1.5.Op verzoek van [eisers] heeft het Kadaster in maart 2022 een grensreconstructie vastgesteld. Hieruit volgt dat het achterpad (grotendeels) op de percelen 1454 en 1459 ligt. [gedaagden] betwist deze reconstructie en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. [eisers] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Een verklaring voor recht dat op het perceel 1454 van [eisers] als heersend erf en op perceel 932 van [gedaagden] als dienend erf een erfdienstbaarheid is gevestigd;
Een verklaring voor recht dat het pad waar de erfdienstbaarheid over spreekt loopt zoals aangegeven in [naar de kantonrechter begrijpt] productie 6 [zijnde een pad dwars over het perceel 932], dan wel te bepalen waar dit pad zou moeten lopen;
[eisers] een verplichting op te leggen op straffe van een dwangsom om ter hoogte van het begin van het pad bij de erfgrens tussen de percelen 1454 en 932 een naar hun inzicht deugdelijke en permanente opening van minimaal 90 centimeter in de thans vaste houten erfafscheiding te maken, geopend te houden en te onderhouden, al dan niet door middel van een voor belanghebbende vrij toegankelijke poort/deur zodat de eigenaren van de vrij en onbelemmerd toegang te verschaffen over hun erf zodat de eigenaren van de heersende percelen onbeperkt kunnen komen en gaan naar de [adres 1] ;
e proceskosten.
3. Dit geschil gaat in de kern om de vraag of er een erfdienstbaarheid rust op het perceel van [gedaagden] Volgens [eisers] is hiervan sprake omdat dit volgt uit de notariële akte zoals bedoeld in r.o. 1.3. Uit de meting van het Kadaster volgt dat het bestaande voetpad (het achterpad, zie r.o. 1.4) op haar grond ligt. Het achterpad kan dus exclusief door haar worden gebruikt voor onder meer houtopslag. Het voetpad moet, gelet op de gestelde erfdienstbaarheid van voetpad, worden verplaatst naar het perceel van [gedaagden] , aldus [eisers]
4. Het bestaan van deze erfdienstbaarheid wordt betwist door [gedaagden] betwist ook de grensreconstructie en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij was en is in de veronderstelling dat het achterpad dat zich achter haar perceel bevindt ook onderdeel uitmaakt van haar perceel.
5. De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag wie eigenaar is van de strook grond waar nu het achterpad op is gelegen. Deze vraag is echter niet aan de kantonrechter voorgelegd. Gelet op het hiernavolgende is deze vraag ook niet relevant voor de beoordeling van de door [eisers] ingestelde vorderingen.
6. Het bestaan van de door [eisers] gestelde erfdienstbaarheid kan nergens uit worden afgeleid. In de akte van levering van 1 oktober 2021 waar naar wordt verwezen door [eisers] wordt geen erfdienstbaarheid gevestigd ten laste van perceel M 932. Dit staat er simpelweg niet. Er worden wel erfdienstbaarheden gevestigd ten laste van andere percelen. Hierbij gaat het, gelet op de genoemde perceelnummers, kennelijk om het midpad.
7. [eisers] stelt dat de akte toch aldus moet worden uitgelegd omdat het niet anders kan dan dat er wel een erfdienstbaarheid rust op perceel 932. De wel gevestigde erfdienstbaarheden zijn immers bedoeld “
om te komen van en te gaan naar de openbare weg ( [adres 1] )”. [eisers] kan hierin echter niet worden gevolgd.
8. Notariële akten moeten worden uitgelegd aan de hand van de partijbedoeling, zoals die naar objectieve maatstaven uit de tekst van de notariële akte kan worden opgemaakt. De gedachte hierachter is dat notariële akten voor iedereen toegankelijk zijn via de openbare registers en dat op de inhoud daarvan moet kunnen worden vertrouwd. Voor zover de partijbedoeling uit de notariële akte blijkt kan die aldus kenbaar zijn voor degene die de akte leest en zal de erfdienstbaarheid (of ander beperkt recht) in dat licht kunnen worden uitgelegd.
9. Vast staat dat het perceel van [gedaagden] niet wordt genoemd in de opsomming van percelen waar een erfdienstbaarheid op rust. Het is een brug te ver om dan toch aan te nemen dat ooit bedoeld is dat er ook een erfdienstbaarheid rust op een niet genoemd perceel. Dit is immers niet een partijbedoeling die naar objectieve maatstaven uit de tekst van de notariële akte kan worden opgemaakt. Daar komt bij dat uitdrukkelijk in alle hier relevante aktes is opgenomen dat achter het perceel van [gedaagden] een zogeheten buurweg ligt.
Van een buurweg is op grond van artikel 719 BW (oud) sprake wanneer door eigenaren van paden, wegen of dreven daaraan een gemeenschappelijke bestemming als uitweg voor meerdere buren was gegeven. Een buurweg kan nu niet meer ontstaan omdat de wet is gewijzigd maar oude buurwegen zijn wel blijven bestaan.
Aangenomen kan worden dat met de buurweg die in de aktes is genoemd in ieder geval ook het achterpad wordt bedoeld. Via dit achterpad (en vervolgens het zijpad) kan de [adres 1] worden bereikt. De stelling van [eisers] dat er wel een erfdienstbaarheid moet bestaan ten gunste van haar perceel omdat anders de [adres 1] niet kan worden bereikt, gaat niet op. De [adres 1] kan immers via het achterpad worden bereikt.
10. Tot slot is door [eisers] tijdens de mondelinge behandeling nog gewezen naar een akte van levering van 31 maart 1951 waarin ten behoeve van perceel M 934 (een perceel gelegen aan de Bovenkerkerkade 23) en ten laste van M 932 een erfdienstbaarheid van voetpad wordt gevestigd. Hieruit volgt volgens [eisers] dat er een erfdienstbaarheid ten behoeve van onder meer haar perceel en ten laste van het perceel van [gedaagden] is gevestigd. De kantonrechter gaat hier niet in mee. Het betreft hier een erfdienstbaarheid ten behoeve van een ander perceel (M 934) en [eisers] kan hier dus geen rechten aan ontlenen. Daar komt bij dat, zoals gezegd, een notariële akte naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd op basis van de tekst uit die akte. De akte van levering zoals bedoeld in r.o. 1.3. kan dus niet worden geduid met een geheel andere akte van levering van 31 maart 1951. Tot slot wordt nog overwogen dat ook in de akte van levering van 31 maart 1951 gerefereerd wordt aan het bestaan van een buurweg achter de percelen (zie r.o. 1.2)
.Het ligt dan in de rede dat met deze buurweg het achterpad wordt bedoeld en het goed denkbaar is dat met de erfdienstbaarheid ten behoeve van perceel 934 wordt gedoeld op het zijpad.
11. Kortom, niet is gebleken van het bestaan van een erfdienstbaarheid ten laste van het perceel M 932 ten behoeve van het perceel M 1454 (of 1459). De vorderingen van [gedaagden] moeten daarom worden afgewezen.
12. De proceskosten worden begroot op € 374,- (2 × € 187,- salaris gemachtigde).
I. wijst de vorderingen van [eisers] af;
II. veroordeelt [eisers] in de proceskosten welke aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op € 374,-.
III. veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 19,00 aan
salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
IV. bepaalt dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. B.T. Beuving, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 9 mei 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.