ECLI:NL:RBAMS:2023:2870

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
C/13/725302 / HA ZA 22-936
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en persoonlijke aansprakelijkheid van executeur in nalatenschap met zorgplicht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert eiser, een van de kinderen van de erflater, dat de gedaagde executeur onrechtmatig heeft gehandeld. De erflater, die op 20 januari 2017 in Londen overleed, had in zijn testament een rechtskeuze gemaakt voor Engels recht en had eiser onterfd. Eiser stelt dat gedaagde, die als notaris werkzaam is bij Nauta Dutilh, zijn zorgplicht als executeur heeft geschonden door niet tijdig een aangifte erfbelasting in te dienen en door geen inzage te geven in relevante documenten. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat er veel onduidelijkheid was over de toepasselijkheid van het recht op de nalatenschap, en dat gedaagde, gegeven zijn rol en de omstandigheden, niet onredelijk handelde door vast te houden aan de strekking van het testament. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat gedaagde en Nauta Dutilh niet aansprakelijk zijn voor de gestelde schade van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/725302 / HA ZA 22-936
Vonnis van 3 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.M. Leerink te Deventer,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de naamloze vennootschap
NAUTA DUTILH N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde] en Nauta Dutilh,
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 november 2022 met bijbehorende akte producties,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 25 januari 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte wijziging eis van 8 maart 2023 met aanvullende producties,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 maart 2023 en in reactie daarop de brief van mr. P.M. Leerink en de brief van mr. De Jong Schouwenburg.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is één van de vijf kinderen van [erflater] (hierna: erflater). Erflater is in Nederland geboren en bezat tot zijn overlijden de Nederlandse nationaliteit. Erflater is op 20 januari 2017 in Londen (Verenigd Koninkrijk) overleden.
2.2.
Erflater heeft bij Engels testament van 19 september 2016 over zijn nalatenschap beschikt, waarin hij, voor zover hier van belang:
  • [gedaagde] (samen met [naam 1] ) benoemt tot executeur(s) in de nalatenschap,
  • [eiser] en zijn afstammelingen onterft,
  • een rechtskeuze maakt voor toepassing van het Engelse recht op zijn nalatenschap.
2.3.
[gedaagde] , als notaris werkzaam bij Nauta Dutilh, heeft zijn benoeming tot executeur in de nalatenschap aanvaard.
2.4.
Bij brief van 27 januari 2017 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht een kopie van het testament van erflater, dan wel de van belang zijnde bepalingen daaruit, te verstrekken.
2.5.
In februari 2017 heeft [gedaagde] [eiser] meegedeeld dat de erfopvolging wordt beheerst door Engels recht, dat uit het testament van erflater volgt dat hij is onterfd en dat de executeurs geen kopie van het testament zullen verschaffen.
2.6.
Bij brief van 21 april 2017 heeft [gedaagde] alsnog een gedeelte van het testament van erflater aan [eiser] toegezonden.
2.7.
Bij akte van 19 juni 2017 heeft [eiser] de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.8.
Bij e-mail van 3 april 2018 heeft [gedaagde] het volgende aan de broer van [eiser] , [naam 2] (hierna: [naam 2] ), geschreven:

Hierbij bevestig ik jou dat de ING lening / hypotheek op jullie huis is afgelost en dat ik met ING zal regelen dat de hypothecaire inschrijving zal worden doorgehaald.
2.9.
Op 25 juli 2018 heeft [eiser] een beroep gedaan op de legitieme portie.
2.10.
Bij vonnis van 19 december 2018 heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat op de afwikkeling en vererving van de nalatenschap van erflater Nederlands recht van toepassing is en dat [eiser] recht heeft op een legitieme portie in de nalatenschap van erflater.
2.11.
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [gedaagde] , in de hoedanigheid van executeur, hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. In die procedure heeft het hof op 22 maart 2022 een tussenarrest gewezen en, voor zover hier relevant, het volgende overwogen:

3.12 Het Engelse (internationaal-privaatrechtelijke) erfrecht maakt als gezegd bij vererving onderscheid tussen roerende en onroerende ‘assets’. Voor deze laatste categorie geldt naar Engels recht dat het erfrecht van het land waar het registergoed (of: de zaak waarop het huur- of pachtrecht betrekking heeft) zich bevindt, van toepassing is.
Bij deze stand van zaken en gelet op het aan de Erfrechtverordening ten grondslag liggende beginsel dat het stelsel van het toe te passen recht zoveel als mogelijk wordt geëerbiedigd, ziet het hof zich voor de volgende vraag gesteld.
3.13
De erflater had ten tijde van zijn overlijden nog registergoederen in (mede)eigendom in Nederland, zodat de conclusie zou kunnen zijn dat op de gehele vererving van deze registergoederen - dus ook op de afwikkeling (…) - in ieder geval Nederlands recht van toepassing is. Ten aanzien van de vererving (en afwikkeling) van de roerende zaken en certificaten/aandelen en banktegoeden van de nalatenschap zou in plaats van materieel Nederlands erfrecht het Engels erfrecht van toepassing kunnen zijn, indien naar Engels recht sprake is van een ‘domicile of choice’.
(…)
3.21(…) [eiser] dient te beschikken over die informatie die hij nodig heeft om te controleren of de executeur de nalatenschap en de legitieme goed heeft berekend, over niet meer en niet minder. Vele van de stukken die [eiser] noemt in zijn incidenteel appel voldoen niet aan dat criterium. Uit de memorie van antwoord in incidenteel appel, alsmede de door [eiser] overgelegde stukken, kan worden afgeleid dat [eiser] het merendeel van de stukken die hij nodig heeft, reeds heeft ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eiswijziging – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld als omschreven in de dagvaarding onder het kopje Verwijt A, Verwijt B en Verwijt C,
II. voor recht te verklaren dat [gedaagde] en Nauta Dutilh hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade die [eiser] daardoor heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
III. [gedaagde] te veroordelen om
a. binnen 1 week na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiser] een afschrift te verstrekken van alle door of (mede) namens [gedaagde] , althans de executeurs in de nalatenschap van de vader van [eiser] , bij het advocatenkantoor Withers in de periode 2017-2019 ingewonnen adviezen die betrekking hebben op (het toepasselijk recht op) de vererving en afwikkeling van deze nalatenschap,
b. aan [eiser] te betalen een dwangsom van € 25.000,- indien [gedaagde] in gebreke blijft in de nakoming van de onder III.a bedoelde verplichtingen, vermeerderd met € 5.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt,
IV. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt daartoe – kort gezegd – allereerst (verwijt A) dat [gedaagde] tegen beter weten in procedeert en vasthoudt aan het standpunt dat Engels recht van toepassing is op de vererving en afwikkeling van de nalatenschap van erflater. [gedaagde] heeft deskundig advies ingewonnen dat hij niet aan [eiser] wil verstrekken. [eiser] heeft echter op grond van artikel 22 jo. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een rechtmatig belang bij inzage van deze adviezen. Daarnaast (verwijt B) is [gedaagde] niet binnen acht maanden na het overlijden van erflater overgegaan tot indiening van een aangifte erfbelasting. Hierdoor is aan [eiser] ambtshalve een aanslag van € 259.710 opgelegd, waarna hij externe deskundige bijstand heeft moeten inschakelen. Tot slot (verwijt C) heeft [gedaagde] ten onrechte al een legaat aan de broer van [eiser] uitgekeerd. [gedaagde] heeft daarom onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] heeft immers in strijd met een wettelijke plicht gehandeld en met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [gedaagde] dient de zorg van een goed executeur in acht te nemen en behoort daarbij als een redelijk handelend en redelijk bekwaam executeur te handelen. Bij het invullen van de door [gedaagde] jegens [eiser] als legitimaris in acht te nemen zorgvuldigheid weegt mee dat [gedaagde] zijn werkzaamheden als executeur verricht in de hoedanigheid van notaris. [gedaagde] is op die gronden persoonlijk (in privé of ‘pro se’) aansprakelijk. Ook is de mogelijkheid dat [eiser] hierdoor materiële en immateriële schade heeft geleden, voldoende aannemelijk. Nauta Dutilh is eveneens aansprakelijk voor de werkzaamheden die [gedaagde] als executeur in de nalatenschap heeft verricht in zijn hoedanigheid van notaris verbonden aan haar kantoor (Nauta Dutilh), en wel op grond van de artikelen 6:162, 6:170 BW en 6:171 BW.
3.3.
[gedaagde] en Nauta Dutilh voeren verweer en stellen daartoe dat [gedaagde] niet tegen beter weten in het standpunt heeft ingenomen - of heeft kunnen innemen - dat Engels recht van toepassing is op de vererving en afwikkeling van de nalatenschap. Er spelen immers complexe internationaalrechtelijke vraagstukken. [gedaagde] mocht, mede gelet op de uiterste wil van erflater en de belangen van alle (mogelijke) erfgenamen en legitimarissen, zich op het standpunt stellen dat Engels recht van toepassing is. Verder stelt [gedaagde] dat het op dit moment (nog) niet mogelijk is om over te gaan tot indiening van een aangifte erfbelasting. Ook heeft [gedaagde] geen legaat uitgekeerd. Tot slot is niet gebleken dat [eiser] schade heeft geleden. [gedaagde] en Nauta Dutilh concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het in deze procedure niet gaat over de afwikkeling dan wel verdeling van de nalatenschap van erflater. Het gaat evenmin over de vraag welk recht van toepassing is op die afwikkeling en vererving van de nalatenschap van erflater.
4.2.
In deze procedure gaat het om de vraag of [gedaagde] als executeur onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW en zo ja, of hij uit hoofde van onrechtmatige daad schadevergoeding is verschuldigd aan [eiser] .
Toetsingskader
4.3.
De executeur moet bij de uitoefening van zijn taak de zorg van een goed executeur betrachten. Voor het vaststellen van de omvang van deze zorgplicht moet rekening gehouden worden met het gegeven dat de executeur, voor zover hij bij de uitoefening van zijn taak niet is gebonden aan regels, in beginsel een ruime mate van vrijheid toekomt. Ook dient rekening gehouden te worden met het gegeven dat de executeur bij de uitoefening van zijn taak zich gesteld kan zien voor de opgave van het behartigen van verschillende, soms tegengestelde belangen. Zo heeft een legitimaris als schuldeiser van de nalatenschap in het algemeen belang bij een weliswaar objectieve, maar zo hoog mogelijke waardering van de nalatenschap(sgoederen), terwijl de erfgenamen daarentegen juist een belang hebben bij een zo laag mogelijke waardering. Het is in beginsel aan het inzicht van de executeur overgelaten op welke wijze en langs welke weg die (tegengestelde) belangen het beste kunnen worden gediend.
4.4.
Om vast te stellen of een executeur, in weerwil van die vrijheid, persoonlijk aansprakelijk is wegens een onjuiste taakoefening, moet de vraag worden beantwoord of, uitgaande van die vrijheid, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende executeur die zijn taak nauwgezet en met inzet verricht, in de gegeven omstandigheden - mede gelet op diens (al dan niet professionele) achtergrond en ervaring - in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen. Bij deze toetsing past terughoudendheid. Voor persoonlijke aansprakelijkheid is namelijk vereist dat de executeur ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen.
Vasthouden aan Engels recht, ontbrekende stukken en inzage adviezen (verwijt A)
Geen deugdelijk onderzoek of handelen in strijd met deskundig advies?
4.5. “
Verwijt A” van [eiser] aan [gedaagde] is dat hij ( [gedaagde] ) tegen beter weten in vasthoudt aan het standpunt dat Engels recht van toepassing is op de vererving en afwikkeling van de nalatenschap van erflater. Dit verwijt bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste verwijt [eiser] [gedaagde] dat hij heeft nagelaten deskundig advies in te winnen of juist in strijd met een deskundig advies heeft gehandeld. Hierdoor heeft [eiser] een kostbare en langdurige procedure moeten voeren, terwijl het voor [gedaagde] vanaf het begin helder was dat de onterving in strijd is met de Nederlandse wetgeving, in elk geval voor zover de nalatenschap uit Nederlands vastgoed bestond. [gedaagde] betwist dat hij geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan en ook dat hij in strijd met deskundig advies heeft gehandeld.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst geldt dat er veel onduidelijkheid was – en is – over de vererving en de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, vanwege verschillende internationaal privaatrechtelijke kwesties, op een relatief nieuw terrein, die een rol spelen bij de duiding van het testament van erflater. Niet in geschil is dat erflater in zijn testament een rechtskeuze heeft gemaakt, die inhoudt dat Engels recht de vererving van zijn nalatenschap beheerst. [gedaagde] heeft zich dus moeten buigen over deze internationaal privaatrechtelijke vragen, waaronder de vraag naar de rechtsgeldigheid van deze rechtskeuze van erflater en de rechtsgevolgen daarvan. Ook nu is nog onduidelijk in hoeverre Engels recht ten aanzien van roerende zaken, de aandelen en banktegoeden van toepassing is en wat de gevolgen daarvan zijn. Indien Nederlands recht wel op (een deel van) de nalatenschap van toepassing is, rijst de vraag wat de gevolgen daarvan zijn voor de berekening van de legitieme portie van [eiser] (bijvoorbeeld aan welk deel van de nalatenschap moeten schulden worden toegerekend?). Daarnaast geldt dat [gedaagde] als executeur van de nalatenschap wordt geconfronteerd met conflicterende belangen, namelijk enerzijds het belang van schuldeisers van de nalatenschap, in dit geval [eiser] als legitimaris, en anderzijds het belang van erfgenamen. Onder deze omstandigheden, dat wil zeggen de genoemde onduidelijkheden en de conflicterende belangen waar de executeur mee is geconfronteerd, handelde de executeur gegeven zijn inzicht en ervaring mede als notaris en de vrijheid die hem als executeur toekomt niet onredelijk door vast te houden aan de strekking van het testament dat Engels recht van toepassing is. Dat betekent dat de rechtbank de keuze van [gedaagde] om vast te houden aan die strekking van het testament niet onrechtmatig jegens [eiser] acht. Daarbij weegt mee dat [gedaagde] in het kader van de conflicterende belangen in feite heeft gekozen voor de uitvoering van de vastgelegde wil en daarmee mede voor de belangen van de testamentaire erfgenamen en aan [eiser] de keuze heeft overgelaten om (in rechte) voor zijn recht op te komen. Die keuze is – gelet op de zojuist genoemde feiten en omstandigheden – niet zodanig fout dat gesproken kan worden over onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiser] . Dat een andere keuze voorhanden was en voorzienbaar beter had uitgepakt voor de betrokken partijen is gesteld noch gebleken.
Relevante informatie en stukken verstrekt?
4.7.
Ten tweede verwijt [eiser] [gedaagde] dat hij tot op heden niet alle relevante informatie en stukken heeft verstrekt. [gedaagde] betwist weigerachtig te zijn geweest met het verstrekken van informatie en stukken. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiser] als legitimaris bij bepaalde stukken geen belang heeft en verwijst in dat kader naar overweging 3.21 van het tussenarrest van het hof.
4.8.
Ook hier slaagt het betoog van [gedaagde] . De stelling van [gedaagde] dat hij relevante informatie en stukken heeft verstrekt aan [eiser] wordt ondersteund door het oordeel van het hof in zijn tussenarrest. Het hof heeft immers overwogen dat [eiser] reeds het merendeel van de relevante stukken heeft ontvangen die hij nodig heeft om te controleren of de executeur de nalatenschap en de legitieme goed heeft berekend. In het licht daarvan had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling dat [gedaagde] weigerachtig is geweest met het verstrekken van relevante stukken, nader toe te lichten en te specificeren. Dit heeft hij echter nagelaten.
Inzage adviezen?
4.9.
[eiser] vordert, in het kader van verwijt A, verder inzage van de verstrekte deskundige adviezen van het advocatenkantoor Withers (hierna: Withers) aan [gedaagde] op grond van de artikelen 22 Rv en 843a Rv. Aan de hand van de inhoud van deze adviezen kan worden vastgesteld dat [gedaagde] niet in lijn met deze adviezen heeft gehandeld, aldus [eiser] . [gedaagde] erkent deskundig advies te hebben ingewonnen, maar voert aan dat het gaat om geprivilegieerde stukken waardoor sprake is van een gewichtige reden in de zin van artikel 843a lid 4 Rv.
4.10.
Artikel 843a Rv biedt een partij de mogelijkheid om kennis te nemen van bescheiden waarover zij niet, maar een ander wel beschikt. Een op basis van dit artikel ingestelde vordering is, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid van dit artikel, toewijsbaar als het gaat om concreet door de eiser geduide bescheiden die betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin hij (of zijn rechtsvoorganger) partij is, en de eiser een rechtmatig belang heeft bij inzage in, of afschrift dan wel uittreksel van, die bescheiden. Het vierde lid bepaalt dat degene die over de bescheiden beschikt of ze onder zijn berusting heeft geen inzage hoeft te geven als daar gewichtige redenen voor zijn.
4.11.
Het beroep van [gedaagde] op de in het vierde lid van artikel 843a Rv neergelegde uitzondering slaagt. [eiser] vordert namelijk inzage van een
vertrouwelijkadvies van Withers aan [gedaagde] . Het betreft communicatie tussen [gedaagde] , in zijn hoedanigheid als executeur, en zijn externe adviseur(s), in hun hoedanigheid van advocaat, die zij in vertrouwelijkheid moeten kunnen voeren. [eiser] staat daar als legitimaris buiten. Er is daarom sprake van een gewichtige reden die zich tegen inzage verzet. De vordering is op grond van artikel 22 Rv evenmin toewijsbaar, omdat [eiser] aan dit artikel geen vorderingsrecht tot exhibitie ten opzichte van [gedaagde] kan ontlenen. De vordering onder III tot afgifte, althans inzage, en tot het opleggen van een dwangsom, zal daarom worden afgewezen.
Aangifte erfbelasting (verwijt B)
4.12.
Het tweede verwijt van [eiser] aan [gedaagde] is dat hij, in strijd met de op hem rustende verplichting, niet tijdig na het overlijden van erflater is overgegaan tot het indienen van een aangifte erfbelasting. Hierdoor is aan [eiser] ambtshalve een aanslag opgelegd. In ieder geval mocht van [gedaagde] verwacht worden dat hij in overleg zou treden met de belastingdienst. [eiser] heeft aanzienlijke kosten moeten maken om bezwaar te maken tegen de ambtshalve aanslag, terwijl dit voorkomen had kunnen worden.
4.13.
[gedaagde] erkent dat hij nog geen aangifte erfbelasting heeft gedaan, maar stelt dat dit pas mogelijk is indien voldoende duidelijk is in welke mate Nederlands recht van toepassing is op de afwikkeling en vererving van de nalatenschap. [gedaagde] stelt dat hij met de belastingdienst uitstel is overeengekomen en dat hij niet op de hoogte was van de (desalniettemin) aan [eiser] ambtshalve opgelegde aanslag. Indien [eiser] hem daarover had geïnformeerd, dan had hij desgevraagd eveneens voor [eiser] om uitstel kunnen vragen.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Het had op de weg van [eiser] gelegen om, na kennisgeving van de aan hem ambtshalve opgelegde aanslag, contact op te nemen met [gedaagde] . Dit heeft hij evenwel nagelaten. De beslissing van [eiser] om zich in plaats daarvan van (externe) deskundige bijstand te voorzien, is een eigen, zelfstandige beslissing van [eiser] . Dat [eiser] daartoe genoodzaakt was, kan niet worden vastgesteld. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij uitstel is overeengekomen met de belastingdienst voor de indiening van aangifte erfbelasting. Het ligt dan ook voor de hand dat [gedaagde] eveneens voor had kunnen zorgen dat aan [eiser] uitstel zou worden verleend. Kennelijk is [eiser] overgegaan tot het op eigen kosten inschakelen van deskundige bijstand wegens het gebrek aan vertrouwen in [gedaagde] . Dat is zijn goed recht, maar dat betekent niet dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] zelfstandig gemaakte kosten. De keuze van [eiser] om die kosten voor deskundige bijstand te maken komt voor zijn risico, en kan met andere woorden niet leiden tot aansprakelijkheid van [gedaagde] jegens [eiser] uit hoofde van onrechtmatige daad.
Legaat (verwijt C)
4.15.
Het derde en laatste verwijt van [eiser] aan [gedaagde] is dat hij al ten onrechte een legaat aan [naam 2] zou hebben uitgekeerd. Erflater heeft in zijn testament een legaat aan [naam 2] toegekend, waarvan een deel is gebruikt om de hypothecaire lening van [naam 2] af te lossen. [eiser] verwijst in dat kader naar een e-mail van 3 april 2018 van [gedaagde] aan [naam 2] . Door de uitkering van het legaat bestaat het risico dat de nalatenschap te weinig baten omvat om de (volledige) legitieme portie van [eiser] te voldoen.
4.16.
[gedaagde] betwist dat hij al een legaat (aan wie dan ook) zou hebben uitgekeerd. Ter zitting heeft [gedaagde] gesteld dat hij [naam 2] slechts heeft geholpen met het administratief doorhalen van de hypotheek op zijn huis. [naam 2] wilde zijn huis, waar nog een inschrijving van een hypotheekrecht op rustte, verkopen. De schuld was al afgelost, kennelijk (mede) met behulp van het geld dat [naam 2] aan erflater verschuldigd was zoals in het testament vermeld. [naam 2] heeft [gedaagde] geraadpleegd om hem te assisteren, omdat hij niet wist hoe hij de hypotheekinschrijving kon laten royeren.
4.17.
Hiermee heeft [gedaagde] de stelling van [eiser] dat hij al een legaat zou hebben uitgekeerd, concreet en gemotiveerd betwist. Hiertegenover lag het op de weg van [eiser] – op wie de stelplicht en daarmee samenhangende bewijslast rust – om zijn stelling ten minste nader te onderbouwen en te preciseren. Die onderbouwing heeft [eiser] niet gegeven. [eiser] heeft slechts een e-mail van [gedaagde] aan [naam 2] overgelegd. Daarin bevestigt [gedaagde] weliswaar dat de hypotheek op het huis van [naam 2] is afgelost, maar uit die enkele mededeling volgt niet, mede gezien de door [gedaagde] gegeven toelichting, dat die aflossing na het overlijden van erflater heeft plaatsgevonden uit middelen die [gedaagde] als legaat heeft uitgekeerd. Bij die stand van zaken heeft [eiser] niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht, en wordt niet meer toegekomen aan bewijslevering op dit punt.
Conclusie
4.18.
Kortom, geen van de door [eiser] gestelde verwijten aan [gedaagde] is gegrond. Dat betekent dat niet komt vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. De wel daartoe strekkende onder I gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen. Gezien deze uitkomst kan van aansprakelijkheid van Nauta Dutilh geen sprake meer zijn, omdat haar aansprakelijkheid in elk geval van die van [gedaagde] afhankelijk is. Daardoor moet de onder II gevorderde verklaring voor recht eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
4.19.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] en Nauta Dutilh als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.872,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] en Nauta Dutilh tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.