ECLI:NL:RBAMS:2023:2876

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
727577 HAZA 23-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse opzegging van een rechtsbijstandverzekering en proportionaliteitseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.D. Poot, en de naamloze vennootschap DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. W.A.M. Rupert. De eiser had een particuliere rechtsbijstandverzekering afgesloten bij DAS, die op 10 februari 2009 in werking trad. Na een aantal schademeldingen heeft DAS de verzekering opgezegd per 10 februari 2022, met een beroep op artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden, omdat het aantal schademeldingen als onaanvaardbaar hoog werd beschouwd. De eiser vorderde in deze procedure dat de rechtbank zou verklaren dat de opzegging niet rechtsgeldig was en dat de verzekering moest worden voortgezet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opzegging van de verzekering door DAS gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat DAS voldoende redenen had om de verzekering tussentijds te beëindigen, gezien het aantal schademeldingen dat de eiser had gedaan en de daarmee gepaard gaande kosten. De rechtbank heeft de proportionaliteit van de opzegging getoetst aan de eisen van het Burgerlijk Wetboek en concludeerde dat de opzegging aan deze eisen voldeed. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank benadrukte dat de verzekeraar terughoudend moet zijn in het hanteren van de bevoegdheid tot tussentijdse opzegging en dat de omstandigheden ernstig genoeg moeten zijn om opzegging te rechtvaardigen. In dit geval was er sprake van een bovengemiddeld aantal schademeldingen, wat de beslissing van DAS om de verzekering te beëindigen onderbouwde. De rechtbank concludeerde dat de opzegging niet lichtzinnig was en dat de nodige zorgvuldigheid was betracht.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/727577 / HA ZA 23-12
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.D. Poot te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: DAS,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 18 maart 2022 met bewijsstukken (de zaak stond destijds bekend onder zaak/rolnummer 715521 / HAZA 22-256);
- ambtshalve doorhaling van de zaak 715521 / HAZA 22-256;
- opnieuw opbrengen van de zaak, waarbij de zaak het nieuwe zaak/rolnummer 727577 / HA ZA 23-12 kreeg toebedeeld;
- de conclusie van antwoord met bewijsstukken,
- het tussenvonnis van 1 februari 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 februari 2023 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met DAS, via de verzekeringstussenpersoon Gouda & Bredius Assuradeuren (hierna: de tussenpersoon), een particuliere rechtsbijstandverzekering (hierna: de rechtsbijstandverzekering) afgesloten die is ingegaan op 10 februari 2009. Meeverzekerd zijn geschillen rond verhuur van onroerend goed.
Het door [eiser] in het geding gebrachte polisblad vermeldt, voor zover hier relevant:
“Ingangsdatum: 10 februari 2009
Wijzigingsdatum: 29 januari 2019
Hoofdvervaldatum: 10 februari 2020
Contractsvervaldatum: 1 februari 2024
Algemene voorwaarden: 01-2016 Rechtsbijstandverzekeringen DAS
Voorwaarden: Particulieren, 12114 (01-2016)
Clausule(s) G62 onroerende zaken […]”
2.2.
Een brief van de tussenpersoon, namens DAS, aan [eiser] , gedateerd
12 juli 2021 luidt, voor zover hier relevant als volgt:
“U hebt een rechtsbijstandverzekering bij DAS. Inmiddels hebt u al een aantal keer een verzoek om rechtsbijstand gedaan. U hebt een aantal keer pech gehad en dat is heel vervelend.
DAS wil u ook graag helpen en we benadrukken dat er op dit moment niets verandert aan uw verzekering. Toch willen wij u met deze brief erop wijzen dat een hoog aantal verzoeken om rechtsbijstand in de toekomst gevolgen kan hebben voor uw verzekering.
Hieronder leggen wij dit verder uit.
Kosten en premie
De kosten die DAS maakt als zij juridische hulp geeft, worden betaald uit de premies. Worden er veel kosten gemaakt? Dan moeten de premies omhoog. Maar DAS houdt de premies graag voor iedereen betaalbaar. U wilt immers zelf ook niet te veel betalen voor uw verzekering. Daarom kijkt DAS goed naar hoe vaak iemand om juridische hulp vraagt.
Boven het gemiddelde
Gemiddeld vragen klanten van DAS ongeveer eens in de zes jaar om juridische hulp. U hebt vaker een beroep op uw rechtsbijstandverzekering gedaan. Natuurlijk hoeft dit niet direct verontrustend te zijn. Misschien was uw behoefte aan juridische hulp door omstandigheden tijdelijk even hoog. De vraag naar hulp zal dan de komende tijd vanzelf weer afnemen.
Wat betekent dit voor uw verzekering?
Op dit moment verandert er niets aan uw verzekering. Alleen als u DAS veel vaker dan gemiddeld om juridische hulp blijft vragen, kunnen wij uw verzekering aanpassen. Bijvoorbeeld door bepaalde soorten zaken uit te sluiten. Dat wil zeggen dat u in die gevallen geen juridische hulp meer krijgt. Is dat geen optie? En wordt het risico uiteindelijk echt te groot? Dan mogen wij volgens de polisvoorwaarden uw verzekering beëindigen. Natuurlijk doen wij dit liever niet.
Wij houden u graag als klant. Daarom sturen wij u nu deze brief. […]”
2.3.
Bij brief van 4 oktober 2021 van de tussenpersoon, namens DAS, aan [eiser] heeft DAS de rechtsbijstandverzekering opgezegd per 10 februari 2022 op grond van artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden 01-2016. Deze brief luidt, voor zover hier relevant:
“U hebt sinds 10 februari 2009 een rechtsbijstandverzekering bij DAS. In de afgelopen 5 jaar heeft u al een aantal keer hulp gevraagd via deze verzekering.
Op 12 juli 2021 hebben wij u een brief gestuurd over het hoge aantal schademeldingen op uw verzekering. Daarin hebben we u gewaarschuwd om niet meer zo vaak om hulp te vragen aan DAS. Ook hebben wij u in deze brief laten weten dat wij uw verzekering kunnen aanpassen of beëindigen als het aantal meldingen te hoog blijft.
Helaas heeft deze brief niet geholpen het aantal meldingen omlaag te brengen. Na 12 juli 2021 heeft u DAS weer 2 keer om rechtshulp gevraagd. In deze brief leest u wat dit voor u betekent.
Uw rechtsbijstandverzekering stopt
Wij bekijken steeds of mensen niet veel vaker hulp aan DAS vragen dan gemiddeld. Zo kan DAS al onze klanten blijven helpen, terwijl de premie voor iedereen beta1baar blijft. U hebt veel vaker hulp gevraagd dan anderen, ook nadat we u gewaarschuwd hebben om dat minder vaak te doen. Daarom hebben wij nu besloten uw verzekering te stoppen. Dit besluit nemen wij volgens artikel 11 lid 5 in de voorwaarden waarin is bepaald dat de verzekering kan worden opgezegd. In dat artikel is bepaald dat wij uw verzekering kunnen beëindigen als wij vinden dat het risico onaanvaard hoog of groot is.
Wanneer stopt uw verzekering?
Uw verzekering stopt op 10 februari 2022. Zijn er zaken die op deze datum nog lopen? Dan blijft DAS die natuurlijk voor u behandelen.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat de rechtsbijstandverzekering door DAS niet rechtsgeldig is opgezegd;
II. DAS te veroordelen tot continuering van de gesloten rechtsbijstandverzekering op basis van de voorheen geldende polisvoorwaarden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat DAS in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
III. DAS te veroordelen tot betaling van de (volledige) proceskosten, met inbegrip van de nakosten.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe - kort samengevat - dat DAS de rechtsbijstandverzekering ten onrechte en niet rechtsgeldig heeft opgezegd.
3.3.
DAS voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of DAS de rechtsbijstandverzekering rechtsgeldig tussentijds heeft mogen beëindigen en vervolgens over de vraag of deze opzegging voldoet aan de proportionaliteitseis zoals neergelegd in artikel 7:940 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De toepasselijke polisvoorwaarden
4.2.
Om deze vragen te kunnen beantwoorden is allereerst van belang welke polisvoorwaarden op de rechtsbijstandverzekering van toepassing waren op 4 oktober 2021, het moment van inroepen van de beëindiging door DAS.
4.2.1.
De rechtbank constateert dat [eiser] met de wijze waarop hij de dagvaarding heeft ingestoken het standpunt heeft ingenomen dat op de rechtsbijstandverzekering de polisvoorwaarden 01-2016 van toepassing zijn. Bij dagvaarding schrijft hij in randnummer 1
“ Op de overeenkomst zijn polisvoorwaarden van toepassing, welke zijn toegevoegd als productie 1”(waarop als productie 1 zijn overgelegd de polisvoorwaarden 01-2016) en onder randnummer 5
“Dit op basis van art. 11 lid 5 van de toepasselijke polisvoorwaarden”en onder 12 “
Conform artikel 11 van de toepasselijke polisvoorwaarden geldt als hoofdregel (….)”en
“als afwijking van de hoofdregel kan DAS de verzekering tussentijds opzeggen als zij vindt dat het risico bij continuering in redelijkheid onaanvaardbaar hoog of groot is (art. 11 lid 5 polisvoorwaarden)”.Naast de polisvoorwaarden versie 01-2016 legt hij bovendien over het polisblad van zijn rechtsbijstandverzekering, waarin wordt verwezen naar de polisvoorwaarden 01-2016. Hij grondt zijn vordering vervolgens erop dat DAS niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden dan wel aan het bepaalde in artikel 7:940 lid 3 BW. Van deze stellingen, waaruit een erkenning van de toepasselijke polisvoorwaarden 01-2016 volgt, kan [eiser] niet meer met succes terugkomen door ineens, voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling, te stellen dat op zijn verzekering de polisvoorwaarden uit 2012 van toepassing zijn gebleven omdat DAS kennelijk niet meer kan achterhalen of in 2014 een wijzigingsbrief aan hem is verzonden waarin wordt gewezen op de per 2014 nieuwe opzeggingsmogelijkheid voor DAS wegens een verhoogd risico. Daarbij komt dat hij ook niet eerder buiten rechte heeft geprotesteerd tegen de toepasselijkheid van deze polisvoorwaarden. Daarnaast is relevant dat [eiser] wel erkent de wijzigingsbrief 2016 te hebben ontvangen, wat er al aan in de weg staat dat de voorwaarden uit 2012 op de overeenkomst van toepassing zouden zijn gebleven. Dat in deze wijzigingsbrief 2016 niet wordt geattendeerd op een nieuwe opzeggingsgrond voor DAS maakt dit niet anders, aangezien al in 2014 de nieuwe beëindigingsgrond wegens een verhoogd risico aan de polis was toegevoegd zodat het in 2016 niet meer nodig was om daar (nogmaals) op te wijzen.
4.2.2.
In het hierna volgende gaat de rechtbank dan ook ervan uit dat op de rechtsbijstandverzekering van toepassing zijn de polisvoorwaarden (01-2016). Deze worden hierna aangeduid als de polisvoorwaarden.
Opzegging gerechtvaardigd?
4.3.
[eiser] betwist dat aan de opzeggingsmogelijkheid van artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden is voldaan en/of vervolgens aan de proportionaliteitseis.
Volgens DAS is wel voldaan aan de situatie zoals genoemd in artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden waarmee de opzegging polisconform was en kon van haar niet worden gevergd dat zij de verzekering zou continueren.
4.4.
In artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden is een tussentijdse beëindigingsmogelijkheid van de verzekering voor DAS opgenomen waarop DAS zich beroept. Dit artikel luidt als volgt:
“DAS mag de verzekering opzeggen, als wij vinden dat het risico voor ons in redelijkheid onaanvaardbaar hoog of groot is. Het aantal conflicten dat u hebt gemeld kan hierbij een rol spelen. Voordat wij uw verzekering stopzetten zullen wij, als dat mogelijk is, samen met u zoeken naar een andere oplossing en met u afspraken maken voor de toekomst. Lukt dit niet of leidt dit niet tot verbetering dan zullen wij de verzekering stopzetten. U krijgt dan van DAS een brief waarin staat op welke dag uw verzekering eindigt.”
Nu de verzekeringsovereenkomst is gesloten tussen een verzekeraar en een consument, dient artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden ambtshalve te worden getoetst aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht. Artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden is door de rechtbank getoetst en niet oneerlijk bevonden.
4.5.
Uit artikel 7:940 lid 3 BW volgt dat een verzekeraar slechts tussentijds kan opzeggen op de in de overeenkomst vermelde gronden die van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de verzekeraar terughoudend dient te zijn in het hanteren van zijn bevoegdheid tot tussentijdse opzegging. De verzekeraar die tussentijds wil opzeggen zal dan ook (intern) zorgvuldig moeten overwegen of de omstandigheden ernstig genoeg zijn om opzegging te rechtvaardigen en moeten nagaan of in redelijkheid geen minder ingrijpende maatregel (als een waarschuwing of een verhoging van het eigen risico) kan worden gevonden die evenzeer recht doet aan de belangen van beide partijen.
4.6.
Partijen verschillen van mening over het aantal door [eiser] tijdens de looptijd van zijn rechtsbijstandverzekering gemelde zaken en tot welke door DAS gemaakte (externe) kosten dit heeft geleid. Volgens DAS heeft [eiser] in de periode van
2 december 2017 tot en met 13 juni 2021 zestien zaken gemeld. Verder is volgens DAS tot en met 22 november 2021 voor € 102.973,68 aan externe kosten gemaakt in verband met de aan [eiser] verleende rechtsbijstand. [eiser] gaat ervan uit tien verzoeken om rechtshulp te hebben gedaan. DAS heeft volgens hem vervolgens dossiers intern uitgesplitst in meerdere dossiers. Daarnaast heeft DAS volgens [eiser] in een tweetal dossiers ten onrechte externe kosten opgevoerd. Het gaat in die gevallen niet om externe kosten maar om door huurders betaalde afgekochte huurverplichtingen die DAS vervolgens aan [eiser] heeft uitbetaald. DAS betwist dit bij gebrek aan wetenschap.
4.7.
Echter, ook indien van de juistheid van de door [eiser] genoemde schademeldingen en gemaakte externe kosten wordt uitgegaan, betreft dat een aanzienlijk aantal dat als bovengemiddeld is te beschouwen. Daar komen verder ook nog interne behandel- en bedrijfskosten bij zoals DAS onbetwist heeft toegelicht tijdens de mondelinge behandeling. Dat meer dan de helft (64%) van deze kosten volgens [eiser] niet zijn te relateren aan zaken met betrekking tot verhuurd onroerend goed, wordt daarbij niet relevant geacht, evenmin als de omstandigheid dat de helft van de externe kosten volgens [eiser] zijn gemaakt in één burengeschil. Wat hier verder ook van zij, er was sprake van een bovengemiddeld aantal door [eiser] verrichte schademeldingen, die voor DAS hoge (externe) kosten met zich brachten. Daarbij heeft DAS wel degelijk gemotiveerd toegelicht wat onder een gemiddeld aantal schademeldingen dient te worden verstaan. DAS heeft immers toegelicht dat het verzekerde risico zich doorgaans eens in de zes tot zeven jaar verwezenlijkt. Dat baseert zij op eigen ervaring alsmede op een onderzoek van SEO Economisch onderzoek, waaruit gemiddeld één hulpvraag per polis per afgerond negen jaar volgt. Deze onderbouwing heeft [eiser] niet, althans onvoldoende betwist. Dat [eiser] niet als reguliere particulier kan worden aangemerkt en niet met een gemiddelde homogene groep particulieren is te vergelijken en DAS bewust het risico van verhuurd onroerend goed heeft meeverzekerd, doet aan het hiervoor overwogene ook niet af. Het staat DAS vrij om ook in dat geval een afweging te maken of zij dit te verzekeren risico nog langer aanvaardbaar acht of niet.
De rechtbank gaat dan ook uit van een bovengemiddeld aantal door [eiser] gedane schademeldingen die voor DAS hoge kosten ten gevolg hebben gehad.
Verder staat vast dat [eiser] kort na het zenden van de waarschuwingsbrief nog eens twee nieuwe verzoeken om rechtsbijstand heeft gedaan in een kort tijdsbestek, te weten op 3 augustus 2021 en op 10 augustus 2021, en ook nog een melding na het beëindigen van de verzekering, te weten op 23 november 2021.
4.8.
Gelet op dit schadeverloop had DAS voldoende reden om de verzekering tussentijds te beëindigen en heeft zij redelijkerwijs tot het oordeel kunnen komen dat het risico voor DAS bij het continueren van de verzekering van [eiser] voor haar onaanvaardbaar hoog of groot was.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft DAS [eiser] , met het verzenden van de hiervoor onder 2.2 geciteerde waarschuwingsbrief, voldoende en tijdig gewaarschuwd voor het schadeverloop en de consequenties van het niet wijzigen daarvan. Hiermee heeft [eiser] de gelegenheid gehad om de schadefrequentie te verminderen, wat hem er echter niet van heeft weerhouden om kort daarna weer twee verzoeken om rechtsbijstand te doen. Hiermee heeft DAS voldoende zorgvuldig gehandeld. Dat DAS vervolgens direct is overgegaan tot het beëindigen van de rechtsbijstandverzekering en niet eerst met [eiser] in overleg is getreden staat in dit geval niet aan een geldige opzegging in de weg. DAS heeft voldoende toegelicht dat er onvoldoende mogelijkheden bestonden tot het bijstellen van de premie of de voorwaarden van de verzekering. [eiser] heeft daarbij ook zelf verklaard dat het continueren van de verzekering zonder het meeverzekeren van het risico voor verhuurd onroerend goed geen optie voor hem is. Ook heeft DAS toegelicht dat het verhogen van de premie naar een meer dekkend bedrag geen reële mogelijkheid voor DAS was, mede gelet op de maatschappelijke functie die rechtsbijstandverzekeringen vervullen en het belang van rechtsbijstandsverzekeraars in dat verband om de premie te beheersen en de rechtsbijstandverzekeringen voor iedereen betaalbaar te houden.
Dat DAS in het jaar 2020 winst heeft gemaakt, zoals [eiser] verder nog betoogt, doet evenmin ter zake. Uit de polisvoorwaarden volgt niet dat enkel mag worden opgezegd indien DAS verlies maakt. Het gaat om de grootte van het risico dat DAS als verzekeraar nog bereid is te verzekeren afgezet tegen de met dat risico corresponderende premie die de verzekerde betaalt.
Ook vormt het niet al bij de opzegging verstrekken van een volledig en juist totaaloverzicht van alle gemelde schades geen strikte voorwaarde voor het kunnen beëindigen van verzekering. Het gaat erom dat de opzegging deugdelijk kan worden onderbouwd, niet als lichtzinnig kan worden aangemerkt en dat daarbij de nodige zorgvuldigheid is betracht. Redelijkerwijs moet [eiser] bovendien ook bekend zijn geweest met het aantal schademeldingen en nadien, in deze procedure, heeft DAS wel een overzicht verstrekt van het aantal schademeldingen waarop zij haar afwegingen baseert.
slotsom
4.10.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de rechtsbijstandverzekering op grond van artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden 01-2016 kon worden opgezegd door DAS en dat deze opzegging de toets van artikel 7:940 lid 3 BW doorstaat. DAS heeft de rechtsbijstandverzekering daarom terecht beëindigd bij brief van
4 oktober 2021 per 10 februari 2022 met een beroep op artikel 11 lid 5 van de polisvoorwaarden. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn.
proceskosten
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DAS begroot op € 676,- aan betaald griffierecht en € 1.196,- aan salaris advocaat (twee punten x tarief II). De nakosten zijn als hierna vermeld toewijsbaar.

5.De rechtbank

5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DAS begroot op € 1.872,-;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis aan de zijde van DAS ontstane nakosten, begroot op € 173,- aan salaris advocaat, te vermeerderen onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 90,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, bijgestaan door
mr. C.L. de Rijke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.