ECLI:NL:RBAMS:2023:2936

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/035287-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot niet-betaling van kinderalimentatie

Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Okresní soud v Bruntále in Tsjechië. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van het niet betalen van kinderalimentatie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante juridische documenten en informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit beoordeeld. Tijdens de zittingen op 12 en 26 april 2023 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman was wel aanwezig, hoewel niet gemachtigd om te verdedigen. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd om aanvullende informatie op te vragen over de toetsing aan de Overleveringswet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook overwogen dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, namelijk het niet betalen van kinderalimentatie, niet strafbaar is onder Nederlands recht, omdat er geen bewijs is dat het kind in een hulpbehoevende situatie is gekomen. Desondanks heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde en de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Tsjechië voor het feit zoals omschreven in het EAB is toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.G. Vegter als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 4 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/035287-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 4 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 14 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 september 2022 door
Okresní soud v Bruntále(Tsjechië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 12 april 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 april 2023. Het Openbaar Ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman mr. R.M. Noorlander, advocaat te Zutphen, is op de zitting verschenen, maar was niet gemachtigd om namens de opgeëiste persoon de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 26 april 2023 om 11:00 uur om de officier van justitie nadere informatie te laten opvragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in verband met de toetsing aan artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).
Zitting 26 april 2023
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 26 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn raadsman mr. R.M. Noorlander, advocaat te Zutphen, is op de zitting verschenen, maar was wederom niet gemachtigd om namens de opgeëiste persoon de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de rechtbank te Bruntál van 12 mei 2017, nr. 66 T 135/2016-297 in samenhang met de beslissing van de rechtbank te Bruntál van 20 juli 2022, nr. 66 T 135/2016-424.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 15 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Uit het EAB in samenhang met aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit in de brief van 3 maart 2023 blijkt dat deze vrijheidsstraf bij het vonnis van de rechtbank te Bruntál van 12 mei 2017 voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon is opgelegd en dat bij de beslissing van de rechtbank te Bruntál van 20 juli 2022 de tenuitvoerlegging van die straf is bevolen.
Het vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt op basis van de informatie in het EAB en de hiervoor genoemde aanvullende informatie van 3 maart 2023 vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Dit maakt dat de facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, tenzij zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. In dit verband is van belang dat in de aanvullende informatie van 3 maart 2023 is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen:
“Accused [opgeëiste persoon] was summoned in person to the trial held on 12 May 2017 by way of legal aid. At the request of the District Court in Bruntál, members of the judicial authorities of the Republic of Poland personally delivered the summons to the main trial to the accused on 18 April 2017. I attach a copy of the Proof of Service confirming receipt of the summons to the main trial by accused [opgeëiste persoon] . [4]
En gelet op het originele EAB waarin 3.1.a is aangekruist in onderdeel D (abusievelijk niet vertaald) is hij daarbij geïnformeerd over de datum en tijdstip van het proces en dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De rechtbank concludeert op basis van deze informatie dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing ten aanzien van het vonnis van de rechtbank te Bruntál van 12 mei 2017.
De bij het vonnis van 12 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de aanvullende informatie van 3 maart 2023 (
arcering door de rechtbank), omgezet omdat de opgeëiste persoon opnieuw voor een nieuw strafbaar feit werd veroordeeld:
“By judgment of the District Court in Bruntál of 12 May 2017 it was decided on the guilt of accused [opgeëiste persoon] for negligence of mandatory support according to Section 196 (1) and Section 196 (1,3) of Criminal Code of the Czech Republic, and on imposition of sentence for these offences. Thus he was sentenced to a 15-in month imprisonment with a conditional suspension of execution of the sentence, and at the same time a probation period of 3 years and 6 months was set for him. By resolution of the District Court in Bruntál of 20 July 2022 it was only decided that accused [opgeëiste persoon] would serve the 15-month custodial sentence imposed by judgement of 12 May 2017, execution of which was initially conditionally suspended, in prison with security measures.The reason for the decision, was that accused [opgeëiste persoon] violated the condition of leading an upright life during the probation period of the suspended sentence, as he committed further criminal activity.”
De opgeëiste persoon heeft aldus, naar de rechtbank begrijpt, in de proeftijd opnieuw één of meer strafbare feiten gepleegd waarvoor hij is berecht. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het “triggerende strafbare feit”, dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen.
Uit de aanvullende informatie van 4 april 2023:
“on the instructions of the single judge, Mgr. [naam] I inform you that [opgeëiste persoon] committed a crime during the probation period of the conditionally suspended conviction in this criminal case, for which he was convicted by the judgement of the District Court in Bruntál, ref.No. 66 T 62/2018-262, in connection with the resolution of the Regional Court in Ostrava, ref. No. 7 To 169/2020-293, as a result of which the originally suspended custodial sentence was ordered to be served.
In the matter in question file number 66 T 62/2018, a European Arrest Warrant was also issued, which, in connection with the current arrest of the convicted person, has already been sent to the Amsterdam Prosecutor's Office together with its translation into Dutch, as well as the requested additional materials.
So, just to be sure, I am resending a copy of the European Arrest Warrant in relation to the conviction by the judgment of the District Court in Bruntál, ref. No. 66T 62/2018-262 in connection with the resolution of the Regional Court in Ostrava, ref. No. 7 To 169/2020-293, where the required data related to the conviction concerned are given in Part D).”
volgt dat de opgeëiste persoon bij (in eerste aanleg) het vonnis van
the District Court in Bruntál, ref.No. 66 T 62/2018-262en (in hoger beroep) bij het arrest van
the Regional Court in Ostrava, ref. No. 7 To 169/2020-293van 23 september 2020 voor een nieuw strafbaar feit als hiervoor bedoeld, werd veroordeeld. De ten uitvoerlegging van het arrest is verzocht bij het gelijktijdig behandelde EAB II. Bij de procedure die tot deze veroordeling leidde is de opgeëiste persoon in eerste aanleg verschenen en voor de procedure in hoger beroep is hij in persoon gedagvaard. Daarbij is hij op de hoogte gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon is er toen ook van in kennis gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt. Dat betekent dat de situatie zoals bedoeld in artikel 12 onder a zich voordoet en de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Bij beslissing van de rechtbank te
Bruntál van 20 juli 2022is de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 12 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke straf bevolen. Uit de aanvullende informatie van 3 maart 2023 volgt dat bij de beslissing van 20 juli 2022 uitsluitend over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf is geoordeeld:
“By resolution of the District Court in Bruntál of 20 July 2022 it was only decided that accused [opgeëiste persoon] would serve the 15-month custodial sentence imposed by judgement of 12 May 2017, execution of which was initially conditionally suspended, in prison with security measures
(…)
On 20 July 2022 the District Court in Bruntál did not make a new resolution regarding guilt of accused [opgeëiste persoon] , or imposition of a new punishment, only, within the enforcement proceedings the court ruled that accused [opgeëiste persoon] would serve the custodial sentence, execution of which was initially conditionally suspended, in prison with security measures.”
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) van 22 december 2017 in de zaak
Ardic(ECLI:EU:C:2017:1026) is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van de rechtbank te Bruntál van 20 juli 2022 niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis, Kaderbesluit 2002/584/JBZ valt. De rechtbank hoeft deze beslissing dus niet te toetsen aan artikel 12 OLW.
Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Het feit ziet op het niet betalen van kinderalimentatie. Dit feit is naar Nederlands recht niet strafbaar nu uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van de alimentatie het kind in een hulpbehoevende situatie terecht is gekomen, hetgeen vereist is voor strafbaarheid naar Nederlands recht (artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht).
Het feit voldoet daarmee niet aan de toets van de dubbele strafbaarheid en de overlevering kan daarom worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren af te zien. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, omdat het feit is begaan in Tsjechië door een onderdaan van Polen tegen een onderdaan van Tsjechië. Ook is er geen sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, waardoor de straf door de Nederlandse autoriteiten overgenomen zou kunnen worden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een weigering niet mag leiden tot straffeloosheid. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Okresní soud v Bruntále(Tsjechië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.De rechtbank heeft kennis genomen van de bijgevoegde bevestiging van de betekening van de dagvaarding.
5.Zie rechtbank Amsterdam 7 september 2022, ECLI:RBAMS:2022:6044.