ECLI:NL:RBAMS:2023:2926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
10284684 / CV EXPL 23-880
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van facturen en klachtplicht in het verbintenissenrecht

In deze zaak vordert de eiser, een vleesleverancier, betaling van openstaande facturen door de gedaagde, een slagerij. De slagerij weigert betaling met het argument dat er schapenvlees in plaats van lamsvlees is geleverd. De kantonrechter oordeelt dat de slagerij haar klachtplicht heeft geschonden door te laat te klagen over de geleverde producten. De kantonrechter wijst de vorderingen van de slagerij af en veroordeelt haar tot betaling van het openstaande bedrag van € 5.181,87, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat de slagerij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de geleverde producten niet aan de overeenkomst voldeden. De eiser heeft recht op betaling van de openstaande facturen, en de slagerij kan zich niet beroepen op een mondelinge regeling die volgens de kantonrechter niet voldoende is aangetoond. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige klachten in het verbintenissenrecht en de gevolgen van het niet naleven van de klachtplicht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 10284684 / CV EXPL 23-880
Vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van:
[eiser],
h.o.d.n.
[handelsnaam]
wonende te [woonplaats] ,
eiser en hierna: [handelsnaam] ,
gemachtigde: Injura Assist V.O.F.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
MEDINA-AL-HALAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde en hierna: Medina,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Waar deze zaak over gaat
De slager Medina weigert om de facturen van zijn vleesleverancier [handelsnaam] te voldoen, omdat er schapenvlees in plaats van lamsvlees zou zijn geleverd. Medina wil een reeks aan facturen gecorrigeerd hebben en vordert daarom op haar beurt geld terug. Daarnaast beroept Medina zich op een mondelinge afspraak waarmee voor een aantal facturen al een oplossing zou zijn bereikt. De kantonrechter gaat daarin niet mee en Medina moet alsnog de facturen van [handelsnaam] voldoen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 december 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord met een eis in reconventie en producties,
- het tussenvonnis van 3 februari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald, en waarin tot aan de mondelinge behandeling [handelsnaam] de gelegenheid is gegeven voor een conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Op 25 april 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad. De griffier heeft daarvan zittingsaantekeningen gemaakt die behoren tot het procesdossier.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Medina is een slager die in 2021 en 2022 lamsvlees en geitenvlees inkocht bij de groothandel in vlees [handelsnaam] .
2.2.
[handelsnaam] heeft onder andere het volgende aan Medina gefactureerd:
Datum
Factuurnummer
Bedrag (incl. btw)
12 april 2022
[fact.nr. 1]
€ 5.835,95
26 april 2022
[fact.nr. 2]
€ 5.655,73
3 mei 2022
[fact.nr. 3]
€ 2.690,29
Totaal
€ 14.181,97
2.3.
Op 4 augustus, 17 augustus en 11 september 2022 heeft Medina een bedrag van € 3.000,= en dus in totaal € 9.000,= overgemaakt naar [handelsnaam] .
2.4.
Daarmee heeft Medina tot op heden € 5.181,87 onbetaald gelaten.

3.Het geschil

de vorderingen van [handelsnaam] op Medina
3.1.
[handelsnaam] vordert betaling van € 5.181,87 met rente, buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten. [handelsnaam] heeft de rente over de periode tot aan de dagvaarding al berekend op € 431,28 en de buitengerechtelijke kosten begroot op € 634,10. Daarnaast vordert [handelsnaam] dat een veroordeling van Medina uitvoerbaar bij voorraad zal zijn. Dat betekent dat [handelsnaam] het bedrag na het vonnis bij Medina mag incasseren, ook al gaat Medina in hoger beroep.
3.2.
Medina is het daarmee niet eens en concludeert tot afwijzing van deze vordering met een veroordeling van [handelsnaam] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
de (tegen)vorderingen van Medina op [handelsnaam]
3.3.
Medina vordert betaling van € 10.669,74 en dat een veroordeling van [handelsnaam] uitvoerbaar bij voorraad zal zijn. Daarnaast vordert Medina dat [handelsnaam] wordt veroordeeld in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
[handelsnaam] heeft geen schriftelijk verweer gevoerd tegen de tegenvordering, maar heeft op de zitting haar standpunten mondeling toegelicht. Volgens [handelsnaam] moet de vordering van Medina worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter ziet aanleiding om de vorderingen over en weer hierna samen te behandelen.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [handelsnaam] vleeswaren aan Medina heeft geleverd op basis van losse bestellingen. Volgens Medina was het lamsvlees eigenlijk schapenvlees, omdat het te groot en te donker van kleur was. Schapenvlees is goedkoper dan lamsvlees. Medina wil daarom dat op vijftien facturen van [handelsnaam] uit de periode februari tot en met mei 2022 de prijs voor het vlees wordt verminderd. Dat betekent volgens Medina een correctie van € 10.669,74, wat zij terugvordert van [handelsnaam] .
4.3.
Daarnaast heeft Medina in haar conclusie van antwoord geschreven dat zij in plaats van lamsvlees soms vettig geitenvlees ontving. Tegelijkertijd blijkt uit de facturen en uit de overgelegde whatsappberichten dat Medina geitenvlees bestelde bij [handelsnaam] . In hoeverre dan te veel geitenvlees en te weinig lamsvlees zou zijn geleverd, is niet inzichtelijk gemaakt. Ook het prijsverschil met geitenvlees is verder niet aan de orde gekomen. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat het Medina niet te doen is om het geitenvlees, maar alleen om de vraag of de geleverde lammeren te oud en dus schapen waren.
4.4.
Juridisch beroept Medina zich op een prijsvermindering op basis van de artikelen 6:265 en 6:270 BW. Daaruit volgt dat als [handelsnaam] is tekortgeschoten, de prijs evenredig kan worden verminderd voor zover dat is gerechtvaardigd. Dit valt dan onder de juridische term partiële ontbinding. [handelsnaam] is het daarmee niet eens en voert het verweer dat Medina te laat heeft geklaagd om voor vijftien facturen nu nog een correctie te vragen. Daarmee doet [handelsnaam] een beroep op de klachtplicht uit de artikelen 6:89 BW en 7:23 BW.
4.5.
De klachtplicht beschermt [handelsnaam] tegen te late en daardoor moeilijk te betwisten klachten. Het betekent dat [handelsnaam] erop mag rekenen dat Medina tijdig onderzoekt of het geleverde vlees klopt met de bestelling en dat Medina eventuele klachten binnen bekwame tijd meedeelt. Wat precies binnen bekwame tijd is, hangt af van alle relevante omstandigheden. In dit geval gaat het om vleeswaren die ’s morgens worden geleverd en nog dezelfde dag geportioneerd in de toonbank van de slagerij liggen. Medina heeft het vlees steeds geaccepteerd en behouden, waarna ze (in enkele gevallen) achteraf klachten heeft over de grootte en de kleur van het vlees. Dat zijn zichtbare kenmerken waarover gemakkelijk bij of kort na de levering kan worden geklaagd, zodat [handelsnaam] daar op dat moment een mouw aan had kunnen passen door bijvoorbeeld het vlees terug te nemen of een korting te rekenen. Doordat Medina hierover pas achteraf heeft geklaagd, kan [handelsnaam] zich niet goed meer tegen deze klachten verweren. De klachtplicht biedt [handelsnaam] bescherming voor die situatie. Het maakt hierbij niet uit wie vanuit Medina het vlees aannam, omdat de keuze daarvoor in de risicosfeer van Medina ligt. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat Medina hier te laat heeft geklaagd over de grootte en de kleur van het vlees. Daarom wordt haar beroep op een prijsvermindering afgewezen.
4.6.
Ook wanneer er vanuit zou moeten worden gegaan dat tijdig is geklaagd, wordt het beroep op een prijsvermindering afgewezen. Het is de kantonrechter onvoldoende gebleken dat [handelsnaam] schapenvlees in plaats van lamsvlees heeft geleverd. De foto’s die Medina heeft overgelegd, laten dit onvoldoende zien. Dit geldt nog los van vraag of op de foto’s wel het vlees van [handelsnaam] is te zien. Op de zitting heeft [handelsnaam] toegelicht dat lamsvlees een seizoensproduct is. Lammeren worden jaarlijks in maart en april geboren. In eerste instantie zijn de pasgeborenen nog te jong om te worden geslacht. Dan worden oudere (grotere) lammeren geslacht. Dit vlees wordt nog steeds als lamsvlees verkocht, totdat het dier twee jaar oud is. Pas dan wordt het een schaap genoemd. Dit verklaart waardoor de vleeswaren niet het hele jaar van dezelfde grootte zijn. Dat [handelsnaam] in april en mei mogelijk grotere lammeren heeft geleverd betekent nog niet dat zij is tekortgeschoten door schapenvlees in plaats van lamsvlees te leveren. Ook daarom faalt Medina’s beroep op een prijsvermindering.
4.7.
Tot slot heeft Medina nog aangevoerd dat zij met [handelsnaam] een regeling heeft getroffen voor de openstaande facturen onder 2.2. Volgens Medina zou [handelsnaam] genoegen nemen met € 9.000,= in drie termijnen en Medina heeft zich daaraan gehouden door dat te betalen. Het bijt elkaar dat Medina ten aanzien van dezelfde facturen enerzijds een prijsvermindering verlangt en anderzijds stelt dat tegen finale kwijting een regeling is getroffen. Daar komt bij dat [handelsnaam] betwist dat zij een regeling heeft aanvaard, zoals voor de totstandkoming van een regeling is vereist volgens artikel 6:217 lid 1 BW. Volgens Medina is de aanvaarding mondeling in het bijzijn van een getuige gedaan, die schriftelijk heeft verklaard dat [handelsnaam] in dat gesprek ‘protesteerde maar uiteindelijk aangaf dat het niet anders was’. Voor deze getuigenverklaring geldt dat voor de kantonrechter onbekend is wat de relatie van de getuige tot partijen is, zodat niet zonder meer van de betrouwbaarheid van de verklaring kan worden uitgegaan. Daar komt bij dat uit de verklaring niet klip en klaar blijkt dat [handelsnaam] met een regeling heeft ingestemd. Duidelijk is wel dat er een verhit gesprek heeft plaatsgevonden, zoals [eiser] ook heeft erkend, maar daarmee heeft [handelsnaam] zijn recht op betaling nog niet prijsgegeven.
4.8.
Medina heeft nog aangevoerd dat [handelsnaam] stilzwijgend een regeling heeft aanvaard door niet te protesteren, maar ook dat is niet gebleken. [handelsnaam] heeft juist incassohandelingen verricht toen haar eenmaal duidelijk was dat Medina weigerde de facturen volledig te voldoen.
4.9.
Kortom, het verweer van Medina slaagt niet. Medina is het openstaande bedrag van € 5.181,87 aan [handelsnaam] verschuldigd en zal tot betaling worden veroordeeld.
4.10.
[handelsnaam] vordert daarover wettelijke rente, waarbij zij in het lichaam van de dagvaarding doelt op de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW. Partijen handelden op zakelijke basis waardoor de handelsrente toewijsbaar is. Niet is gebleken dat partijen een fatale betaaltermijn hebben afgesproken, waardoor de wettelijke handelsrente is gaan lopen vanaf dertig dagen na ontvangst van de factuur. Dat volgt uit artikel 6:119a lid 2 onder a BW. Uit de stukken blijkt dat het incassobureau van [handelsnaam] de juiste aanvangsdata voor de handelsrente in acht heeft genomen en dat zij rekening hield met de betalingen van Medina van in totaal € 9.000,=. Daarom zal de gevorderde handelsrente die tot aan de dagvaarding is berekend op € 431,28 worden toegewezen, samen met de nog verschuldigde rente vanaf de dagvaarding.
4.11.
[handelsnaam] maakt daarnaast aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [handelsnaam] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht onder verwijzing naar aanmaningsbrieven. Het gevorderde bedrag van € 634,10 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.12.
Medina zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [handelsnaam] tot op heden begroot op:
- explootkosten € 103,33
- griffierecht € 244,=
- salaris gemachtigde € 660,= (2 punten x tarief € 330,=)
Totaal € 1.007,33
4.13.
De nakosten in conventie zullen worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
4.14.
De proceskosten en nakosten in reconventie worden begroot op nihil en daarom afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
op de vorderingen van [handelsnaam] op Medina
5.1.
veroordeelt Medina tot betaling van € 5.181,87, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW van € 431,28 over de periode tot aan de dagvaarding en nog te berekenen vanaf 29 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Medina in de proceskosten, aan de zijde van [handelsnaam] tot op heden begroot op € 1.007,33,
5.3.
veroordeelt Medina tot betaling van € 634,10 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt Medina om aan [handelsnaam] de kosten te betalen die ze na dit vonnis nog moet maken, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Medina niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
op de vorderingen van Medina op [handelsnaam]
5.7.
wijst de vorderingen af.
Aldus gewezen door mr. M. Wouters, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2023.
De griffier De kantonrechter