9.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [naam medeverdachte] schuldig gemaakt aan verschillende geweldplegingen voor de ingang van een drukbezocht Paradiso tijdens het Amsterdam Dance Event (ADE). Juist vanwege het ADE was het druk in Paradiso en waren ook veel mensen nog op straat aanwezig. Verdachte heeft geweld gebruikt tegen zowel beveiligers van Paradiso als politieagenten die op de melding van de geweldpleging af waren gekomen. Voor de ingang van Paradiso heeft verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] stampij gemaakt omdat aan verdachte, bij gebrek aan een geldig toegangsbewijs, de toegang werd geweigerd. Het is echter niet gebleven bij een verbale discussie, maar verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] hebben er voor gekozen om zich hierna agressief op te stellen en hebben vervolgens tegen meerdere mensen geweld gebruikt. De gevolgen van het handelen van verdachte zijn niet beperkt gebleven tot ergerlijke of beangstigende momenten voor beveiligers, (uitgaans)publiek en de toegesnelde verbalisanten.
Verdachte wordt weliswaar voor minder feiten veroordeeld dan medeverdachte [naam medeverdachte] , maar zijn toegepaste geweld tegen [naam 4] heeft in vergelijking met het geweld dat door medeverachte [naam medeverdachte] is gebruikt de ernstigste gevolgen gehad. Het politiewerk van slachtoffer [naam 4] zijn door het handelen van verdachte dusdanig sterk negatief beïnvloed dat hij hier zes maanden na dato nog steeds dagelijks last van ondervindt. De verklaring die [naam 4] ter terechtzitting heeft voorgelezen heeft op de rechtbank, en ogenschijnlijk ook op verdachte, diepe indruk gemaakt.
Gelet op het strafblad van 7 maart 2023 van verdachte zou hij een gewaarschuwd man moeten zijn geweest, omdat hij in een proeftijd liep van een eerder opgelegde straf. Nog geen jaar voordat verdachte de huidige feiten heeft gepleegd, is hij door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor onder meer mishandeling, waarbij aan hem onder meer 71 dagen voorwaardelijke jeugddetentie is opgelegd. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf voor de bewezen geachte feiten in beginsel aangewezen.
De reclassering stelt in haar rapport van 6 april 2023 dat reclasseringsbemoeienis geïndiceerd is. De rechtbank neemt dit advies over, omdat de feiten door verdachte werden gepleegd in beschonken toestand. De reclassering ziet geen noodzaak het jeugdstrafrecht (het zogenoemde adolescentenstrafrecht) toe te passen.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank ziet echter in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht (het adolescentenrecht) toe te passen. De rechtbank overweegt hierbij als volgt. Verdachte pleegde de bewezenverklaarde feiten op zijn 19e verjaardag, een jonge leeftijd waarop mag worden verondersteld dat de persoonlijkheid van verdachte nog in ontwikkeling is. Verder is hij nog woonachtig bij zijn ouders, waar in huis een hecht en ondersteunend gezinssysteem zou heersen. Verdachte werkt voor en samen met zijn ouders op de markt. De ouders van verdachte hebben op deze wijze zicht op verdachte wanneer hij aan het werk is. Het beeld dat verdachte mede afhankelijk is van de steun van volwassenen is ter terechtzitting door de aanwezigheid van zijn ouders bevestigd. Verder is ter terechtzitting voor de rechtbank het beeld over verdachte ontstaan dat hij openstaat voor pedagogische beïnvloeding. Tot slot heeft de reclassering gerapporteerd dat het schorsingstoezicht goed verloopt en dat verdachte goed begeleidbaar is.
De toepassing van het adolescentenstrafrecht en de proceshouding van verdachte, die schuld heeft bekend, berouw heeft getoond en ter terechtzitting meermaals zijn excuses heeft gemaakt, hebben de rechtbank doen besluiten bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Dit betekent dat er aan verdachte geen jeugddetentie zal worden opgelegd, maar zal worden volstaan met een forse werkstraf. Met deze beslissing wordt de hoop uitgesproken dat de beschamende ervaring in de rechtszaal – die was gevuld met onder meer aangeslagen slachtoffers – verdachte ervan weerhoudt nieuwe strafbare feiten te plegen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [naam 4] en [naam 5] hebben respectievelijk € 650,- en € 400,- gevorderd aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en verzocht om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de schade die hij heeft veroorzaakt te zullen vergoeden.
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [naam 4]
Gelet op het bewezenverklaarde en de grote impact die het feit op slachtoffer [naam 4] heeft gehad, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is er geen aanleiding het gevorderde bedrag aan immateriële schade op een lager bedrag te begroten dan is gevorderd. Het gevorderde bedrag is redelijk. Verdachte moet hierover de wettelijke rente betalen vanaf het ontstaan van de schade. In het belang van de benadeelde partij [naam 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [naam 5]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte voor het onder feit 5 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.