëiste persoon (EAB I).
Zitting 26 april 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 26 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman mr. R.M. Noorlander, advocaat te Zutphen, is op de zitting verschenen, maar was wederom niet gemachtigd om namens de opgeëiste persoon de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een uitspraak van de rechtbank te Bruntál van 26 februari 2020, nr. 66 T 62/2018-262 in samenhang met een beslissing van het regionale gerechtshof te Ostrava van
23 september 2020, nr. 7 To 169/2020-293.Uit de aanvullende informatie van 3 maart 2023 blijkt dat het gaat om respectievelijk een vonnis in eerste aanleg en een afwijzende beslissing op beroep, waarbij het vonnis is bekrachtigd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt op basis van de informatie in het EAB en de aanvullende brief van
9 maart 2023 (met een ingevuld onderdeel D als bijlage) vast:
  • dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting die heeft geleid tot het vonnis van 26 februari 2020;
  • dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting die heeft geleid tot de beslissing van 23 september 2020. De opgeëiste persoon is wel persoonlijk gedagvaard op 13 augustus 2020 en daarbij is hij op de hoogte gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon is er toen ook van in kennis gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zowel ten aanzien van het vonnis in eerste aanleg als ten aanzien van de beslissing in hoger beroep niet van toepassing is. De rechtbank kan dan ook in het midden laten of de beroepsprocedure al dan niet onder de toetsing van artikel 12 OLW valt gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628.
4. Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Het feit ziet op het niet betalen van kinderalimentatie. Dit feit is naar Nederlands recht niet strafbaar nu uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van de alimentatie het kind in een hulpbehoevende situatie terecht is gekomen, hetgeen vereist is voor strafbaarheid naar Nederlands recht (artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht).
Het feit voldoet daarmee niet aan de toets van de dubbele strafbaarheid en de overlevering kan daarom worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat voor deze weigering onvoldoende aanleiding bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, omdat het feit is begaan in Tsjechië door een onderdaan van Polen tegen een onderdaan van Tsjechië. Ook is er geen sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor de straf door de Nederlandse autoriteiten overgenomen zou kunnen worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een weigering niet mag leiden tot straffeloosheid. [4]

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Okresní soud v Bruntále(Tsjechië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie rechtbank Amsterdam 7 september 2022, ECLI:RBAMS:2022:6044.