ECLI:NL:RBAMS:2023:2891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
13/752109-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot opgeëiste persoon met Poolse nationaliteit

Op 4 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, rechtmatig in Nederland verblijft en dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan. De rechtbank heeft de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek overschreden, maar dit ontslaat haar niet van de verplichting om te beslissen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht niet verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft tevens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straffen bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752109-18
RK nummer: 19/2840
Datum uitspraak: 4 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 3 mei 2019 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juli 2018 door
the Regional Court Poznańte Poznań (Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 24 oktober 2019
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 24 oktober 2019. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.M. Asbroek, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat in Den Haag en door een tolk in de Poolse taal. De behandeling van de zaak is voor onbepaalde tijd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De zitting van 20 april 2023
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 20 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat in Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
een aggregate sentencevan
the District Court Poznań – Stare Miastoin Poznań van 29 september 2016 (referentie: VIII K 235/16), gehandhaafd bij
the judgementvan
the Regional Court in Poznańvan 11 januari 2017 (referentie: IV Ka 1064/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
A.
een aggregate sentencevan 11 maanden vrijheidsstraf;
B.
een aggregate sentencevan 2 jaar en 2 maanden vrijheidsstraf,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Volgens het EAB resteert van de onder A vermelde vrijheidsstraf nog een straf van 1 maand en 26 dagen en moet de opgeëiste persoon de onder B genoemde vrijheidsstraf nog geheel ondergaan.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis ten grondslag, waarin vier eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd na een onderzoek in feite en in rechte, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Het verzamelvonnis in eerste aanleg van 29 september 2016
Uit het EAB volgt dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij dit proces maar dat de in artikel 12, sub b, OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom op dit vonnis niet van toepassing.
Het verzamelvonnis in hoger beroep van 11 januari 2017
Voor zover dit vonnis onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, overweegt de rechtbank dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij dit proces en zich geen van de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 12 onder a tot en met d, OLW heeft voorgedaan. De rechtbank ziet echter reden om af te zien van weigering van de overlevering, nu de opgeëiste persoon een advocaat heeft gemachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen en een oproep voor de zitting naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres voor betekening van stukken (te weten het adres van zijn advocaat) is verstuurd. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het eventuele toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.
Onderliggende vonnissenaggregate sentenceonder A
Blijkens de aanvullende informatie van 7 december 2019 ziet de
aggregate sentenceonder A op twee onderliggende vonnissen, te weten het vonnis van de Poznań District Court – Stare Miasto van 19 november 2008 met kenmerk VIII K 1986/08 en het vonnis van de Poznań District Court – Stare Miasto van 8 april 2011 met kenmerk VIII K 142/11. Voor zover de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW op deze vonnissen van toepassing is en geen van de in onderdelen a-d bedoelde omstandigheden zich voordoet, heeft de opgeëiste persoon op de zitting te kennen gegeven dat hij afstand doet van het recht zich te beroepen op schending van zijn verdedigingsrechten ten aanzien van deze processen. Dit leidt tot het oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg kan staan.
Onderliggende vonnissenaggregate sentenceonder B
Blijkens de aanvullende informatie van 7 december 2019 ziet de aggregate sentence onder B op twee onderliggende vonnissen, te weten het vonnis van de Poznań District Court – Stare Miasto van 27 maart 2012 met kenmerk VIII K 1774/11 en het vonnis van de Poznań District Court – Stare Miasto van 11 oktober 2012 met kenmerk VIII K 938/12. Uit het dossier volgt dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij deze processen en dat zich geen van de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d, OLW heeft voorgedaan. Uit het dossier volgt dat de opgeëiste persoon in beide processen tijdens zijn verhoor als verdachte schuld heeft bekend en een straf is overeengekomen met de officier van justitie en dat hij in beide procedures een adresinstructie heeft gekregen. De oproep voor de zittingen in beide processen is vervolgens verstuurd naar het door hem opgegeven adres. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van beide processen en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom ten aanzien van deze beide onderliggende vonnissen af van toepassing van de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aanaggregate sentenceA:
I. overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
II. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van de feiten die ten grondslag liggen aanaggregate sentenceB:
III. - diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
- opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
IV. opzetheling;
V. opzetheling.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 22 juli 2019 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen. Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.
Op verzoek van de raadsvrouw heeft de officier van justitie medegedeeld dat de opgeëiste persoon op basis van een eerder door de Poolse autoriteiten uitgevaardigd EAB (met parketnummer 13/751792-15) 56 dagen in overleveringsdetentie heeft gezeten. De rechtbank heeft de overlevering voor genoemd EAB, dat ziet op dezelfde feiten die ten grondslag liggen aan de
aggregate sentenceonder B destijds geweigerd en de verdediging heeft geen schadevergoeding gevorderd voor deze in overleveringsdetentie doorgebrachte dagen. Ter zitting heeft de officier van justitie toegezegd dat deze dagen in mindering zullen worden gebracht op de vrijheidsstraffen waarvan thans de tenuitvoerlegging in Nederland wordt bevolen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311, 350 en 416 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet, 8 en 176 Wegenverkeerswet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court Poznańte Poznań, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en B. Yesilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.