In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van verzoeker, die onterecht in Nederland was vrijheidsbenomen in het kader van een overleveringsprocedure. Verzoeker, geboren in Marokko, had op 8 april 2022 een verzoek ingediend voor schadevergoeding wegens de vrijheidsbeneming die volgde op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 26 november 2021 was uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten. Verzoeker werd op 29 november 2021 aangehouden en verbleef 31 dagen in detentie, totdat de officier van justitie op 4 februari 2022 de vordering tot overlevering introk, wat leidde tot de beëindiging van de detentie.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel er strikt genomen geen sprake was van een weigering van de overlevering, de omstandigheden van de zaak rechtvaardigden dat verzoeker een schadevergoeding werd toegekend. De rechtbank concludeerde dat de detentie van verzoeker onterecht was, aangezien de vordering tot overlevering was ingetrokken. De officier van justitie had aangegeven dat het verzoek tot schadevergoeding kon worden toegewezen, en de rechtbank volgde dit standpunt. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 3.100,- voor de ondergane vrijheidsbeneming en € 340,- voor de kosten van rechtsbijstand, totaal € 3.440,-.
De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffier. Verzoeker heeft het recht om binnen een maand na betekening van deze beschikking hoger beroep in te stellen.