ECLI:NL:RBAMS:2023:2929

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
732448 HA RK 23-123
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoek vergoedingen bestuurder stichting in verband met feitenvaststelling bodemprocedure

In deze zaak heeft verzoekster, een voormalig statutair directeur van Stichting Atria, op 22 maart 2023 een verzoek ingediend om een contractuele vergoeding, transitievergoeding en billijke vergoeding toe te kennen, indien haar arbeidsovereenkomst is beëindigd. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 april 2023, waarbij de zaak werd gevoegd met andere procedures tussen dezelfde partijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat hij niet bevoegd is om het geschil te behandelen, aangezien het gaat om de arbeidsovereenkomst van verzoekster als statutair directeur. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de handelskamer van de Rechtbank Amsterdam.

De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoekster is op 1 oktober 2019 in dienst getreden bij Atria, met een laatstverdiend salaris van € 10.931,99 bruto per maand. In de periode van december 2021 tot maart 2022 zijn er meldingen gedaan over het gedrag van verzoekster, wat leidde tot een extern onderzoek door bureau Hoffmann. Atria heeft op 5 december 2022 de arbeidsovereenkomst met verzoekster vernietigd op grond van bedrog en heeft op 22 december 2022 een voorwaardelijk ontslagbesluit genomen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verzoeken van verzoekster om vergoedingen afhankelijk zijn van de uitkomst van de bodemprocedure, waarin de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst en het ontslagbesluit aan de orde zijn. De rechtbank heeft besloten de beslissing in onderhavige procedure aan te houden totdat er meer duidelijkheid is over de gang van zaken rond het handelen en het einde van de arbeidsovereenkomst van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Ref. 33494

Beschikking van 4 mei 2023

in de zaak met zaaknummer 732448 HA RK 23-123

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]
verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek
t e g e n

Stichting Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis

gevestigd te Amsterdam
verweerster
nader te noemen: Atria
gemachtigde: mr. H.A. van Hapert
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Atria genoemd worden.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoekster] heeft op 22 maart 2023 een verzoek gedaan om, indien de arbeidsovereenkomst is beëindigd, ten laste van Atria een contractuele vergoeding dan wel transitievergoeding toe te kennen, evenals een billijke vergoeding. Dit verzoek is geregistreerd bij kanton met zaaknummer 10406530 EA23-283 Atria heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2023. De zaak is gevoegd en dus gelijktijdig behandeld met de zaken tussen partijen met nummers 732447 HA RK 23-122 (v/h: 10355722 EA VERZ 23-179, voorwaardelijk ontbindingsverzoek) en C/13/732489 / HA ZA 23-374 (v/h: 10339600 CV EXPL 23-2327, bodemprocedure). De in die zaken overgelegde stukken worden geacht eveneens in onderhavige procedure te zijn ingebracht en omgekeerd.
[verzoekster] is in persoon verschenen, vergezeld door haar gemachtigde en mr. C.N.M. Lahaije. Voor Atria zijn verschenen mw. [naam 1] , dhr. [naam 2] , mw. [naam 3] en mw. [naam 4] , allen lid van de Raad van Toezicht, vergezeld door de gemachtigde.
Ter zitting is door de kantonrechter geconstateerd, en door partijen bevestigd, dat de kantonrechter niet bevoegd is om van onderhavig geschil kennis te nemen, aangezien het gaat om de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] als statutair directeur van Atria. De zaak, die door de vorige gemachtigde van [verzoekster] aanhangig was gemaakt en bij het team kanton bekend onder zaaknummer 10406530 EA VERZ 23-283, is ter zitting verwezen naar het team handelszaken van de Rechtbank Amsterdam. De mondelinge behandeling is vervolgens voortgezet door de handelsrechter. De eerder bedoelde gevoegde zaken zullen eveneens door de handelskamer van deze rechtbank worden behandeld (de nieuwe zaaknummers zijn respectievelijk: 732447 HA RK 23-122 en C/13/732489 / HA ZA 23-374).
Partijen hebben daarna hun standpunten uitgebreid toegelicht, mede aan de hand van een pleitnota, en vragen beantwoord.
Ten slotte is vonnis in het incident (de provisionele vordering) in de bodemzaak en (tussen-) beschikking in de overige zaken gevraagd en is een datum voor vonnis/beschikking bepaald.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Atria is een stichting met (onder meer) als doel toonaangevend te zijn als landelijk en internationaal opererend kennisinstituut op het gebied van vrouwengeschiedenis en de emancipatie van vrouwen, in al hun diversiteit, en het bewerkstelligen van zowel gelijkwaardige gender- als etnische verhoudingen en het bevorderen van de naleving van internationale verdragen, afspraken en richtlijnen op het gebied van mensenrechten van vrouwen en gelijke behandeling.
1.2.
[verzoekster] is door één van de bestuursleden van Atria benaderd om te solliciteren, hetgeen [verzoekster] heeft gedaan. Daarbij heeft zij een uitgebreid CV meegestuurd. [verzoekster] is vervolgens op 1 oktober 2019 in dienst getreden van Atria als (statutair) directeur bestuurder. Het laatstverdiende salaris bedraagt
€ 10.931,99 bruto per maand, inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering.
1.3.
In artikel 1 van de arbeidsovereenkomst staat:
Van de Algemeen Directeur-Bestuurder wordt verwacht dat zij zich richt naar de binnen de stichting en met de Raad van Toezicht overeengekomen geldende gebruikelijke normen (…)
1.4.
Artikel 10 van de arbeidsovereenkomst bevat de volgende bepaling:
Artikel 10. OpzegtermijnDe tussentijdse opzegtermijn, als bedoeld in artikel 2.5 van de CAO, bedraagt voor Werkgever en Werknemer twee maanden, tenzij op grond van artikel 7:672 van het Burgerlijk Wetboek een langere opzegtermijn in acht dient te worden genomen.Conform de Statuten Stichting Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis, hoofdstuk III, artikel 4 lid 4 heeft de Werkgever te allen tijde het recht de Werknemer te schorsen dan wel te ontslaan. De Werknemer ontvangt in dat geval een vertrekpremie van 2 maandsalarissen onder voorwaarde van het akkoord gaan met beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder juridische procedures tegen de werkgever. Deze vertrekpremie maakt onderdeel uit van de transitievergoeding.
1.5.
In januari/februari 2022 heeft mediation over de verhouding tussen de Raad van Toezicht (verder RvT) van Atria en [verzoekster] plaatsgevonden. Deze is zonder positief resultaat door [verzoekster] beëindigd.
1.6.
De RvT heeft in de periode van december 2021 tot en met maart 2022 diverse meldingen ontvangen over het gedrag van [verzoekster] , waaronder op 20 maart 2022 van de (externe) vertrouwenspersoon van Atria. De directeur emancipatie heeft Atria namens de Minister van OCW op 11 april 2022 bericht dat zij verschillende signalen heeft ontvangen over een verstoord werkklimaat en verdeeldheid binnen de organisatie.
1.7.
Atria heeft vervolgens besloten dat er een (extern) onderzoek moest worden uitgevoerd. [verzoekster] is betrokken bij de zoektocht naar een extern onderzoeksbureau en bij (het opstellen van) de onderzoeksopdracht, waarmee [verzoekster] in april 2022 heeft ingestemd.
1.8.
Na ontvangst van verschillende offertes, welke op 25 mei 2022 zijn besproken in een bijeenkomst van [verzoekster] en de RvT, is gekozen voor bureau Hoffmann.
1.9.
Op 27 mei 2022 heeft [verzoekster] zich telefonisch ziekgemeld.
1.10.
Hoffmann is op 7 juli 2022 gestart met haar onderzoek naar (seksueel) grensoverschrijdend gedrag / intimiderend gedrag van, dan wel het niet integer handelen door [verzoekster] .
1.11.
Per brief van 10 oktober 2022 heeft Hoffmann een vragenlijst aan [verzoekster] voorgelegd. [verzoekster] heeft daar op gereageerd.
1.12.
Op 1 november 2022 is [verzoekster] niet verschenen op het (telefonische) spreekuur van de bedrijfsarts. Op 7 november 2022 is [verzoekster] door Atria gesommeerd om haar re-integratieverplichtingen na te komen en is zij gewaarschuwd dat Atria het loon mag opschorten.
1.13.
Naast het externe onderzoek door Hoffman heeft ook een intern onderzoek door de tijdelijke voorzitter van de RvT mr. drs. [naam 4] (verder [naam 4] ) plaatsgevonden. Dit onderzoek zag op gebeurtenissen rond (mogelijke manipulatie van) het medewerkerstevredenheidsonderzoek (verder: het MTO), fondsenwerving en het CV van [verzoekster] .
1.14.
Hoffmann heeft op 29 november 2022 aan Atria gerapporteerd.
1.15.
Bij brief van 5 december 2022 heeft Atria op de voet van artikel 3:49 BW de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] vernietigd op grond van bedrog, subsidiair dwaling. In de brief stelt Atria het (volgens haar grensoverschrijdende) gedrag van [verzoekster] , het door [verzoekster] wijzigen van de uitkomsten van het MTO, de onjuistheden in het CV van [verzoekster] en het door [verzoekster] niet beschikken over fondsenwervende kwaliteiten, aan de orde.
1.16.
Per brief van 6 december 2022 is [verzoekster] door Atria opgeroepen voor een vergadering van de RvT van 22 december 2022, met op de agenda het (voorwaardelijk) ontslagbesluit van [verzoekster] als statutair directeur.
1.17.
[verzoekster] is door Atria op 13 en 15 december 2022 in de gelegenheid gesteld om het (ongecensureerde) rapport van Hoffmann en het interne rapport van [naam 4] in te komen zien. Zij noch haar advocaat hebben daarvan gebruik gemaakt.
1.18.
[verzoekster] en haar gemachtigde hebben zich op 22 december 2022 ’s ochtends voor de vergadering van de RvT afgemeld en zijn niet verschenen.
1.19.
Tijdens de vergadering van de RvT op 22 december 2022 is het besluit tot voorwaardelijk ontslag van [verzoekster] unaniem genomen. Bij e-mail van 27 december 2022 is het besluit aan [verzoekster] kenbaar gemaakt.
1.20.
Atria heeft bij verzoek van 16 februari 2023 voorwaardelijk, namelijk voor zover de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd op 5 of 22 december 2022, verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden.

Verzoeken

2. [verzoekster] heeft, naast het processuele verzoek (onder I) alle zaken gevoegd te behan-delen, verzocht (onder II) om Atria te veroordelen – indien de arbeidsovereenkomst ten einde is gekomen – haar de overeengekomen vertrekpremie van € 21.863,98 bruto te betalen. Indien de overeengekomen vertrekpremie niet wordt toegewezen dan verzoekt [verzoekster] toewijzing van de transitievergoeding. Die bedraagt, uitgaande van een eind-datum van 1 maart 2023, € 12.462,32 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid. [verzoekster] heeft daarnaast (onder III) verzocht om haar ten laste van Atria een billijke vergoeding toe te kennen van € 200.000,- bruto, dan wel een billijke vergoeding door de rechter te bepalen.
3. Ten aanzien van het verzoek onder II stelt [verzoekster] , dat de voorwaarden die worden gesteld aan de contractuele vergoeding – geen juridische procedures tegen Atria – niet redelijk en billijk zijn. [verzoekster] heeft getracht een regeling te treffen maar Atria stelt zich niet welwillend op voor een regeling.
4. Met betrekking tot het verzoek onder III heeft [verzoekster] aangevoerd dat als de buiten-gerechtelijke vernietiging geen stand houdt of vast komt te staan dat het ontslagbesluit onterecht is genomen (zonder gegronde reden of in strijd met het ontslagverbod) zij aanspraak maakt op een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a/b BW, danwel is de billijke vergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:682 lid 3 BW vanwege ernstig verwijtbaar handelen van Atria, gelegen in onder meer pestgedrag door de RvT, het delen van het geheime adres van [verzoekster] met haar ex-man en het lekken van het onderzoek van Hoffmann aan de Volkskant. Ook bij een ontbinding is de billijke vergoeding verschuldigd omdat die ontbinding dan het gevolg is van voornoemd ernstig verwijtbare handelen van Atria.

Verweer

5. Atria voert verweer dat strekt tot afwijzing van de verzoeken, dan wel bij toewijzing van enige vergoeding te bepalen dat die sowieso pas eerst opeisbaar zou worden, nadat een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een in de bodemprocedure onherroepelijk zou komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet reeds is geëindigd.
6. Atria voert verder tegen het verzoek sub II aan dat de arbeidsovereenkomst buiten-gerechtelijk is vernietigd en dus niet is beëindigd door Atria. Daarbij is de voorwaarde gesteld in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] (akkoord gaan met beëindiging zonder juridische procedures tegen de werkgever) niet vervuld en dus heeft [verzoekster] geen recht op de vertrekpremie. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 of 2 BW, nu Atria de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd en deze evenmin is ontbonden. Atria beroept zich immers op vernietiging van de arbeidsovereenkomst. Daarbij komt dat geen strijd is met het opzegverbod omdat de subsidiaire route (de opzegging van 22 december 2022) geen verband houdt met ziekte of een opzegverbod. Niet valt in te zien waarom bestuurders bij opzegbescherming in een sterkere positie moeten worden gebracht dan een zieke werknemer.
7. Atria voert met verder (m.b.t. sub III) aan dat aan [verzoekster] ook geen billijke vergoeding toekomt, omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zijdens Atria. Er is juist sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] , waarbij Atria de verwijten die [verzoekster] haar maakt betwist. De hoogte van de gevraagde billijke vergoeding is ook absurd, mede gelet op de New Hairstyle-criteria. [verzoekster] kan snel ander werk vinden; zij heeft al jaren een actieve eigen onderneming.

Beoordeling

8. Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoekster] de overeengekomen vertrekpremie, dan wel een transitievergoeding, en/of een billijke vergoeding moet worden toegekend. Tussen partijen wordt nog (uitgebreid) geprocedeerde over de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst van 5 december 2022 en de opzegging van 22 december 2022. Daarnaast loopt ook nog een voorwaardelijk ontbindingsverzoek. Dat levert de situatie op dat er diverse scenario’s zijn waarvoor [verzoekster] een billijke vergoeding (en vertrekpremie dan wel de transitievergoeding) kan verzoeken, hetgeen zij ook doet in het verzoekschrift. Het gaat in de kern om de volgende scenario’s.
9. [verzoekster] heeft bij verzoekschrift van 22 maart 2023 primair verzocht een billijke vergoeding aan haar toe te kennen op grond van artikel 7:681 BW, voor het geval de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 5 december 2022 dan wel 22 december 2022 in strijd is met artikel 7:671 BW of is opgezegd in strijd met een opzegverbod, in dit geval het opzegverbod tijdens ziekte.
10. Subsidiair, als vast komt te staan dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd als gevolg van het ontslagbesluit van 22 december 2022, baseert [verzoekster] haar verzoek om toekenning van een billijke vergoeding op artikel 7:682 lid 3 BW. In sub b van lid 3 van dat artikel staat dat een billijke vergoeding kan worden toegekend aan een bestuurder (7:671 lid 1 sub e BW) indien de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Atria (sub b van lid 3).
11. Meer subsidiair voert [verzoekster] aan dat indien de arbeidsovereenkomst (vervolgens, voorwaardelijk) wordt ontbonden, de billijke vergoeding verschuldigd is op grond van artikel 7:671b BW.
12. Alvorens deze verzoeken inhoudelijk kunnen worden beoordeeld is van belang dat tussen partijen vaststaat of, en zo ja wanneer en op welke wijze de arbeidsovereenkomst is geëindigd of wordt beëindigd. Dat is immers onder andere van belang voor de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een billijke vergoeding, onder meer nu voor die beoordeling op grond van 7:681 BW geldt dat indien sprake is van een ontslag in strijd met artikel 7:671 BW of een opzegverbod niet afzonderlijk behoeft te worden getoetst of daarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Atria, terwijl dat bij een beoordeling op grond van artikel 7:682 lid 3 sub b BW en artikel 7:671b lid 9 BW wel aan de orde is. In dat kader is mede van belang of de door Atria aan [verzoekster] gemaakte verwijten (ten zien van haar CV en het MTO) juist zijn.
13. In de bodemprocedure, bekend onder zaaknummer C/13/732489 / HA ZA 23-374, liggen de buitengerechtelijke vernietiging van 5 december 2022 en het ontslagbesluit van 22 december 2022 voor. Zoals uit het voorgaande blijkt is de uitkomst van die zaak relevant voor de beoordeling in onderhavig geschil. Gelet op de zorgvuldigheid acht de rechtbank het wenselijk dat op onderhavig verzoek zoveel mogelijk gelijktijdig met die zaak zal worden beslist.
14. Gesteld noch gebleken is dat onderhavig verzoek zodanig spoedeisend is dat het afwachten van het verloop van die procedure een onredelijke vertraging in de behandeling en beslissing oplevert. De rechtbank zal onderhavige zaak derhalve aanhouden en met de bodemzaak gelijk laten lopen totdat meer duidelijkheid is over de gang van zaken rond het handelen en het einde van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] .

BESLISSING

De rechtbank:
houdt de beslissing in onderhavige procedure voor onbepaalde tijd aan
Deze beschikking is gegeven door mr. M.V. Ulrici, bijgestaan door mr. J. Higler-Huisman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023